De onvergetelijke dorpsfilosoof uit Oosterdonk, Pietje De Leugenaar, is terug. In vol ornaat deze keer, op één, elke zondagavond. Oosterdonk is al lang geleden vermoord. De acteur zwerft ergens door de wereld met zijn teksten. Een lange nacht met Dirk Roofthooft in Béziers, Zuid-Frankrijk. ‘Elke dag ontsnap je aan een ramp.’
Kamer 32 in het Hotel Des Poètes, Béziers, Zuid-Frankrijk, halfvier ’s morgens. De acteur legt zijn hoofd op zijn bed, drinkt van een fles water, vecht duidelijk tegen zijn slaap.
– ‘Ik vertel altijd hetzelfde’, zegt hij plots. ‘Misschien heb ik ook gewoon niet meer te zeggen.’
– Waarom praat u zo veel over de dood, vraag ik.
Stilte. En dan ontwijkt hij schijnbaar mijn vraag.
– ‘Ooit de film Paris, Texas gezien? Er zit een onvergetelijke scène in. Een vrouw die naar een man luistert die haar alles vertelt. Ze weet alleen niet dat het háár man is omdat ze achter een doorkijkspiegel zit. Die man weet dat hij in deze situatie voor zijn vrouw een perfecte stranger is. En alleen in die situatie, van vreemde tot vreemde, kan hij haar alles vertellen. Ik droom dat soms ook. Dat ik ergens onderweg een zwerver ontmoet tegen wie ik alles vertel: het interview dat nooit gepubliceerd mocht worden. Het moet iemand zijn met wie ik me ongelofelijk verbonden voel, maar ook iemand waarvan ik honderd procent zeker weet dat ik hem nooit meer zal ontmoeten. Een man natuurlijk…
– Waarom geen vrouw?
– ‘Ik heb last van heterofiele neigingen. Als ik zoiets ontluisterends aan een vrouw vertel, ja, dan kan er van alles uit ontstaan, variërend van zeer intiem en aangenaam tot zeer vervelend en wrang. Dan heb ik de neiging om uit angst weer niet alles te vertellen. Heel mijn leven ben ik op zoek naar die ene figuur, die Loner, die ik zo scherp in mezelf herken en waarvan ik hoop dat er zo toch minstens nog één exemplaar rondloopt op deze aardbol. Die perfecte stranger, die mij zo scherp, zonder woorden, aanvoelt en waardoor ik me minder eenzaam voel.’
– Wat gaat u hem vertellen?
– ‘Dat ik eigenlijk coureur wou worden, maar uiteindelijk acteur geworden ben. Verschillende rollen gespeeld. Succes gehad. Maar dat zijn de kleine dingen. Het grote verhaal is dat ik daar geen stap verder mee ben gekomen in het leven. Ik sta nog altijd waar ik stond toen ik zestien was. Het is zo gek. We leven zeventig, tachtig jaar. Iedereen wil zich onderscheiden. Ik ook. Maar op het einde van ons leven worden we weer allemaal hetzelfde. Op het podium ben ik elke avond voor het mirakel gegaan. Soms lukte dat, soms mislukte het. Maar waarvoor?’
– Heeft het theater u dan niet gelukkig gemaakt?
– ‘Dat wel’, zegt hij. ‘Ik ontmoet er overal interessante mensen door. Maar daarnet nog… Ik had me, voor de voorstelling, opgesloten in de loge. Het was daar bloedheet. Ik zat in mijn onderbroek met de tekst aan de tafel. Keek in de spiegel: dat was een schok. Meestal ga ik er voor het gemak van uit dat ik nog steeds een jong, wild ding ben. Maar ik zag mijn oude lijf. Mijn baard die grijs is, alleen de snor nog zwart. Een hangsnor, zoals de gendarmes – vreselijk. Op mijn spierwitte buik een kanjer van een paars aanlopend litteken. Alleen bovenaan mijn schouder was er nog een jong stuk vlees. Elke dag ontsnapt dat lijf aan een ramp, dacht ik. Mijn dochter reist straks een maand door Canada. Voortdurend zit ik te denken wat er allemaal met haar daar kan gebeuren. Of met mijn vrouw, mijn ouders…’
Hij is even stil. ‘Die zeldzame momenten dat ik niet aan de dood denk… dat zijn de momenten dat ik gelukkig ben.’
Op dat moment zingt iemand buiten:
I met her in a club down in old SohoWhere you drink champagne And it tastes just like cherry-cola. C-o-l-a COLA She walked up to me And she asked me to dance I asked her her name And in a dark brown voice She said LOLA l-o-l-a LOLA
De acteur spert zijn ogen wijd open. Gaat op het balkon staan, kijkt naar beneden. En zegt: ‘Het is niet waar.’
Uren eerder. Béziers is een mooie oude stad in de Languedoc, niet ver van de Middellandse Zee. La Douce France, maar zo douce is het niet altijd geweest. Ooit wilden kruisvaders de stad veroveren, maar ze hadden een praktisch probleem. Ze wisten niet hoe ze de ketters van de katholieken moesten onderscheiden. Waarop de pauselijke gezant Arnaud Amaury, in naam van God, zei: ‘Tuez-les tous, Dieu reconnaîtra les siens.’ ‘Dood ze maar allemaal, God herkent de zijnen.’ Heel Béziers werd uitgemoord.
Vanavond, lichtjaren later, speelt hier een kruisvaarder uit Antwerpen: Dirk Roofthooft. Bezonken Rood. Een stuk naar het boek van Jeroen Brouwers, over zijn traumatische jonge jaren in het vrouwelijke jappenkamp Tjideng in Jakarta.
Het is een voorstelling waarmee Roofthooft al jaren door de wereld toert – de tekst kleeft intussen aan hem. Hij voert ‘m ook overal in de taal van het land op. Bezonken Rood heet soms Rouge Décanté. Of Sunken Red of Rojo Reposado. Omdat de acteur vindt dat sommige teksten niet ondertiteld mogen worden. Alleen aan de Bosporus, in Istanbul, in Berlusconië en in Polen heeft hij gezondigd tegen zijn eigen regel. Daar werden ondertitels geprojecteerd: een mens kan nu eenmaal niet alle talen spreken.
Maar vanavond in de taal van Molière dus. Een paar uur voor de voorstelling is Roofthooft behoorlijk zenuwachtig. Niet alleen omdat hij het Spaans van zijn recente Spaanse tournee uit zijn hoofd moet verjagen, er is ook een praktisch probleem. ‘Ik heb nog nooit in mijn leven met deze voorstelling in een tent gespeeld. Het is een mooie ronde tent, dat wel – un chapiteau noemen de Fransen het – maar het blijft een tent. Bezonken Rood moet zowat de stilste voorstelling zijn die er is. Een beetje wind en het is om zeep.’
Negen uur. Het Chapiteau, dat even buiten de stad ligt, is tot de nok gevuld. De acteur schraapt de eelt van zijn voeten. En zegt: ‘Ik sta nog altijd daar waar mijn moeder zegt dat ik moest staan.’
En dan vertelt hij zijn kleine oorlog. Bijna hapt Béziers naar adem. Roofthooft verovert zelfs de wind, die oorverdovend stil is. Na bijna twee uur capituleert Béziers, er volgt een minutenlang applaus. Roofthooft neemt het bedremmeld in ontvangst. Komt een paar keer terug en breekt dan het applaus zelf af: ça suffit.
Een uur na de voorstelling, in het Chapiteau. De acteur zit aan een tafel. Een man alleen in een voor de rest afschuwelijk normale wereld. We breken het brood, drinken een glas en praten wat. Af en toe worden we onderbroken door een Française. Die allemaal hetzelfde zeggen: hoe fantastique hij wel niet was, vanavond. Roofthooft antwoordt elke keer merci. Beetje verlegen, bijna gegeneerd.
U keek ook maar bedremmeld bij het applaus, daarnet.
Dirk Roofthooft: Ik vind applaus onwennig. De minister van Cultuur zou dat bij wet mogen afschaffen. Het doet me niet zwellen, maar krimpen. Twee uur lang weet ik hoe ik mij moet gedragen op het podium. Maar tijdens het applaus weet ik het niet meer. Moet ik dan lachen? Nee, want dan lijkt het alsof er voordien niets ingrijpends gebeurd is. Moet ik serieus kijken? Dan is het weer ‘zie de acteur lijden’. Ik sta dan maar wat schaapachtig voor mij uit te staren. Meestal maak ik zelf een eind aan het applaus. Op de eerste rij stond daarnet een man die heel enthousiast aan het klappen was. Toen ik zachtjes ça suffit riep, zag ik dat ik hem kwetste.
Misschien vond hij u hautain.
Roofthooft: Dat zei Guy (Cassiers, regisseur van Bezonken Rood) ook. ‘De mensen willen hun appreciatie uitdrukken, Dirk.’ Ik heb daar discussies over gehad met hem. Eerst wou ik zelfs helemaal niet komen groeten. Het maakt zo’n stuk niet alleen ongevaarlijk, het is ook totaal naast de kwestie. Zo van: ‘Vergeet mijnheer de acteur niet, want hij heeft het toch ook goed gedaan.’ Terwijl ik de appreciatie van toeschouwers op een andere manier voel: doordat ze stil zijn, oprecht luisteren. Sommige dingen hoeven daarna niet uitgesproken te worden. Dat is zoals een vrouw met twinkelingen in haar ogen, als ze naar jou kijkt. Zij hoeft ook niet te zeggen: Je ’t aime, je voelt dat zo ook wel. (lacht) Uiteindelijk zijn we tot een compromis gekomen. Het applauslicht mag maar aan nadat het publiek spontaan is beginnen te applaudisseren. Daar hebben we wel toestanden mee meegemaakt, vooral in Nederland. Voor de Hollanders komt deze voorstelling heel dichtbij, het is hun geschiedenis. Nooit vergeet ik een voorstelling in Den Haag. Na het stuk bleef het publiek twaalf minuten roerloos voor zich uit staren. Twaalf minuten: dat is dus echt gigantisch lang. Achter de schermen hoorde ik een technicus roepen: ‘Wat gebeurt er? Doe dat licht aan! Doe dat licht aan!’ Waarop iemand anders riep: ‘Mag niet van den Dirk.’ (lacht) Uiteindelijk volgde een heel kort applaus en ging iedereen weg zonder iets te zeggen.
Dat doet u toch iets?
Roofthooft: Ja.
Trots?
Roofthooft: Nee. Trots is een gevoel dat ik niet ken. Toch niet over mijn werk.
Komaan, in de programmabrochure werd u vanavond ‘een van de belangrijkste acteurs van Europa’ genoemd.
Roofthooft: Zulke woorden helpen om je minder eenzaam te voelen, omdat ze op de een of andere manier toch herkennen waar je mee bezig bent. In Rome schreef een recensent na onze voorstelling: ‘Hoe komt het dat wij deze tekst in Italië niet kennen?’ Italië is een land met enorm veel lagen geschiedenis, maar daardoor ook erg op zichzelf. Voor zulke dingen doe ik het, ik wil doorgeven. Maar nooit zorgt zo’n appreciatie ervoor dat ik denk ‘ik zal deze klip nu wel even nemen’. Of ik nu in Béziers, New York of Heist-op-den-Berg optreed: elke keer ben ik even zenuwachtig. En na elke voorstelling lig ik wakker van wat er allemaal fout liep. Nooit denk ik aan het verworven succes – anders slaap ik in.
Het is bijna vanzelfsprekend geworden dat we hier in Frankrijk zitten. Het Vlaams theater behoort tot onze belangrijkste exportproducten.
Roofthooft: Niet alleen de theatermakers. Laatst was ik in Amsterdam en iemand sprak me daar aan over onze nieuwslezers. ‘Ik kijk elke dag naar jullie nieuws. Jullie nieuwslezers, die zijn zo… anders. Zo warm, zo meevoelend. Het lijkt alsof die echt tegen mij praten.’ (lacht) Een bekende Franse regisseur zei ooit over mij: ‘Die Roofthooft is een echte schande. Die man overtreedt alle regels van de toneelspeelkunst.’ Dat is de reden waarom het Vlaams theater zo populair is in Europa. In andere landen hebben ze een theatertraditie. Daar leert iedereen theater volgens de regels. Wij daarentegen hebben helemaal geen referentiepunten. Geen Goethe of Molière om ons tegen af te zetten. We vinden iets interessant of niet interessant. Hetzelfde geldt voor het publiek: er is geen publiek ter wereld dat zo openstaat als het Vlaamse publiek. Daarom kunnen we dat theater ook maken.
Halfdrie. Het Chapiteau is helemaal leeg.
Roofthooft en ik rijden terug naar Béziers. Net voor we de stad binnenrijden, passeren we een oude brug. ‘Kijk ’s naar die brug,’ zegt Roofthooft, ‘dat is geen gewone brug, maar een kanaal dat boven de rivier loopt. Er zit dus water in die brug. Een van de mooiste dingen die ik in mijn leven gezien heb: water dat in de lucht hangt en daar varen dan nog eens boten door. Zo vreemd, alsof je aan het hallucineren bent. De brug is eeuwen geleden gebouwd door Pierre-Paul Riquet, de beroemdste inwoner van Béziers. De man die ook het Canal du Midi ontworpen heeft: van zee tot zee, van de Atlantische Oceaan tot aan de Middellandse Zee. Was compleet zot, die Riquet, bezeten door wat hij deed.’
We hebben dorst. Maar Béziers slaapt al, alle cafés zijn gesloten. Lopen dan maar naar zijn kleine hotelkamer. Ook daar geen drank. Behalve badwater dat hij niet heeft doorgespoeld. Maar ook dat is niet drinkbaar, want hij heeft er een olie ingespoten voor de stem. ‘Doe ik altijd als ik moet spelen. Zodat de lucht vochtig wordt in mijn kamer.’
– ‘Bent u geen even grote gek als die Pierre-Paul Riquet?’, vraag ik hem.
Hij lacht, zegt weer dat hij altijd hetzelfde vertelt. En vertelt een droom. Tot iemand hem buiten in de rede valt:
She walked up to me And she asked me to dance I asked her her name And in a dark brown voice She said LOLA l-o-l-a LOLA
Het is zijn geluidsman die in het hotel aankomt. ‘Tijdens de soundcheck zing ik dat nummer altijd’, zegt Roofthooft. ‘Meer nog, het is de schuld van Lola dat ik ooit acteur geworden ben. Als kind kocht ik altijd Humo omdat op de laatste pagina de tekst van een populaire song stond. Meestal waren die teksten niet langer dan een kolom. Tot er op een dag een tekst instond met drie kolommen. Lola. Dat fascineerde mij, iemand die een verhaal had. Op school koos ik Engels als tweede taal om Lola beter te kunnen verstaan. En dan vooral om zinnen te begrijpen als: It’s a mixed up muddled up shook up world except for LOLA. En: ‘But I know what I am and I’m glad I’m a man. And so is LOLA. Wat bedoelde die Ray Davies nu? Dat Lola glad was of a man? Was Lola een travestiet?’
En dat wou u ook doen?
Roofthooft: Ik vond dat mensen veel te weinig nadachten over de betekenis van woorden. Zelfs in de mis: ‘Breek het brood’. Niemand stond bij die woorden stil. Op mijn veertiende heb ik zelfs om die reden een jongerenkerk uit de grond gestampt. Ik had behoorlijk wat succes. Tot er protest kwam van de katholieke gemeenschap. Mijn wekelijkse bijeenkomsten telden niet als mis. Toen heb ik mijn geloof verloren en ben dan maar acteur geworden. (lacht) Maar voor de rest is er weinig veranderd. Ik doe nog altijd dingen waarvan ik vind dat ik ze moet doen. Mensen moeten het gevoel hebben: ‘Voor die Roofthooft is het erop of eronder.’ Nooit zal ik bijvoorbeeld meespelen in een soap of reclameboodschappen inspreken: hoe meer ze me bieden, met hoe meer overtuiging ik weiger. Ik voel de dringendheid niet. Hetzelfde geldt trouwens voor theaterstukken. Geen probleem als een regisseur of een acteur mij uiteindelijk niet ziet zitten.
U lijkt wel wat op die Pietje De Leugenaar, hè.
Roofthooft: Heel dat dorp Oosterdonk protesteert, maar uiteindelijk kiezen ze voor zelfbeschikking. Pietje niet. Op een bepaald moment zegt hij: ‘Ze kunnen de mensen uit de polder verjagen, maar nooit de polder uit de mensen.’ Daar herken ik me heel hard in. Pietje sluit geen compromissen. Hij is The Loner. Ik weet het wel… mensen die geen compromissen sluiten, eindigen meestal alleen. Misschien is dat ook de reden waarom ik zo veel monologen speel. Alhoewel, ik moet nu ook niet overdrijven, zo een monoloog is helemaal niet alleen. Die zeven mensen, die achter de schermen werken, die voelen dezelfde dringendheid als ik.
Blij trouwens dat Terug Naar Oosterdonk herhaald wordt?
Roofthooft: Ja. Destijds was ik heel kwaad op toenmalig VRT-baas Bert De Graeve. Die ging wel alle prijzen voor Terug Naar Oosterdonk mee ophalen, maar hij verbande het intussen wel naar Canvas om middernacht. ‘Jamaar Dirk, je moet daar niet kwaad over zijn,’ zei hij dan, ‘het Vlaamse volk begrijpt geen flashbacks. Plus, ze vertragen onnodig het verhaal.’ Dat heb ik altijd onzin gevonden. Mensen herkennen traagheid maar al te goed. Ze staan soms ook uren te wachten op de renners in Parijs-Roubaix. Of kijken een hele namiddag naar een schip, dat uiterst langzaam voorbijkomt boven op een rare brug in Béziers. Dat is kunst: inzoomen op iets. Wanneer je langer naar iets kijkt dan normaal, dan wordt het direct revolutionair. Ik ben blij dat er op dat vlak een kentering is gekomen op televisie. Een programma als De Ronde hadden ze tien jaar geleden ook nooit uitgezonden in primetime.
Over dringendheid gesproken. Heel wat kunstenaars verzamelden onlangs in de KVS voor het evenement ‘Niet in onze naam’. U was daar niet bij. Beetje opvallend, wel, want destijds protesteerde u wel tegen Jörg Haider.
Roofthooft: Niemand heeft mij gevraagd. Ik ben ook geen betoger. Mijn stukken zijn mijn stille betogingen. Ik vind niet dat acteurs zich per se moeten uitspreken over de politieke toestand. Maar als ze zich daartoe geroepen voelen, als het voor hen dringend is: dan moeten ze dat zeker doen. Iedereen heeft dat recht. Wat ik erg spijtig vond, was dat Bart De Wever daar dan hooghartig over deed, over dat rozig culturele wereldje, zoals hij dat zo graag benoemde.
Bestaat het gevaar niet dat artiesten zichzelf willen profileren op zo’n avond?
Roofthooft: Dat is iets waar je altijd voor moet oppassen. Net zoals politici soms ook problemen aangrijpen om zichzelf te profileren. Ik heb dat zelfs als een bevriende collega-acteur sterft. Journalisten bellen mij dan. Liefst weiger ik dan commentaar. Omdat ik bang ben om deel uit te maken van een opbod van hoe goed we die acteur wel gekend hebben. In de krant komen met de dood van een vriend: liever niet.
Vijf uur, de nacht is op. Zijn tgv vertrekt binnen twee uur naar de volgende speelhalte: Saint-Brieuc in Bretagne.
Een halve dag later. Telefoon van Roofthooft. ‘Ik heb nog nooit een interview gegeven tot vijf uur ’s morgens’, zegt hij, enigszins in paniek. ‘Wat heb ik allemaal gezegd? Ik herinner me nog flarden.’
– ‘Dat je elke dag ontsnapt aan een ramp’, zeg ik.
– Dat klopt zeker’, zegt hij. ‘We zitten hier in de tgv. De treinchauffeur heeft een hartaanval gekregen. Terwijl dat ding tegen driehonderd per uur vloog… We staan nu stil. Ze zoeken een andere chauffeur.’
It’s a mixed up muddled up shook up world, except for LOLA.
DOOR STIJN TORMANS / FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
‘Ik heb nog nooit een interview gegeven tot vijf uur ’s morgens. Wat heb ik allemaal gezegd?’