Hij heeft zijn zonden beleden bij Johan Vande Lanotte en Didier Reynders. Maar hij wacht nog altijd op een voorstel voor de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde. Voormalig Vlaams minister-president Luc Van den Brande klapt uit de biecht.
‘ Beware the ides of March!’ Met dat citaat uit Shake- speares Julius Caesar probeerde CD&V-volksvertegenwoordiger Eric Van Rompuy de regering al weken de stuipen op het lijf te jagen: als op 15 maart de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde niet geregeld zou zijn, dan stond hij niet in voor de gevolgen.
Het is toevallig 15 maart als wij bij Luc Van den Brande op de koffie zijn. De voormalige Vlaamse minister-president (van 1992 tot 1999) is met Van Rompuy een van de christen-democratische coryfeeën die met dissident stemgedrag in het Vlaams parlement de druk op de ketel moeten houden. Namens CD&V trok hij ook naar de biechtstoel van de ministers voor Institutionele Aangelegenheden Johan Vande Lanotte (SP.A) en Didier Reynders (MR), die met discrete gesprekken het pad moeten effenen voor de ‘onverwijlde’ splitsing.
Het schiet niet op, moet Van den Brande toegeven. Zijn deadline is allang verstreken. ‘Tegen de krokusvakantie’, eiste hij in december vorig jaar, ‘moet er duidelijkheid zijn. Dat is een redelijke termijn. Wordt die niet gerespecteerd, dan is er een probleem. Niet alleen voor mij, maar voor de hele CD&V en dus voor de Vlaamse regering. Als we met Pasen eieren willen hebben, moeten ze in februari gelegd zijn.’
En? Hebt u de paashaas al gezien?
LUC VAN DEN BRANDE: Het zou mij verbazen als er met Pasen eieren zouden liggen. Er zijn in de biechtstoelgesprekken een paar pistes geopend. Dat zijn nog niet eens voorstellen omdat er ook onder de Franstalige partijen zelf grote onenigheid is. Tussen de MR en de PS, maar ook tussen de MR en het FDF en binnen de MR zelf.
Wat hebt u zoal in de biechtstoel besproken?
VAN DEN BRANDE: Ik ging niet naar de biechtstoel om te onderhandelen, zoals u weet, maar om te luisteren. Er is bijvoorbeeld sprake van een gebiedsuitbreiding van Brussel met drie van de zes faciliteitengemeenten: Linkebeek, Kraainem en Wezembeek-Oppem. Voor de andere drie zouden de faciliteiten dan worden afgeschaft. Een andere piste wil Brussel-Halle-Vilvoorde horizontaal splitsen. Er zouden dan kiesomschrijvingen komen, vergelijkbaar met die voor de Senaat. Een Vlaamse kiesomschrijving Brussel-Halle-Vilvoorde, een Franstalige met Waals-Brabant en Brussel en dan, ten derde, Brussel zelf natuurlijk, waar de Vlaamse en de Franstalige lijsten tegelijk zouden worden aangeboden. Er blijven dan twee vragen over. Hoe moet het met de rechten van Franstaligen in Halle-Vilvoorde? En hoe moet het met de rechten van Franstaligen in de faciliteitengemeenten? Het antwoord op die vragen zou vervat zitten in inschrijvings- of uitschrijvingsrechten, die al dan niet uitdovend zouden zijn.
Dan hebt u het nog alleen over de splitsing, die verband houdt met de kieswet?
VAN DEN BRANDE: De administratieve faciliteiten zouden helemaal uitdoven. Een ander punt van gesprek gaat over de Brusselse taalwetgeving. En dan is er natuurlijk nog het gerechtelijke arrondissement, dat ook op splitsing wacht. Daarvoor wordt er aan een verticale splitsing gedacht, met de oprichting van een eigen Vlaamse rechtbank in Halle-Vilvoorde – wellicht in Halle. Maar ook op dat vlak komen de rechten van de Franstaligen in Vlaams-Brabant om de hoek kijken. In de faciliteitengemeenten kunnen ze voor de vrederechter nu al de Franstalige rechtsbedeling krijgen. Maar moeten ze dan na de splitsing in hoger beroep naar Brussel, of komt er een Franstalig kader binnen de nieuwe Vlaamse rechtbank?
Er is niet één denkspoor bij waarin u zich kunt vinden?
VAN DEN BRANDE: Nee. Of klinkt dat te bot? Eigenlijk gaat deze hele discussie om de uitvoering van een arrest van het Arbitragehof, dat vraagt om Brussel-Halle-Vilvoorde tegen de volgende federale verkiezingen te splitsen. Het Arbitragehof vraagt dat om de eenvoudige reden dat de niet-splitsing van het kies- arrondissement haaks staat op de indeling van België in vier taalgebieden, die in de grondwet is vastgelegd. Als er nu in de biechtstoel of daarbuiten over nieuwe rechten voor de Franstaligen wordt gepraat, gaat het niet meer over de uitvoering van een arrest van het Arbitragehof. Dan zitten we meteen in een veel ruimere discussie.
Hebt u hen dat in het Institutionele Forum, dat daarvoor is opgericht, ook uitgelegd?
VAN DEN BRANDE: Ik heb Vande Lanotte en Reynders gevraagd hoeveel tijd ik voor dat Forum moest uittrekken. Geen, zo bleek. Het Forum is totnogtoe twee keer bijeengekomen. De eerste keer om te zeggen dat het er was. De tweede keer kwamen we zelfs niet toe aan het vastleggen van een agenda. Essentieel is dat er voor de twee gemeenschappen een nieuw draagvlak wordt gecreëerd en dat ze de nodige hefbomen krijgen voor een eigen sociaal en economisch beleid. Maar dat neemt niet weg dat de uitvoering van een arrest van het Arbitragehof óók belangrijk is. Daar is de rechtsstaat in het geding. Toen we met onze partij zelf regeringsverantwoordelijkheid droegen, hebben we de arresten van het Arbitragehof altijd uitgevoerd, ook als ze ons niet goed uitkwamen.
Begrijpt u dat mensen vinden dat dit probleem toch niet echt van levensbelang is?
VAN DEN BRANDE: Wat me bezighoudt, is het verschil in draagvlak tussen Vlamingen en Franstaligen. Wat behoort er budgettair nog tot de mogelijkheden van de federale staat, en van die van de deelstaten? Je moet geen diehard zijn of een romantische Vlaming, om te begrijpen dat België nu snel op een kantelpunt afstevent. We zijn bij de vorige staatshervormingen altijd eerst van de bevoegdheden uitgegaan, om daarna te kijken welke financiële middelen daaraan verbonden moesten worden. We zullen de volgorde moeten omkeren, en vertrekken van de budgettaire mogelijkheden van elk van de entiteiten. De groeiprognoses van de federale overheid bedragen amper 0,5 tot 1 procent, die van de deelstaten liggen een stuk hoger. Mijn gevoel zegt me dat ze de jongens en meisjes van de gemeenschappen en de gewesten over een jaar of vier, vijf zullen smeken om bevoegdheden over te nemen. Die omslag is waar het debat echt over zou moeten gaan.
Intussen zit u gemangeld tussen een publieke opinie die de hele heisa rond Brussel-Halle-Vilvoorde niet begrijpt, en een kleinere groep die u verwijt dat u een watje bent. Al dat gekakel en al die grote woorden – en er gebeurt nooit iets.
VAN DEN BRANDE: Uw dienaar heeft de voorbije weken niet zoveel gekakeld. We hebben dit ook al zo vaak meegemaakt. Ik herinner me levendig de akkoorden van Egmont en Stuyvenberg in de jaren zeventig. Daar lag ook geen hond van wakker, tot bleek dat er compromissen waren gesloten. In de jaren tachtig kondigde een trotse premier aan dat de oplossing voor Voeren was gevonden: de gemeente zou bij de provincie Vlaams-Brabant worden gevoegd. Geen vierentwintig uur later was het idee van de baan.
Ik begrijp best dat mensen zich afvragen waar we mee bezig zijn. Maar wat is het Belgische verband nog waard als we het goed vinden dat een arrest van het Arbitragehof niet wordt uitgevoerd? Als politici ingrijpen in de rechterlijke macht, doet PS-voorzitter Elio Di Rupo dat af als ‘een onhandigheidje’. Waarom zouden gewone burgers dan nog de uitspraak van een rechter aanvaarden? De splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde is geen spielerei. Het gaat om respect voor de rechtsstaat die probeert om een vluchtheuvel te zijn in het dagelijkse verkeer tussen groepen en mensen.
Er is ook die andere kant, die u maar een zachtgekookt ei vindt. Hoeveel geduld hebt u nog?
VAN DEN BRANDE: We vroegen om politieke duidelijkheid tegen half maart – die is er niet. Ze zeggen dat wij, CD&V en N-VA, last hebben van oppositiekramp. Maar die grote spreidstand, de grand écart die de SP.A en vooral de VLD nu ten beste moeten geven, die kunnen alleen de beste ballerina’s een tijdje volhouden. Alle essentiële dossiers in de federale regering blijven liggen. Iedereen heeft dus belang bij een snelle oplossing en niet alleen ik of mijn partij. Er is daarover trouwens ook een afspraak in het Vlaamse regeerakkoord.
Maar hoeveel geduld hebt u nog?
VAN DEN BRANDE: Het is niet alleen een kwestie van geduld. Een regering valt niet dikwijls door een aanval van de oppositie. Ze zakt meestal langzaam in elkaar. Je ziet toch wat je ziet. Het gesprek over de loopbaanproblematiek kwam niet op gang. Het centraal loonakkoord is echt minimaal. De agenda van Lissabon halen we nooit. Lissabon wil een innovatieve, creatieve maatschappij zien groeien, maar ondertussen hakt de federale regering zonder blikken of blozen in de kredieten voor onderzoek en ontwikkeling. Bij de recente begrotingsronde werd er tien procent van de middelen geschrapt. Je voelt zo dat er zand in het raderwerk zit.
Voor de socialisten blijft Brussel-Halle-Vilvoorde toch nog altijd maar probleem nummer 177.
VAN DEN BRANDE: Ja, maar als het niet opgelost wordt, werpt het zijn schaduw over de punten 1 tot 176. Dat is een scenario waarin wij, als verantwoordelijke mensen, niet willen meestappen. Ze doen nu alsof dit alleen een probleem van CD&V/N-VA of van de Vlaamse regering is, maar dat is het spel dat wordt gespeeld. We zijn nu uit de biechtstoel, we hebben al onze zonden beleden.
Wat was de penitentie?
VAN DEN BRANDE: Penitentie? De biechtvaders zouden boete moeten doen, want er ligt nog steeds geen voorstel! Ik kan niet uit naam van Vande Lanotte spreken, maar ik ben ervan overtuigd dat ook hij beseft dat er veel tijd verloren gaat voor de oplossing van grote problemen als de werkloosheid en de vergrijzing.
U moet hem daarvoor niet aan het Vlaamse regeerakkoord herinneren?
VAN DEN BRANDE: We leven in een curieus land. In het Vlaamse regeerakkoord staat dat als bepaalde punten niet worden uitgevoerd het ‘coöperatief federalisme’ op de helling komt te staan. Dat staat er niet zomaar. Het Belgische overlegmechanisme draait op overlegcomités en ministeriële conferenties op vele domeinen. De federale loyauteit geldt niet alleen van Vlaanderen naar België, maar ook omgekeerd. We moeten ten gronde nadenken over het overlegmodel dat we hebben opgezet, en het desnoods opzeggen als men zijn woord niet houdt.
Is dat een dreigement?
VAN DEN BRANDE: Het is een vaststelling. België heeft een soort van Bundesrat nodig. Een overleginstrument, waarin alleen de deelstaten aanwezig zijn. Waarin ze met elkaar afspraken kunnen maken om de federale overheid daar vervolgens mee te confronteren. Ik wil niet moeilijk doen of met symbolen zwaaien, maar de Vlaamse en de Waalse verantwoordelijken hebben de plicht om voor hun eigen gemeenschap het beste tot stand te brengen. Dat is onze verdomde maatschappelijke en ethische plicht.
Maar heb ik nog geduld? Mijn geduld is niet eindeloos. Ik vraag om het arrest van het Arbitragehof uit te voeren. Als de mensen merken dat hun zuurverdiende centjes of alle begrotingsinspanningen van de jaren negentig in gevaar komen, zullen ze dat ook wel vlug belangrijk vinden.
Hoopt u nog altijd op een big bang in de staatshervorming?
VAN DEN BRANDE: Dat is een uitspraak van mijn kompaan Eric Van Rompuy, en niet eens een originele: hij citeerde Fons Verplaetse. Ik denk dat hij verkeerd begrepen is. Eric bedoelde gewoon dat in de bonbonnière die België geworden is, de gewesten over een aantal essentiële hefbomen moeten beschikken. Laat ik een concreet voorbeeld geven. Toen destijds de bevoegdheid over infrastructuur en openbare werken overgeheveld werd naar de gewesten, waren er mensen die de verschrikkelijkste catastrofes voorspelden. Er zou tol worden geheven aan de poorten van Brussel! Maar in de praktijk is iedereen er beter van geworden. Het heeft ons bijvoorbeeld in staat gesteld in 1995 met de Nederlanders een eerste akkoord te sluiten over de uitdieping van de Westerschelde – terwijl dat dossier op federaal niveau al twintig jaar geblokkeerd zat.
Om met uw voorganger Gaston Geens te spreken: wat wij zelf doen, doen wij beter?
VAN DEN BRANDE: Dat zult u mij niet horen zeggen. Ik zeg: als we iets zelf willen doen, zullen we het bewijs moeten leveren dat we het beter kunnen. Wat mij ergert, is dat ook in Vlaanderen vaak het eigen gewin primeert. De graaicultuur van het old boys network. Wij danken onze welvaart aan generaties hardwerkende Vlamingen, die bereid waren risico’s te nemen en in hun schuurtje of in hun garage een eigen bedrijf begonnen. Dat waren nog echte ondernemers. Maar vandaag is de drive een beetje weg. Men wil zo snel mogelijk incasseren. Ik zie te weinig creativiteit en veel te veel zelfgenoegzaamheid.
Dat klinkt vreemd uit de mond van iemand die als minister-president het imago had van een Baas Ganzendonck.
VAN DEN BRANDE: Misschien heb ik daar ook wel aanleiding toe gegeven. Misschien heb ik af en toe geprovoceerd. Maar het kan me niet schelen wat overjarige belgicisten van mij vinden. Toen we in 1993 het project Vlaanderen-Europa 2002 op het getouw zetten, had dat weinig te maken met vendelzwaaien of tromgeroffel. De vraag die wij ons stelden, was: wat zijn de doelstellingen die we willen bereiken en welke instrumenten hebben we daarvoor nodig? We probeerden structureel na te denken over de toekomst van zes miljoen Vlamingen.
U zocht als Vlaams minister-president voortdurend ruzie met de Franstaligen, terwijl uw opvolger Patrick Dewael (VLD) gezellig in Namen op de koffie ging.
VAN DEN BRANDE: Het resultaat was er ook naar – neem me niet kwalijk. Over Patrick Dewael kan ik kort zijn: he couldn’t care less. Al die koffiekransjes hebben voor Vlaanderen niets opgeleverd. Terwijl in mijn eerste ambtsperiode, tussen 1991 en 1995, een aantal fundamentele hervormingen zijn gerealiseerd: een eigen Vlaams parlement, uitbreiding van de Vlaamse bevoegdheden, bijkomende financiering. Ik geloof overigens niet dat ik voortdurend ruzie zocht met de Franstaligen. Met mijn Waalse ambtsgenoot Robert Collignon (PS) heb ik het altijd goed kunnen vinden. We waren het roerend eens over de analyse van wat er allemaal moest gebeuren, maar als puntje bij paaltje kwam, zeiden de Walen altijd: wij hebben meer tijd nodig. Het is nog te vroeg, gun ons nog wat tijd! Ik ben van goede wil, maar eens houdt het op natuurlijk.
Wallonië is toch aan een inhaalbeweging bezig?
VAN DEN BRANDE: Ik vraag het me af. Er is nu het rapport van mijn MR-collega in de Senaat, Alain Destexhe, die stelt dat er in Wallonië geen sprake is van een economische heropleving, maar hoogstens van een vertraging in de achteruitgang. Schande, riepen ze in Wallonië. Nestbe- vuiling! Maar de cijfers liegen niet, en de feiten zijn de feiten. Ik weiger nog altijd te geloven dat Walen dommer zijn dan Vlamingen, dat ze minder creatief zijn of dat ze minder mogelijkheden zouden hebben. Wallonië ligt niet in Oezbekistan of Azerbeidzjan, maar net als Vlaanderen in het hart van Europa. Er moet dus een andere verklaring zijn. Er moet iets mis zijn met hun systeem. Ik wil niemand demoniseren, maar ik denk dat de Waalse politici eindelijk eens hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Ik laat me als Vlaming ook geen schuldgevoelens aanpraten: de achterstand van Wallonië is in de eerste plaats te wijten aan het cliëntelisme van de Parti Socialiste.
Wilt u de solidariteit met Wallonië opzeggen?
VAN DEN BRANDE: Nee. Maar ik wil wél weten wat het resultaat is van die solidariteit. Ik heb destijds mijn akkoord gegeven om Europees geld – dertig miljard oude franken – uit te trekken om iets te doen aan de torenhoge werkloosheid in Henegouwen. Ik zou graag een fatsoenlijke uitleg krijgen waarom dat niets heeft uitgehaald. In Bergen en Charleroi zitten nog altijd drie generaties in het café te kaarten, omdat ze al drie generaties werkloos zijn. In het arrondissement van Elio Di Rupo bedraagt de werkloosheid nog altijd 27 of 28 procent, terwijl er in West-Vlaanderen Franse arbeidskrachten moeten worden ingevoerd – het spiegelbeeld van wat Stijn Streuvels ooit beschreef in Leven en Dood in den Ast, toen Vlamingen in Noord-Frankrijk gingen werken. Dat zijn verschrikkelijke toestanden en dus zeg ik: Walen, kom op voor uw zaak! Ik denk bijvoorbeeld dat het niet erg zinvol is op Belgisch niveau nog loonafspraken te maken, die de Waalse bedrijven niet kunnen betalen. Dat is niet in het belang van de Waalse economie.
Was u onder de indruk van het charmeoffensief van Elio Di Rupo?
VAN DEN BRANDE: Niet echt. Ik ben niet het type dat zich door Elio laat strikken. De vraag is ook niet of we België laten bestaan, de vraag is of we de handen uit de mouwen willen steken om Vlamingen, Walen én Brusselaars een beter toekomstperspectief te geven. Het zal u misschien verbazen, maar ik gruw van communautaire discussies. Dat is iets van paragrafen en juristen. Ik was onlangs op een bijeenkomst van senioren, en daar waren heel andere kwesties aan de orde. Zoals: hoe zit dat met de zorgverzekering? Wil men echt de gezondheidszorg privatiseren? Als het waar is dat meisjes die vandaag geboren worden een gemiddelde levensverwachting hebben van honderd jaar, hoe moet het dan met de pensioenleeftijd? Dát zijn de zorgen van de mensen, niet de vraag of België blijft bestaan.
Ik heb niets tegen België, maar België is een staatsverband dat op een bepaald ogenblik is ontstaan en dat nu doorkruist wordt door allerlei nieuwe belangengemeenschappen, zoals die tussen Vlaanderen en Zuid-Nederland bijvoorbeeld, of tussen Vlaanderen en Noord-Rijnland-Westfalen. De echte problemen kunnen we niet meer oplossen binnen de huidige Belgische context. Binnen enkele jaren krijgen we niet alleen te maken met de vergrijzing, maar ook met krapte op de arbeidsmarkt. Dus zullen we eindelijk een verstandig debat moeten voeren over migratie. In Nederland moeten ze nu al Poolse verpleegsters importeren.
Waardig ouder worden in de politiek, lukt dat een beetje?
VAN DEN BRANDE: Bedoelt u dat persoonlijk? Dan kan ik u geruststellen. Toen mijn partij in 1999 in de oppositie belandde, waren er nogal wat mensen die aan mijn vrouw kwamen vragen: madam, dat moet voor uw man toch heel erg zijn? Het antwoord dat ze verwachtten, was waarschijnlijk: er valt geen huis mee te houden, hij zou beter lid worden van een biljartclub. U zult mij misschien niet geloven, maar ik heb op geen enkel moment gedacht: wat doet men mij toch aan! Toen CD&V vorig jaar weer regeringsverantwoordelijkheid kreeg, heb ik urbi et orbi verkondigd dat ik onder geen enkel beding nog kandidaat was voor een ministerportefeuille. Ik hoef ook niet meer zo nodig in de media te komen. Ik jeun mij, als ik dat zo mag uitdrukken, in de luwte.
Het Mechelse stadhuis, zou dat nog iets zijn?
VAN DEN BRANDE: Ik sta volgend jaar bij de gemeenteraadsverkiezingen niet op de lijst – er zijn genoeg andere valabele kandidaten in mijn partij. En ik heb mijn handen nog altijd meer dan vol. Ik leid een aantal werkgroepen binnen CD&V, ik ben actief in Benelux-verband en als voorzitter van de EVP-fractie in de Raad van Europa heb ik de voorbije maanden meegewerkt aan rapporten over mensenrechten en democratie in Oekraïne, Georgië en Turkije. Dat soort dingen boeit mij mateloos. Eigenlijk, denk ik wel eens, zou ieder politicus verplicht moeten worden om af en toe onder zijn kerktoren vandaan te komen.
Maar eerst Brussel-Halle-Vilvoorde nog splitsen. Stemt u tegen de Vlaamse regering als er met Pasen geen oplossing is?
VAN DEN BRANDE: Daar wil ik niet op vooruitlopen. Ik zal nog wel eens uit mijn kot komen – maar op het gepaste moment. n
Door Piet Piryns en Hubert van Humbeeck
‘Je moet geen diehard of romantische Vlaming zijn om te begrijpen dat België op een kantelpunt afstevent.’
‘De grote spreidstand die SP.A en VLD nu ten beste moeten geven, kunnen alleen de beste ballerina’s een tijdje volhouden.’