Hoe goed kent de nieuwe bondscoach het peloton wielrenners dat zaterdag het Belgische seizoen opent? Beter dan u denkt: Carlo Bomans heeft sommigen onder hen bijna persoonlijk opgevoed. Jong geleerd is oud gedaan.

Carlo Bomans is al zeven jaar bondscoach van de junioren. In oktober 2005 werd hij in opvolging van José De Cauwer ook de bondscoach van de eliterenners. Is dat een promotie? Natuurlijk. Maar de vraag heeft ook een wijsgerige kant, want het werk van de bondscoach bij de profs is inhoudelijk heel subtiel. Dat wijst een onderzoek naar zijn takenpakket uit.

A) De bondscoach selecteert de renners voor het wereldkampioenschap. Maar: ‘Natuurlijk moet je veel inspraak van de ploegleiders dulden. Per slot van rekening zijn zij het die de renners betalen.’

B) De bondscoach motiveert. Maar: ‘Het wereldkampioenschap is voor de meeste renners niet écht een zorg. Op dit tijdstip van het jaar denken ze aan de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix. Pas als de Tour voorbij is, is er een enkeling die bij zichzelf zegt: god ja, er is ook nog het wereldkampioenschap.’

C) De bondscoach bereidt de wedstrijd voor. Maar: ‘Je krijgt de renners vooraf niet samen. In de weken die het wereldkampioenschap voorafgaan, rijden ze verspreid in de rondes van Spanje, Polen en Duitsland. Het wereldkampioenschap moet al in Colombia of Australië plaatsvinden, om ze een week op voorhand ter plaatse te hebben. Met het oog op de klimaataanpassing.’

D) De bondscoach leidt op de vooravond van het wereldkampioenschap de beroemde afsprakenvergadering met de renners. Maar: ‘Over het koersplan kun je het dan niet hebben, dat is veel te onzeker. En meestal is op dat ogenblik ook al duidelijk wie de beschermde renners zullen zijn.’

E) De bondscoach bepaalt de tactiek tijdens de wedstrijd. Maar: ‘Als er een Nederlandse renner van Rabobank ontsnapt, moet je Marc Wauters natuurlijk niet vragen om het gat dicht te rijden.’

Kortom, de bondscoach bij de junioren heeft veel meer invloed dan zijn collega bij de profs.

Waar komt het idee van die combinatie vandaan?

CARLO BOMANS: José De Cauwer deed de profs en de beloften. Maar hij heeft me die combinatie afgeraden, hij kreeg soms de kritiek dat hij de wedstrijden van de profs te weinig volgde. Dat kon moeilijk anders omdat de beide kalenders sterk samenvallen. Met deze nieuwe combinatie zal dat makkelijker zijn.

Is het nuttig om overal ter plaatse te gaan, je kunt wedstrijden toch veel beter op de televisie volgen?

BOMANS: Maar mensen hebben graag dat je komt. Renners, ploegleiders en verzorgers stellen het rechtstreekse contact op prijs. Een korte babbel volstaat, even informeren hoe het gaat. De meeste renners ken ik natuurlijk al. Met sommigen, zoals Peter Van Petegem, Mario Aerts, Geert Verheyen, Kurt Van de Wouwer en Tom Steels heb ik zelf nog gekoerst. En er zijn nu ook al profs die ik zelf bij de junioren gecoacht heb: Johan Vansummeren, Nick Nuyens, Gert Steegmans. Alleen de groep daartussen ken ik minder goed, de leeftijdsgroep van Tom Boonen en Björn Leukemans. Maar ook dat is relatief, ik heb de voorbije jaren al meerdere Belgische en wereldkampioenschappen samen met José De Cauwer meegemaakt.

De aanwezigheid van de bondscoach op wedstrijden is heel zichtbaar. Wat voor werk doet hij achter de schermen?

BOMANS: Bij de junioren volg ik wekelijks het trainingsschema op, tenminste dat van de 20 tot 25 junioren die tot de A-categorie behoren. Dat zijn degenen die in aanmerking komen voor de Europese en de wereldkampioenschappen. Ik doe dat ook voor sommigen van de B-categorie. Daarin zitten ook talenten maar ze trainen minder, omdat ze studeren of om een andere reden. Al die renners sturen mij wekelijks hun trainingsschema, en wie het vergeet, krijgt wel een herinneringsbericht van mij.

Maken jonge renners veel fouten in hun trainingsschema’s?

BOMANS: Ze trainen soms te eenzijdig. En ouders schermen hen makkelijk af met opmerkingen als: pas op, dat mag niet, of doe dat niet. Vaders maken het best niet het trainingsschema van hun zoon, tenzij ze zelf ervaring en enige theoretische achtergrond hebben. Met theoretische achtergronden bedoel ik bijvoorbeeld het inzicht om een jaarprogramma goed in te delen. Er wordt nog te weinig gepland. Te veel duurtraining ook, terwijl je juist variatie moet inbouwen. Dat die renners mij hun schema’s sturen, is natuurlijk nog geen garantie dat ze die ook zo in de praktijk brengen. En er moet altijd ruimte blijven om je aan te passen aan de omstandigheden. Vandaag regent het bijvoorbeeld heel hard, als het vijftien graden is, kun je erdoorheen, maar bij wintertemperaturen neem je best geen risico’s.

De meeste junioren hebben een trainer die die zaken met hen doorneemt. Die hen bij ziekte bijvoorbeeld aanraadt om niet in het rood te gaan, de ochtendpols goed in de gaten te houden en pas als het beter gaat, opnieuw met de opbouw te beginnen. Jongens die geen trainer hebben, proberen we te motiveren om er een te zoeken, meestal kunnen we hen enkele adressen aan de hand doen. En in de schoot van de wielerbond hebben we ook een trainersorganisatie die geregeld bijscholingsbijeenkomsten opzet.

Je neemt als bondscoach geregeld ook jongerenselecties mee naar internationale wedstrijden. Voldoende?

BOMANS: Te weinig. Dat ligt niet aan het budget, maar aan de kalender. Het wereldkampioenschap valt dit jaar midden augustus. In juni moeten we enkele interessante wedstrijden links laten liggen, omdat de meeste geselecteerden dan in hun examenperiode zitten. En na het wereldkampioenschap nemen we liever eerstejaarsjunioren mee, renners van wie we denken dat ze volgend jaar deel zullen uitmaken van de selectie.

Tussendoor werken we nog met een andere kern: die voor de Europese kampioenschappen in juli. Dat zijn uitsluitend junioren die een beroepsopleiding of deeltijds onderwijs volgen, omdat zij in juni geen examens hebben. Vroeger gingen we ook nog op stage in de paasvakantie, maar dat doen we niet meer. Je kunt beter meer geld steken in de hotelvoorziening bij andere buitenlandse gelegenheden. Het is voorgekomen dat we in een jeugdherberg zaten waar we zelf de tafel afruimden en de vaat deden.

Maar er zijn ook clubs die zelf naar internationale wedstrijden trekken. Hoeveel?

BOMANS: Als norm hanteer ik dan: clubs die meer dan twee keer aan een buitenlandse wedstrijd deelnemen, en met buitenlandse wedstrijd bedoel ik niet even de grens over om tegen de Fransen te koersen, maar écht wedstrijden die een internationale bezetting hebben. In België doen vijf, zes clubs dat. Verder werk ik ook samen met de Wielerbond Vlaanderen, de Vlaamse afdeling van de federatie. Met hen spreek ik wedstrijden voor B-renners af, renners die in een kleinere ploeg zitten of het niet kunnen betalen om aan internationale wedstrijden deel te nemen.

Het gaat dan over korte rittenwedstrijden.

BOMANS: Dat is de beste manier om je eigen kwaliteit te vergelijken met die in het buitenland. De Classique des Alpes is de enige eendagswedstrijd die we erbij nemen, omdat er weinig andere gelegenheden zijn om in de Alpen te fietsen.

Dat brengt ons bij het probleem van klimtraining. Hoe krijg je dat voor elkaar in een vlak land?

BOMANS: Je kunt eens een zondag geen wedstrijd rijden, en met een aantal renners naar de Ardennen gaan. Maar de rollen bieden tegenwoordig ook veel mogelijkheden. Er zijn programma’s die Luik-Bastenaken-Luik simuleren, of de beklimming van de Galibier, zelfs een mountainbikeparcours kun je op de rollen nabootsen.

Jonge renners hebben dus geen excuus meer. Wie wil, kan erop trainen?

BOMANS: Op de rollen fietsen geeft natuurlijk niet hetzelfde gevoel, klimmen op training is ook niet hetzelfde als een col in een wedstrijd doen. De beleving is anders, je zit niet in een landschap, en het lijkt saai. Maar het helpt als je de schema’s goed volgt: 10 minuten opwarming, 5 minuten klimmen tegen zoveel procent, even op adem komen. Die variatie maakt het minder vervelend. En je kunt ondertussen naar de radio luisteren of naar televisie kijken. Maar vergis je niet: het is niet omdat je de Galibier op rollen aankunt, dat je een klimmer bent. Je kunt eraan werken, maar je aanleg en morfologie blijven bepalend. De Waal Sébastien Rosseler is een robuuste kerel en een goede tijdrijder. In vergelijking met andere renners van hier kan hij ook behoorlijk bergop rijden, omdat hij dagelijks in die omgeving traint. Maar hij zal nooit een echte klimmer worden.

Hoeveel aanleg moet je hebben? Is de tijd dat echte berggeiten zoals Charly Gaul en Federico Bahamontes een Tour konden winnen, niet definitief voorbij?

BOMANS: Er wordt inderdaad al enkele jaren anders gekoerst. In mijn tijd konden de Colombianen al geen Tour meer winnen. Lucho Herrera en Fabio Parra werden in de vlakke ritten zo murw gereden dat ze er in het gebergte niet meer met zoveel verschil boven uitstaken. Jan Ullrich, Miguel Indurain en Eddy Merckx zijn nooit echte klimmers geweest, maar puur op macht reden ze altijd goed mee.

Je hebt zelf een zoon die koerst. Behandel je die anders?

BOMANS: Tja, hij moet er natuurlijk altijd iets meer voor doen dan een ander. Als vader ben ik er altijd bij. En het zal voor een bondscoach altijd moeilijker zijn om zijn eigen zoon te selecteren. Tot vandaag heb ik dat probleem niet (lacht). Glen rijdt goed, maar er zijn er die het beter doen. Ik ben nog niet in gewetensnood geraakt.

Ben je strenger voor hem?

BOMANS: Je mag niet toelaten dat jonge renners slechte gewoonten aannemen, want die raken ze achteraf moeilijk kwijt. Sommige jongens drinken bijvoorbeeld een fles cola per dag. Ik zeg dan altijd: doe dat niet, je verbruikt te veel suikers, enzovoort. Maar ik verbied het niet, ze moeten het uit zichzelf doen. Ik zal het hun wél telkens zeggen. Als hij zegt: ‘Ik heb gisteren goed getraind, vandaag ga ik niet’, antwoord ik meestal: ‘Zou je toch niet even gaan los rijden? Als je afvalstoffen wilt wegwerken, is dat beter dan passief te rusten.’

En studeren gaat voor?

BOMANS: Zeker. Ik let erop dat junioren hun examenperiodes altijd als een rustperiode in hun jaarprogramma inbouwen. Ze moeten dan ook niet koersen. Als ik toch iemand in een rituitslag tegenkom, bel ik hem op. Er zijn ook renners die zich soms verplicht voelen om ja te zeggen op een selectie, terwijl ze op dat ogenblik moeten studeren. Maar ze kunnen dan gerust afzeggen, hun kans is daarmee niet verkeken. Mijn zoon zit in het beroepsonderwijs, die heeft dat probleem minder.

Hoe goed kun je universitaire studies met wielrennen combineren?

BOMANS: Dat kan, op voorwaarde dat je ook goed plant. Pieter Mertens is afgestudeerd als dokter en gaat nu over van Chocolade Jacques-Topsport Vlaanderen naar Davitamon-Lotto. Nick Nuyens heeft ook hogere studies gedaan.

Hoe groot is normaal gesproken de kans dat een goede junior ook een behoorlijke prof wordt?

BOMANS: Je moet voorzichtig blijven in het maken van voorspellingen. De stap van nieuweling naar junior is niet zo groot, die van junior naar belofte daarentegen wel. Bij de beloften kom je uit tegen renners die soms zeven, acht jaar ouder zijn. In het begin is dat een enorm verschil. Sommigen maken de overgang vrij vlot door. Pieter Jacobs is nu twee jaar bij de beloften, volgend jaar wordt hij misschien prof. Maar anderen raken ontmoedigd, omdat hun aanpassing langer duurt dan ze verwacht hadden.

Komt het nog altijd voor dat jonge renners zich stuk rijden?

BOMANS: Wij motiveren ze om geen twee dagen na elkaar te koersen, behalve in rittenwedstrijden natuurlijk (lacht). Eén wedstrijd per week is genoeg. Ik kijk daarom ook niet alleen de trainingsschema’s na, ik vlooi ook de uitslagen na. Maar je kunt niemand verplichten om minder te koersen.

Komen jongeren nu sneller in de verleiding om te zondigen tegen hun sportleven?

BOMANS: Als we op stage zijn of in het buitenland fietsen, laat ik ze de eerste dagen hun gang gaan. Meestal gaan de croissants en chocoladekoeken bij het ontbijt dan vlot van de hand. Na de tweede of de derde dag zeg ik dat ze dat beter niet doen. Ik geef hun een croissant. Neem eens vast, zeg ik dan, kijk eens wat er gebeurt als ik erop knijp, ik hou alleen vet over. De dag daarop blijven de croissants onaangeroerd. Wat ze daarna thuis doen, weet ik natuurlijk niet.

Is het een goed idee om jonge renners naast trainingsschema’s ook voedingsschema’s te geven?

BOMANS: Je moet ook niet overdrijven. Ze moeten zich van een en ander bewust worden, zodat ze geen slechte gewoontes aannemen, maar om een leven als prof te leiden, is het te vroeg. Het is een kwestie van geven en nemen. Ze willen allemaal een prachtfiets, sokjes die bij de broek passen, ze willen alles hebben, maar dan mag je er hen als ouder of als trainer ook op aanspreken. Je hoeft nog geen prestaties te eisen, maar inzet. Ik vergelijk het met een ketting: die draait maar lekker rond als elke schakel even sterk is. Training, voeding, rust.

Waarom koersen jongeren nog? Veel meer dan vroeger zijn er sporten die minder inspannend en tijdrovend zijn.

BOMANS: Er zijn nu iets minder renners dan vroeger, maar ik zou niet zeggen dat de kwaliteit gedaald is. Waarom doen ze het? De redenen lopen uiteen. In de eerste plaats omdat ze het graag doen. Of omdat hun knie bij het voetballen stuk gegaan is en ze een andere sport willen. Maar het valt mij op dat velen het doen omdat hun vader het ook gedaan heeft. Ik kom veel vaders tegen.

Heb je al echo’s opgevangen van profs over je aanstelling tot bondscoach?

BOMANS: Je reputatie gaat je altijd vooraf. Zeker bij de vroegere junioren die mijn gezeur over voeding kennen. We maken er grapjes over. Laatst kwam Nick Nuyens bij de presentatie van zijn ploeg naar mij toe om te zeggen dat hij maar één sandwich had genomen. Dat is goed, heb ik geantwoord, want ik had anders toch gezegd dat je de tweede moest terugleggen.

Piet Cosemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content