Marc Verwilghen kwam de voorbije maand nauwelijks aan bod in de stroom artikels over de herdenking van de ontvoering twintig jaar geleden van An Marchal en Eefje Lambrecks, slachtoffers van Marc Dutroux. Eén keer wil hij nog eens terugblikken op zijn rol in die beklijvende periode in de Belgische geschiedenis: ‘Met de steun van mijn premier en mijn partijvoorzitter was ik zeker verder geraakt.’
Sinds hij in 2010 de nationale politiek verliet, houdt advocaat Marc Verwilghen (62) kantoor in Knokke. Hij nadert zijn pensioen en kan het zich permitteren om zijn beperkte aantal cliënten zorgvuldig uit te kiezen, zegt hij. Maar Verwilghen zal niet als advocaat in de geschiedenisboekjes opduiken. In de nasleep van de affaire-Dutroux was hij ‘De Witte Ridder’ die het land moest verlossen van zijn kwelduivels. Eerst als voorzitter van de parlementaire commissie die het falen op vele niveaus bij de opsporing en ontmaskering van Marc Dutroux moest onderzoeken. En later, in 1999, werd hij na een monsterscore in de verkiezingen lid van de regering van Guy Verhofstadt, als de minister van Justitie die eindelijk eens dat vermolmde justitieapparaat flink op de schop zou doen gaan.
Marc Verwilghen: ‘De herdenking van de ontvoering is belangrijk: dat was het startpunt van enkele turbulente jaren. Als voorzitter van de onderzoekscommissie beet ik me maandenlang vast in het dossier-Dutroux en legde ik elk detail onder de microscoop. De zaak blijft uiteraard in mijn geheugen zitten, maar zodra dat commissiewerk achter de rug was, heb ik vrij snel afstand genomen. Als advocaat moet je dat ook doen. Soms win je en soms verlies je, maar je kunt niet blijven vasthangen aan één dossier.’
De zaak-Dutroux was niet zomaar een dossier. Wanneer besefte u dat ze zo’n enorme omvang en zware politieke gevolgen zou krijgen?
MARC VERWILGHEN: Ik herinner me hoe begin jaren negentig de foto van Loubna Benaïssa geregeld opdook in de pers (Benaïssa verdween in de zomer van 1992, nvdr). Het meisje leek in rook opgegaan. Dat greep me aan. En toen verdwenen in 1995 Julie en Melissa en kort daarna An en Eefje. Ik was voorzitter van de commissie Justitie in de Kamer en vragen over die verdwijningen begonnen ook bij de politici door te sijpelen. Ik kreeg brieven van advocaten, maar ook collega’s vroegen zich hardop af waarom politie en justitie er maar niet in slaagden om de meisjes terug te vinden. Je voelde dat er iets grondig fout liep. De pers publiceerde het ene na het andere lek uit het gerechtelijk onderzoek. En die lekken waren bijzonder kritisch, zowel voor de politie als voor de onderzoeksrechters en parketmagistraten. Het werd hét gespreksonderwerp. Ik werd op straat aangesproken over de verdwenen meisjes.
In augustus 1996 werd Dutroux ge-arresteerd en dat bracht een enorme stroomversnelling. Ik besloot meteen om mijn Justitiecommissie vervroegd uit vakantie te roepen, hoewel Kamervoorzitter Raymond Langendries me zei dat dat zeer ongebruikelijk was. Uiteindelijk is zowel de hele Kamer als de regering vervroegd uit vakantie teruggekeerd. Het gevoel leefde dat als er geen antwoord vanuit de politiek zou komen, de hele toestand zou exploderen.
Wat bedoelt u met ‘exploderen’?
VERWILGHEN: Het ging over onschuldige kinderen en tegelijk ook over ons falende gerechtelijk systeem. Vergeet niet dat ook de ouders van de verdwenen kinderen zich steeds luider lieten horen. Ze organiseerden zoektochten naar hun kinderen en ze gaven scherpe persconferenties. De spanning in het land groeide dag na dag. De politiek móést reageren. De Duitse bondskanselier Konrad Adenauer zei ooit: ‘Als je voor een onoplosbaar maatschappelijk probleem staat, richt dan een parlementaire onderzoekscommissie op.’ Dat hebben we gedaan. Ons eerste rapport was geen gemakkelijke landing, maar we zijn er wel in geslaagd om te ontrafelen wat er allemaal fout was gelopen. Daarover hebben we ook een rist aanbevelingen gedaan. Daarna wilden we nog uitzoeken of de daders op een of andere manier bescherming hadden gekregen. Een delicate vraag die je niet zomaar met ja of nee kon beantwoorden. De regering zag dat onderzoek niet zitten en het gerechtelijk apparaat al helemaal niet. Onderzoeksrechter Jacques Langlois (die na het spaghetti-arrest het dossier van Jean-Marc Connerotte had overgenomen, nvdr) vertelde de commissie vlakaf dat als het van hem afhing we dat tweede deel van ons onderzoek konden vergeten. Ik wist meteen dat het een eersteklas begrafenis zou worden. Zo is het ook uitgedraaid.
U zit vandaag dus nog met onopgeloste vragen?
VERWILGHEN: Er waren zo veel incidenten en fouten tijdens het gerechtelijk onderzoek dat je je wel moest afvragen of dat allemaal door toeval of incompetentie kwam. De media waren over die vraag verdeeld in believers en non-believers. Ik was geen van beiden, maar ik wilde met de commissie uitzoeken wat toeval en incompetentie was en wat niet. Dutroux heeft honderderlei dingen gedaan die hem veel vroeger hadden kunnen ontmaskeren en toch gebeurde dat niet. Waarom niet? Het is bijvoorbeeld toch onbegrijpelijk dat hij naar Oostende trekt om meisjes te ontvoeren, autopech krijgt, al liftend terugkeert, terwijl hij op dat moment nog een celstraf moest uitzitten? Op dat soort vragen heb ik geen antwoord, omdat de commissie haar werk niet heeft kunnen afmaken.
Wat denkt u zelf na al die jaren? Kregen de daders bescherming?
VERWILGHEN: Iedereen is onschuldig tot zijn of haar schuld is bewezen. Ik ben jurist en houd me aan de juridische waarheid zoals die is vastgelegd door het hof van assisen en door de raadkamer, die heeft besloten dat het dossier over eventuele bescherming rond Dutroux te licht woog om iemand te vervolgen. De juridische waarheid is niet noodzakelijk de échte waarheid en niet al mijn vragen zijn dus beantwoord. Daar moet je als advocaat mee leren leven. Waarom draagt een advocaat een toga? Zodra een zaak juridisch is afgerond, trek je die toga uit en moet je de knop omdraaien. Wie dat als advocaat niet kan, heeft een lastig leven. Alleen als er nieuwe feiten zouden opduiken, kun je het dossier-Dutroux heropenen.
Inmiddels is de toenmalige echtgenote van Dutroux, Michelle Martin, weer vrij. Haar vervroegde vrijlating zorgde voor veel commotie. Ze werd zelfs even in uw badstad Knokke gesignaleerd.
VERWILGHEN: (droog) Ik heb haar toen niet ontmoet. Een van onze aanbevelingen was om een strafuitvoeringsrechtbank over voorwaardelijke vrijlatingen te laten beslissen. Die rechtbank is er door mijn opvolgster uiteindelijk ook gekomen, maar het is mossel noch vis geworden. De procedure garandeert de rechten van de slachtoffers niet. Je kunt zelfs niet in beroep gaan tegen beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbank. De positie van slachtoffers in ons rechtssysteem is ongetwijfeld verbeterd, maar nog steeds niet gelijkwaardig aan die van daders. Ik vrees dat we daar vroeg of laat problemen mee krijgen voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. Dat soort hiaten moet worden weggewerkt. Ik ben wellicht geen objectieve waarnemer, maar de klachten van de families van de slachtoffers zijn dus terecht.
U vindt net als de slachtoffers de vrijlating van Martin onterecht?
VERWILGHEN: Je kunt toch moeilijk zeggen dat ze niet medeverantwoordelijk was voor de ontvoering, het misbruik en de dood van de kinderen? Ze heeft verschillende keren de kans gehad om die kinderen te redden toen Dutroux in de cel zat. Ze heeft het niet gedaan. En zo iemand wordt dan met fluwelen handschoenen aangepakt en mag na amper de helft van haar straf eerst in een klooster wonen en nu zelfs bij een gepensioneerde magistraat intrekken? De samenleving moet niet eeuwig en drie dagen om wraak roepen, maar deze gang van zaken roept toch vragen op.
Ook Dutroux kan vervroegd vrijkomen.
VERWILGHEN: Theoretisch wel, maar in zijn geval houdt men wellicht meer rekening met zijn crimineel verleden. Hij had al een astronomisch strafblad voor hij de kinderen ontvoerde en vermoordde. Ik denk dat het uitgesloten is dat hij nog ooit vrijkomt.
Er was veel kritiek op de commissie-Dutroux. Toenmalig premier Jean-Luc Dehaene noemde in zijn memoires de commissieleden ‘profeten van het verleden’ en hekelde dat de commissie zich gedroeg als een soort tv-rechtbank.
VERWILGHEN: Met alle waardering voor de overleden premier, maar op dat punt blijf ik het totaal oneens met hem. Ik was onder de indruk van de commissie-Van Traa in Nederland. Die commissie onderzocht dubieuze politietechnieken in grote drugszaken en dat werd integraal rechtstreeks op tv uitgezonden. Ik vond die openheid zeer interessant. Maar onze commissie was veel delicater: het ging over vermoorde en misbruikte kinderen. Bij de oprichting hebben we gestemd over rechtstreekse uitzending van de debatten. Twee commissieleden hebben tegen die uitzendingen gestemd: Ecolo-parlementslid Vincent Decroly en ik. De meerderheid wilde het anders. Ik had liever achter gesloten deuren gewerkt, wat we trouwens ook af en toe hebben gedaan.
De meerderheid van de commissie zag het als een uitgelezen kans om zich op tv te profileren?
VERWILGHEN: Vergeet niet dat twee dagen voor de commissie werd opgericht honderdduizenden mensen in de Witte Mars door Brussel waren getrokken. In dat klimaat moesten we starten. Mijn collega’s vonden dat we heel duidelijk moesten laten zien wat we deden en dat we helemaal niets te verbergen hadden. Dat was de eerste bekommernis, ook al zal bij sommigen misschien een wat morbide politiek opportunisme hebben gespeeld. Achter gesloten deuren waren sommige debatten wellicht serener verlopen.
De kritiek dat we ons als rechtbank gedroegen, is onterecht. We wilden van de getuigen alleen weten wat ze tijdens het gerechtelijk onderzoek precies hadden gedaan. Wanneer, waarom en hoe was hun onderzoek verlopen? Logische vragen toch?
Er was ook scherpe kritiek op u als voorzitter. U was als commissievoorzitter niet echt eerste keus.
VERWILGHEN: Mijn aanwijzing als voorzitter was een compromis, want eerst circuleerden de namen van liberale zwaargewichten als Louis Michel, Didier Reynders en Patrick Dewael. Maar men wilde het risico niet lopen dat de commissie als puur politiek instrument zou overkomen. En als de commissie tegen de muur knalde, kon dat die zwaargewichten ook politiek beschadigen. Vergeet bijvoorbeeld niet dat Michel toen nog partijvoorzitter van de MR was. Ik was geen politiek zwaargewicht, maar ik wist hoe onderzoekscommissies werkten door mijn ervaring in de Bendecommissie en de commissie-Mensenhandel. Ik was bovendien advocaat. Dus kozen ze maar die brave voorzitter van de commissie-Justitie. (lacht)
U werd daardoor wel ‘De Witte Ridder’.
VERWILGHEN: Wie dat ooit heeft verzonnen weet ik niet, maar ik had en heb er nog steeds een hekel aan, ook al zal ik die titel wellicht tot het einde van mijn dagen meedragen.
U werd gigantisch populair en in 1999 haalde u 420.000 voorkeurstemmen.
VERWILGHEN: Ik was in 1991 in de politiek gestapt omdat ik als advocaat kaduke wetten zag die niet werkten. Dat wilde ik in het parlement veranderen. Maar als parlementslid ondervond ik snel dat je alleen als oppositielid enigszins vrijuit kon spreken. Als lid van de meerderheid heb je niets te vertellen. Je mag alleen de regering steunen en daar zit de echte macht om wetten te veranderen. Als je dan die enorme verkiezingsuitslag haalt, ga je ervoor. De kiezers gaven me bijna rechtstreeks een ministerportefeuille. Ik had dat totaal niet verwacht.
U meent het?
VERWILGHEN: Op een bepaald moment in die verkiezingsperiode dacht ik zelfs dat mijn droom voorbij was. Ik had net voor de verkiezingen woorden gehad met mijn partijvoorzitter (Guy Verhofstadt, nvdr). Hij wilde dat ik toen al akkoord ging om Justitieminister te worden. Ik wilde de uitslag afwachten voor ik wat dan ook besliste. Ik denk dat mijn voorzitter toen dacht dat ik méér wilde dan een ministerportefeuille. (grijnst)
Verhofstadt dacht dat u ook kandidaat-premier was?
VERWILGHEN: Dat heeft geen seconde in m’n achterhoofd gespeeld. Zelfs toen ik als tweede op de Senaatslijst meer stemmen haalde dan mijn partijvoorzitter als lijsttrekker, dacht ik daar niet aan. Ik heb hem dat ook met zoveel woorden gezegd. Misschien geloofde hij me niet.
Op 11 juli waren we op het strand nogal stevig aan het vieren dat mijn twee zonen geslaagd waren aan de universiteit, toen ik een telefoontje kreeg dat ik ’s anderendaags de eed moest gaan afleggen als minister. Ik moest zelf vragen als minister van wat? Tijdens die eedaflegging stonden de zweetdruppels op m’n gezicht. Dat had niets te maken met stress of het plechtige moment, maar alles met ons strandfeestje de avond voordien. (lacht)
Na de eedaflegging zei ik dat ik een studieperiode zou inlassen. Een journalist antwoordde: ‘Wat u moet doen, is toch nu al klaar en duidelijk?’ Ik praatte met mijn voorgangers die me uitlegden welke hervormingen ze allemaal in de steigers hadden gezet. Ik moest daar wel op voortwerken, want als ik die steigers wegnam, stortte zowat het hele justitiegebouw in.
Wanneer bent u beginnen te twijfelen of u alle aanbevelingen van de commissie zou kunnen doorvoeren?
VERWILGHEN: Ik voelde dat vrij snel aan. Over onderwerpen zoals de bijzondere opsporingsmethoden en de bescherming van bedreigde getuigen, deed de PS meteen lastig. Het ene was zogezegd een beperking van de menselijke vrij-heden, en het andere zou ervoor zorgen dat mensen als Olivier Trusgnach (hij beschuldigde Elio Di Rupo onterecht van pedofilie, nvdr) vrij baan kregen. Terwijl in de wetteksten expliciet was voorzien dat zoiets niet kon gebeuren. De PS stuurde een medewerkster die er helemaal niets van begreep naar mijn kabinetswerkgroep. Ze kwam van de Raad van State, een administratief rechtscollege, geen strafrechtbank. Het was daardoor heel erg moeilijk onderhandelen.
In de commissie-Dutroux had iedereen nochtans ingestemd met de aanbevelingen. Was dat verzet tegen uw plannen inhoudelijk of politiek?
VERWILGHEN: Die aanbevelingen waren unaniem door alle partijen goedgekeurd. Ik kan aannemen dat er onenigheden ontstaan over details, maar de PS stelde de principes opnieuw ter discussie. Waarom? Ik denk dat het vooral een politieke zaak was. De PS was niet van plan om me die hervormingen op een gouden blaadje te gunnen.
Waarom niet? Jullie waren geen rechtstreekse politieke concurrenten.
VERWILGHEN: Dat moet u aan hen vragen. Ik heb één keer op een ministerraad aan vicepremier Laurette Onkelinx gevraagd wat aan de basis lag van hun tegenwerking. Haar enige reactie was een monkellachje. Toen ben ik razend naar buiten gelopen en heb ik met de deur gegooid.
Elio Di Rupo heeft u de slechtste minister van Justitie uit de Belgische geschiedenis genoemd.
VERWILGHEN: Dat was naar aanleiding van de ontsnapping van 28 gedetineerden uit de gevangenis van Dendermonde. Onkelinx was toen minister van Justitie, en ik had gezegd dat haar partij een andere visie op strafuitvoering had waardoor plannen om gevangenissen te moderniseren geblokkeerd raakten. Het kot was toen te klein en ik mocht er van Verhofstadt niets meer over zeggen. Ik had eigenlijk geen kritiek op mijn opvolger moeten uiten.
De verwachtingen voor uw departement waren bij iedereen hooggespannen. Kreeg u geen steun van de andere regeringspartijen?
VERWILGHEN: Collega-ministers als Luc Van den Bossche (SP.A) en Louis Michel (MR) hebben me weleens raad gegeven hoe ik discussies vlot kon trekken, ja. Maar er was nooit een dossier dat zonder problemen passeerde op de ministerraad. Altijd was er nog een kleinigheid of een ‘ja, maar’ waarover gediscussieerd moest worden. Het bleef maar duren.
Veel steun van uw eigen partij genoot u ook niet?
VERWILGHEN: Ik lag niet in de bovenste la van mijn voorzitter (toen Karel De Gucht, nvdr). En dat is een understatement. We waren concurrenten in hetzelfde kiesdistrict van Dendermonde. Dat had er zeker mee te maken. En zoals u weet is De Gucht nogal onverzettelijk. In 2003 ben ik verhuisd naar West-Vlaanderen. De pers schreef dat de partij me daartoe had gedwongen. Complete onzin, maar mijn beslissing werd door Verhofstadt wel hartelijk verwelkomd. (lacht)
Had u met wat meer steun van uw eigen partij meer kunnen hervormen?
VERWILGHEN: Ja, met de steun van mijn premier en mijn partijvoorzitter was ik zeker verder geraakt. Maar zo werkt de politieke wereld: je hebt vijanden, aartsvijanden en in de overtreffende trap politieke vrienden. Die boutade klopt wel.
U klinkt relativerend, maar eigenlijk is dat toch zeer cynisch?
VERWILGHEN: Ik zeg het relativerend omdat ik het cynisch bedoel. Mensen mogen weten hoe toppolitiek werkt.
U hebt dat zelf ook moeten leren, want u dacht dat het appeltje-eitje zou worden?
VERWILGHEN: Dat is zo: ik dacht dat ik de voorstellen van de commissie-Dutroux in twee jaar tijd zou kunnen uitvoeren. Maar dat was dus buiten de waard gerekend. Enfin, er doken toen plots heel veel waarden op. (lacht) Het bewijst alleen maar dat ik geen echt politiek dier ben.
In de jaren negentig en zeker na de affaire-Dutroux klonk de roep voor een zogenaamde Nieuwe Politieke Cultuur. Maar de regeringen-Verhofstadt werden als vanouds bevolkt met cynische machtspolitici.
VERWILGHEN: Ik geef u één voorbeeldje: de snel-Belgwet. Ik kon dat zeer moeilijk accepteren. Ik had al vaker gezegd dat met de Belgische nationaliteit gegooid werd, en die wet zou alles nóg eenvoudiger maken. Het was een duidelijk PS-manoeuvre. Die partij hoopte dat die nieuwe Belgen haar daarvoor in het stemhokje erkentelijk zouden zijn. Die wet heeft de PS inderdaad geen windeieren gelegd. Zeker in Brussel. Ik sprak er toen over met Verhofstadt. De snel-Belgwet ging in tegen wat hij in zijn burgermanifesten had geschreven en wat in ons VLD-veiligheidsplan stond, zei ik. ‘Toen zaten we nog in de oppositie’, antwoordde hij. Die wet moest en zou met de hoogste prioriteit worden goedgekeurd. En hij voegde eraan toe dat als ik het daar niet mee eens was, niets mij belette om ontslag te nemen.
U was toen nauwelijks een paar maanden minister?
VERWILGHEN:(laconiek) Die eerste maanden waren ook de moeilijkste.
Eigenlijk was u een soort Maggie De Block: ook zij dankte haar ministerschap aan haar immense populariteit bij de bevolking.
VERWILGHEN: Ja. Maar Maggie kreeg ook in haar moeilijkste periode als staatsecretaris van Asiel en Migratie de steun van haar partijvoorzitter. Ik heb het idee dat Gwendolyn Rutten vandaag haar equipe beter in de hand heeft en dat ze hechter samenwerken. In mijn tijd werd de partij geleid door het triumviraat Verhofstadt, De Gucht en Dewael. Iedereen wist dat het niet altijd boterde tussen hen, maar dat ze ‘divide et impera’ speelden. Na de slechte verkiezingsuitslag van 2007 heb ik in een interview gezegd dat ze de partij verstikten. Bart Tommelein dreigde er meteen mee om mij het ondervoorzitterschap van de Senaat af te nemen. Ach, allemaal voltooid verleden tijd.
Zou u vandaag beter functioneren in de partij?
VERWILGHEN: Dat weet ik niet. Misschien lag het ook aan mij. Ik ben ook een individualist die liefst zijn eigen zin doet.
Behalve door de PS en uw eigen partij, werd u als minister ook verlamd door de magistratuur.
VERWILGHEN: Er is altijd een spanningsveld tussen de verschillende machten. Maar de rechterlijke macht eist niet alleen onafhankelijkheid als ze rechtspreekt, maar ook als het puur over haar organisatie en middelen gaat. De parketten wilden nog meewerken, maar de zittende magistratuur wilde absoluut nergens verantwoording over afleggen. Van een werklastmeting zoals in de buurlanden, kon geen sprake zijn. Bij de administratieve diensten ging het ook zo. Ik vind nog altijd niet de juiste woorden om te beschrijven hoe sommigen mij daar stokken in de wielen hebben gestoken. Terwijl een administratiedienst er net is om de politieke lijn van de minister loyaal uit te voeren.
Voelt u zich mislukt als minister?
VERWILGHEN: Nee. Ik heb dingen verwezenlijkt. Het federaal parket is er. De Hoge Raad voor Justitie is er. De bijzondere opsporingsmethoden worden gebruikt. Het Europees arrestatiebevel is er. Als een kind vermist wordt, kan men bij Child Focus terecht, enzovoort. Twee zaken waar ik bijzonder veel belang aan hechtte – de informatisering van justitie en de snellere rechtsgang in burgerlijke zaken – zijn helaas niet helemaal gelukt.
Sterker nog: vandaag zijn dat nog steeds twee acute problemen.
VERWILGHEN: Ja, mijn opvolgers kampen dus met dezelfde moeilijkheden als ik. Ik heb veel waardering voor de inspanningen die Koen Geens vandaag levert, maar hij zal wellicht ook niet slagen. Justitie is nooit een prioriteit voor de regering. Als men in justitie evenveel geld had geïnvesteerd als in de politiehervorming, stonden we er vandaag veel beter voor.
U werd indertijd weggelachen omdat u weinig extra middelen voor uw departement loskreeg. Geens moet vandaag zelfs besparen.
VERWILGHEN: Ik heb met veel interesse het recente Knack-dossier over justitie gelezen: daar stonden koeien van waarheden in. Mijn opvolgers zijn inderdaad ook niet in de watten gelegd. Als men echt werk wil maken van de broodnodige informatisering, waar blijft dan het budget? Ik had een afspraak met toenmalig minister van Begroting Johan Vande Lanotte: als ik de werklastmeting doorgevoerd kreeg, zou hij middelen voor informatisering vrijmaken.
Vande Lanotte wist dat u dat nooit zou lukken?
VERWILGHEN: Dat kun je bij hem niet uitsluiten. (lacht)
Wat vindt u van de hervormingsplannen die vandaag klaarliggen voor justitie?
VERWILGHEN: Er zijn zeker voorstellen die een verbetering inhouden, maar ik merk vooral dat het de rechtzoekende steeds moeilijker wordt gemaakt. Voor mensen die btw kunnen aftrekken zal die recent ingevoerde 21 procent op de factuur van hun advocaat geen enkel probleem zijn. Voor particulieren die zo al moeilijk een advocatenrekening kunnen betalen, wordt de toegang tot justitie extra bemoeilijkt. Ook het formalisme neemt toe: wie wil procederen, is verplicht om eerst een verklaring over de waarde van zijn vordering in te dienen. Er worden dus steeds meer drempels opgeworpen. Is dat de democratisering van het gerecht?
Is het geen goede zaak dat het aantal procedures wordt teruggedrongen?
VERWILGHEN: Maar wie zal nog kunnen procederen? Of moet justitie enkel toegankelijk zijn voor wie het zich financieel kan permitteren? Die politieke keuze wordt vandaag blijkbaar gemaakt.
Men gunde u geen tweede termijn op het departement Justitie. U werd minister van Ontwikkelingssamenwerking. Een troostprijs?
VERWILGHEN: Dat was ongetwijfeld een troostprijs, ja. Maar ik heb daar een mooie tijd beleefd. Ik zei altijd: als minister van Justitie ben je Zwarte Piet, als minister van Ontwikkelingssamenwerking Sinterklaas. Het is echt een warm departement, en niet alleen omdat je als minister vaak warmere oorden bezoekt. Ik heb er enorm veel bijgeleerd. Nadien ben ik ook nog minister van Economie, Energie, Wetenschapsbeleid en Buitenlandse Handel geweest. Daar hebben ze vandaag vier excellenties voor.
Tot slot, u bent nooit minister van staat geworden. Opmerkelijk toch voor iemand met uw politieke carrière op dat hoogste niveau?
VERWILGHEN: Het is een symbolische titel, maar er spreekt wel een zekere waardering uit. De partij beslist wie ze voordraagt voor die eretitel. U moet dus in de Melsensstraat navragen waarom ik nooit minister van staat ben geworden, want ik weet het niet. (lacht)
DOOR JAN LIPPENS EN PETER CASTEELS, FOTO’S FRANKY VERDICKT
‘De positie van slachtoffers in ons rechtssysteem is ongetwijfeld verbeterd, maar nog steeds niet gelijkwaardig aan die van daders.’
‘Na dat monkellachje van Onkelinx ben ik razend naar buiten gelopen en heb ik met de deur gegooid.’
‘De snel-Belgwet móést worden goedgekeurd. En als ik het daar niet mee eens was, zei Verhofstadt, belette niets mij om ontslag te nemen.’