Nadat ze dagenlang opeengepakt op zee hebben gezeten, komen bootvluchtelingen op Malta in een gesloten opvangcentrum terecht. Drie rijen van 30 legertenten, in elke tent twee rijen van zes stapelbedden. Welkom in Tent City.
Op een braakliggend terrein tegenover een detentiecentrum in Malta liggen lege sloepen slordig op elkaar gestapeld. Duidelijk in het gezichtsveld van de gedetineerden. Het zijn de bootjes waarmee vluchtelingen de overtocht hebben gemaakt. Een macabere herinnering aan hun reis. Majoor Consiglio heeft er ons naartoe gebracht. Op het binnenplein aan de overkant van de weg zie ik een paar mannen achter tralies staan. Daar zijn de mensen die ik gisteren miserabel opeengepakt in een bootje zag zitten nu ook terechtgekomen. Het moet een vreemde ervaring zijn. Dagenlang op zee, en als je er uiteindelijk bent, word je meegenomen en opgesloten.
Ik loop met majoor Consiglio tussen de boten. Niemand heeft de moeite gedaan om ze leeg te maken: broeken en lege waterflesjes, blauwe benzinebidons, en nog een hoop rommel… Precies zoals ik het vannacht gezien heb.
‘Ze zijn niet eens leeggemaakt’, zeg ik hem.
‘Onlangs was ik hier met een BBC-ploeg, en in één bootje kon je de kots nog zien liggen.’
Ik neem een klein notaboekje uit een van de boten. Iemand heeft er een hoop lijntjes in getrokken. Op- of aftelstreepjes.
‘Uren of dagen…’ gis ik hardop.
‘Als dat dagen op zee zijn, dan was hij morsdood geweest.’
‘Mag ik het hebben?’
‘Ik denk niet dat iemand het zal missen’, zegt hij laconiek.
Wat verderop ligt een koran, wat kleren en een maandverband.
Ik kijk naar de overkant. ‘Hoe is het leven in een gesloten centrum?’
Hij haalt zijn schouders op: ‘Het is een gevangenisregime.’
‘Ik heb gehoord dat er vaak wordt gevochten.’
‘Als je je niet steendood wilt vervelen moet je toch iets om handen hebben?’ zegt hij. ‘Vechten, lakens van elkaar stelen… Dat soort dingen.’
‘Ik heb gehoord dat soldaten vaak behoorlijk agressief uit de hoek kunnen komen.’
Hij zwijgt even. ”Ik kan niet zeggen dat soldaten het fijn vinden om bewaker in een gesloten centrum te zijn.’
Dat de soldaten niet geschikt zijn voor dat werk en het vaak tegen hun zin doen, heb ik al vaker gehoord. Herman Grech journalist van The Times of Malta, vertelde me dat soldaten getraind waren om te vechten, niet om te babysitten. Zwaar gefrustreerde vluchtelingen die te lang vastgehouden worden in combinatie met soldaten die liever ander werk zouden doen: een klein kind kan zien dat het een explosieve mix is.
Er komt veel kritiek op de gesloten centra op Malta. Een paar weken geleden nog verscheen een rapport van de Franse ngo Médecins du monde. De feiten zijn al langer bekend: asielzoekers worden onnodig lang vastgehouden in mensonterende omstandigheden, de centra zijn overbevolkt, kinderen en zwangere vrouwen worden opgesloten, vrouwen en mannen zitten bij elkaar, en de bewakers gebruiken geweld tegen gedetineerden. Alle vluchtelingen met wie ik gepraat heb bevestigen die feiten. ‘De Maltese overheid houdt asielzoekers zo lang vast om nieuwe vluchtelingen af te schrikken’, hoor ik bij een ngo. ‘Maar dat is natuurlijk compleet absurd. Want niemand van die mensen wou eigenlijk naar Malta komen. Ik vind het verschrikkelijk dat zoiets in Europa mogelijk is.’
Niet ver van de luchthaven ligt het open centrum Hal Far. Het is een tentenkamp, opgetrokken door de overheid om de toenemende stroom vluchtelingen op te vangen. In de volksmond wordt het Tent City genoemd. Drie rijen van 30 legertenten, in elke tent twee rijen van zes stapelbedden. De gesloten centra mogen dan al gruwelijk zijn, de open centra zijn evenmin een lachertje. De levensomstandigheden in Tent City zijn verschrikkelijk. De tenten staan zonder enige beschutting op een verhoging van gewapend beton, die moet beletten dat de tenten bij harde regen onderlopen. Hoe houdt een mens het hier uit? Aan het eind van het terrein, vlak naast een luidruchtige tent die dienst doet als restaurant, is onder een afdak een moskee ingericht. Een golfplaat als dak, tapijten op de grond en een digitale klok. Meer is het niet.
In Tent City stelt fotograaf Stephan Vanfleteren me aan Baka voor. Baka is 17. Hij zit sinds vorig jaar op Malta. Samen met een aantal leeftijdsgenoten uit Ivoorkust woont hij samen in één tent. Ze kwamen samen in een gammele boot naar Europa. Daarna verbleven ze maandenlang in een gesloten centrum en nu zitten ze hier, in dit tentenkamp. Hij knikt wanneer ik vraag of hij even wil praten. Hij haalt een witte plastic stoel uit de tent. Zelf trekt hij een dunne matras van een stapelbed, legt hem tegenover mij op het beton en gaat erop zitten.
Gat in de boot
‘Baka heeft de hele middag zakken suiker uit een container gedragen’, legt Stephan uit.
‘Dan zul je wel moe zijn?’
Hij knikt verlegen. Het zweet staat op zijn voorhoofd. Ik vraag hem hoe het leven was in het gesloten centrum. Zijn blik zegt alles. ‘Verschrikkelijk’, mompelt hij dan. ‘We lagen met 60 in één kamer. Een kamer ongeveer zo groot als deze tent.’
‘Ben je samen met je vrienden in Ivoorkust vertrokken?’
‘Nee. We hebben elkaar leren kennen in Libië. We zijn samen naar hier gereisd. Dat was heel moeilijk.’
‘Er zat een gat in onze boot’, legt een mollige jongen die wat verder in de tent zit uit. ‘We moesten voortdurend hozen, anders zonken we. Een gast uit Guinee was als kapitein aangeduid. Hij had het kompas en zat bij de motor. In Libië hadden ze ons gezegd dat hij de weg wist, maar dat was niet waar.’
‘Wie had dat gezegd? De passeur?’
‘De man die ons op de boot bracht, ja. We moesten negen dagen wachten op het strand in Libië. Elke dag keek hij naar het water om te zien of we konden vertrekken. De negende dag stuurde hij ons weg. Hij duidde de man uit Guinee aan als chef. De zee was wild, en de boot ging fel op en neer. Veel mensen moesten overgeven, één kerel kon vier dagen niet pissen en krulde van de pijn in zijn buik. Overdag was het er snikheet, je hebt totaal geen bescherming tegen de zon. En ’s nachts kregen we het ijskoud omdat we allemaal nat waren. Gelukkig werd de zee na een paar dagen kalmer.’
‘Op een bepaald moment waren we helemaal verloren gevaren. De jongen uit Guinee kon er niets van.’
‘Hoe komt het dat hij de weg niet vond?’
‘Voor Malta moet je zéro virgule cinq volgen. Voor Italië zéro virgule cinq dix, begrijp je?’
Ik begrijp er niets van. Ik ken al even weinig van kompassen.
‘Hij zei in het begin dat we zéro virgule cinq moesten volgen. Maar na een tijd zei hij dat hij het niet meer wist. Hij wou terugkeren, maar dat zagen wij niet zitten. Volgens mij had hij niet hoeven te betalen voor de reis. Wij wel. We waren razend, maar wat konden we doen?’
‘Hem in het water gooien?’ zeg ik als lugubere grap. Het klinkt net iets te plausibel.
‘Toen ontstond er een discussie. De Franssprekenden wilden het erop wagen en verder varen. De Engelssprekenden werden bang en vonden dat we moesten terugkeren naar Libië.’
‘Met hoeveel waren jullie?’
‘Met 30. Uiteindelijk zijn we opgepikt door een vissersboot. Hij heeft ons gered.’
Het gebeurt zelden dat particuliere schepen bootvluchtelingen aan boord nemen. Ze hebben liever niet te veel gedoe als ze aan het werk zijn. Bovendien voelen ze zich soms bedreigd: er zitten nu eenmaal veel meer migranten in die gammele bootjes dan bemanning op hun schip.
‘Ze hebben het leger gewaarschuwd.’
‘Is dat normaal?’
‘We hebben een heel lange reis achter de rug. Ivoorkust, Mali, Algerije. Maar Libië was het ergste. Libië is de hel’, zegt Baka.
Het is niet de eerste keer dat ik dat hoor. Racisme, uitbuiting, corrupte politie. Je hoort het altijd weer als het over Libië gaat.
‘En de woestijn’, vult een andere aan. ‘Als er in de woestijn iets misgaat, dan ben je er geweest.’
‘Hebben jullie veel gestapt?’
Hij schudt het hoofd: ‘Je kunt daar bijna niet stappen; het zand is te los. We zaten met 30 in een open vrachtwagen. We moesten de hele tijd rechtstaan. We hebben dagen aan een stuk gereden. Alleen ’s nachts stopte de chauffeur om even te slapen.’
De verhalen die ik al over de tocht door de woestijn heb gehoord zijn vreselijk. Als de motor van de vrachtwagen kapotgaat, wordt iedereen aan zijn lot overgelaten. Soms worden vluchtelingen achtergelaten zonder dat ze weten waar ze zijn. Er zijn roversbendes, en er is veel misbruik. In vergelijking met de tocht op zee, hoe gevaarlijk ook, was voor velen de tocht door de woestijn het zwaarst.
Er komt een andere jongen bij ons staan. Hij staat me een beetje wantrouwig aan te kijken. Wat verderop, in het midden van de tent, gooit de kok met dienst een vers gepelde ui in een kookpot. De betonnen vloer in de tent is smerig. Het wemelt er van de vliegen.
‘ Mon ami,’ zegt de jongen, ‘hoe komt het dat ik in Malta in de gevangenis wordt opgesloten? Is dat normaal?’
De vraag overvalt me. Hij leunt nonchalant tegen de achterkant van een stapelbed en kijkt me trefzeker aan, alsof ik verantwoordelijk ben voor het Europese migratiebeleid.
‘Ik ben uit mijn land vertrokken, waar ik nooit in de gevangenis heb gezeten, en ik word hier een jaar opgesloten. Heb ik misschien een misdaad begaan?’
Even overweeg ik hem te vertellen dat voor de Maltese overheid illegaal reizen wel een misdrijf is, maar dat laat ik maar.
‘Ik vind het een schande dat jullie hier zo worden ontvangen’, zeg ik en dat meen ik. Af en toe is het goed om te zeggen waar je voor staat. Instemmend geknik alom, maar de jongen is nog niet van plan om met zijn retorische vragen te stoppen.
‘En als je dat geschreven hebt in je boekje, wat gaat er dan veranderen?’
Goeie vraag, denk ik. Waarschijnlijk niets. Voor hen zeker niets.
‘Ik kan alleen maar alles opschrijven en hopen dat er iets verandert. Ik ben journalist. Ik ben niet van het Europese Parlement.’ Even de lachers op mijn hand. Het is een pyrrusoverwinning.
‘Kijk naar deze tent’, gaat de jongen onverstoord verder. ‘Vind jij het normaal dat wij hier moeten leven?’
‘Nee. C’est honteux.’
‘Ons leven in Afrika was beter dan dit. Of denk je misschien dat wij thuis zo leefden?’
Van sommigen hoor ik dat het thuis zo slecht was dat alles een verbetering is, zelfs een tentenkamp in volle zon op Malta.
‘Heb je spijt dat je vertrokken bent?’ wil Stephan weten. Hij knikt. ‘ J’ai perdu la guerre.’
‘Hoezo?’
Hij slaat met zijn hand op zijn hart.
‘ La guerre contre moi. Malta heeft ons niet nodig. En omgekeerd.’
Het is een waarheid als een koe. Alleen moeten ze hier blijven omdat dit het eerste Europese land is waar ze zijn aanbeland. Leg aan een bootvluchteling de Europese regelgeving van Dublin II (zie Knack, 21 november 2007) maar eens uit zonder je belachelijk te voelen. Ik weet niet wat ze in gedachten hadden toen ze vertrokken, maar het was zeker geen tentenkamp en een eiland van 30 kilometer doorsnee als gevangenis. Alleen al vanuit dat standpunt – en dat is het enige waar ik hier telkens weer mee geconfronteerd wordt – is Dublin II een miskleun. De Maltese overheid heeft gelijk als ze klaagt over het gebrek aan solidariteit tussen de lidstaten.
‘Als we hier geen paspoort krijgen, zijn we binnenkort weg’, gaat de jongen bitter verder. Zijn ogen glanzen. ‘Naar Italië. Of Sicilië. Dat is maar een uurtje varen. En van daar kun je makkelijk doorreizen.’
Als je niet opgepakt wordt, denk ik, want dan sturen ze je terug naar hier. In plaats daarvan zeg ik: ‘Wil je met een visser meevaren?’ Soms worden vissers omgekocht om vluchtelingen mee te nemen, vandaar.
‘Wij gaan zelf varen’, zegt hij. ‘Wij hier.’ Hij wijst met zijn vinger naar het viertal dat rond hem staat. ‘Als het nog lang duurt, kopen we een boot en zijn we weg. Dit is geen leven.’
‘Weet je al in welke stad je dan moet vertrekken?’ vraag ik om de oefening mee te maken.
Hij haalt zijn schouders op.
‘Waar ligt Sicilië?’
‘Daar ergens’, zegt hij, en hij wijst met zijn hoofd in de verte.
MALTA-AMSTERDAM-BRUSSEL-MALTA
Mustafa heeft geprobeerd om Malta achter zich te laten. Zijn avontuur was van korte duur. Via Nederland en België belandt hij een paar maanden later opnieuw in Malta. ‘Twee maanden geleden was ik nog in Brussel, maar ze hebben mij teruggestuurd.’ Mustafa is een typisch Dublin II-geval. Met wettelijke reisdocumenten – weliswaar met een beperkte geldigheidsduur – kon hij uit Malta vertrekken. Tot voor kort was de Maltese overheid nogal gul met die documenten, maar al gauw kwam er kritiek van de andere lidstaten.
‘Ik heb even in Amsterdam gewoond, later in Den Haag. Toen ik in Nederland asiel aanvroeg, zagen ze aan mijn vingerafdrukken dat ik al in Malta was geweest. Ik werd in een open centrum gestopt. Drie maanden later kreeg ik te horen dat ik terug naar Malta zou worden gestuurd. Voor ze mij konden terugsturen, ben ik naar Brussel vertrokken. Daar heb ik opnieuw asiel aangevraagd. In Brussel ben ik naar dat grote gebouw gegaan. De migratiedienst, ken je dat?’
Ik knik, hij glimlacht. Hij vindt het duidelijk leuk dat we eenzelfde referentiekader hebben. Alsof voor het eerst iemand echt begrijpt wat er met hem gebeurd is.
‘Op 18 juli heb ik een asielaanvraag gedaan in België’, herinnert hij zich. ‘Op dezelfde dag hebben ze mijn vingerafdrukken genomen. Toen ze zagen dat die al in Malta geregistreerd waren, hebben ze mij onmiddellijk gearresteerd en naar het gesloten centrum van Merksplas gebracht. Daar heb ik 23 dagen gezeten. Dan hebben ze me teruggebracht naar Malta.’
‘Hoe was Merksplas?’
‘Zoals een ander gesloten centrum. Een gevangenis. Overal politie. En ze zeggen alles wat je moet doen: wanneer je moet gaan slapen, wanneer je naar het toilet moet, wanneer je naar buiten mag, wanneer je in bad mag, alles, alles wordt je gezegd. Je mag niets zelf beslissen. Dat is heel moeilijk.’
‘Was je bang?’
‘Ja. Ik werd behandeld als een kind, of als een dier. Altijd maar luisteren. Uiteindelijk werd ik terug naar Malta gebracht met een vliegtuig.
‘Heb je geprobeerd om je te verzetten?’
‘Nee, natuurlijk niet. Als ik moeilijk had gedaan, hadden ze mij weer opgesloten.’
‘Wat vind je nu van die hele reis?’
‘Je ziet hoe het hier in Malta toegaat. Het is hier heel klein. Er is veel te veel volk.’
Hij haalt zijn schouders op en lacht. Ik zeg hem dat hij zo’n positieve ingesteldheid heeft.
‘In een hoekje zitten wenen zal niets aan de situatie veranderen. Thinking too much makes trouble to my mind. Ik wil niet piekeren.’
Mustafa’s verhaal is maar een van de voorbeelden van nutteloos heen en weer gesol in de Europese Unie. Het is precies dat asielshoppen dat de EU met Dublin II wil tegengaan. Mustafa is terug in Malta. Zo wil Dublin II het. Baka en zijn vrienden dromen van het Europese vasteland. Zoals bij zoveel Afrikaanse vluchtelingen sterft hun droom niet in Malta. ‘Malta is een bushalte, geen terminus’, vertelde de manager van een Maltees asielcentrum me. ‘Mensen die zo’n ellendige tocht hebben gehad, zoveel obstakels hebben overwonnen, laten zich niet tegenhouden. Niet door de woestijn, niet door de zee, en zeker niet door een Europese verordening.
DEZE REPORTAGE KWAM TOT STAND MET DE STEUN VAN HET FONDS PASCAL DECROOS
DOOR MICHAEL DE COCK / foto’s Stephan vanfleteren