‘Ik heb de afspraak met mijn eigen leven gemist’

KADER ABDOLAH 'Ik verlang ernaar terug te keren naar de landerijen waar ik als kind met mijn vader rondliep.' © FRANKY VERDICKT

Zalk, een in de tijd verloren gelopen dorp langs de IJssel, niet ver van Zwolle. Hier spoelde Kader Abdolah een kwarteeuw geleden aan als asielzoeker, op de vlucht voor de barbarij van de ayatollahs in Iran. In Papegaai vloog over de IJssel vertelt hij hoe hij met z’n gezin in de dorpsgemeenschap werd opgenomen en zich via Jip en Janneke een nieuwe taal eigen maakte. Maar het vaderland trekt, steeds meer. ‘Ik wil nog vier boeken schrijven. Daarna ga ik terug naar Iran en kom ik nooit meer terug.’

We zien haar al van ver aankomen, een vrouw op een fiets met een pakje in de hand. Terwijl we rustig over de smalle weg lopen en ons verbazen over de kronkels van het geheugen waardoor Kader Abdolah zich de wandeling naar Zalk veel korter herinnert dan ze in werkelijkheid is, verliezen we haar uit het oog. Tot ze vlak voor ons van haar fiets springt en zenuwachtig kwettert: ‘Ik wist dat jullie er aankwamen. Mijn broer heeft gebeld van de overkant. Wil je mijn exemplaar van je boek signeren? Een cadeautje voor de buren.’

Kader Abdolah is hier een beroemdheid, merken we, een god bijna, maar dat zou heiligschennis zijn, want de streek waar hij een kwarteeuw geleden als politiek vluchteling met zijn gezin belandde, staat bekend om haar orthodoxe protestantisme. Hier leest men het Nederlands Dagblad – ‘christelijk betrokken’ zoals de bovenkop luidt – en wordt de zondagsrust nog in ere gehouden.

De ‘overkant’ waar de broer van de fietsende vrouw woont, is ‘s-Heerenbroek, het dorp waar we onze auto achterlieten om de pont over de IJssel te nemen naar Zalk. Met hun rustieke boerderijen met dikke rieten daken zien beide dorpen er voor mij identiek uit, maar dat zijn ze zeker niet. ‘Willen jullie naar de overkant?’ vroeg de vrouw aan het roer van de pont, ‘en komen jullie straks ook terug? Vergeet dan niet te bellen, zodat ik jullie hoor, want ik woon aan de goeie kant.’ Zo’n regio is het dus, een van kanten, en de kant waar jij woont is altijd de goeie. ‘Probeer boffert te eten,’ roept ze ons nog na, ‘een soort opgebakken krentenbrood, de specialiteit van de streek daar in Zalk.’

Op het einde van de weg bereiken we een kruispunt. Hier begint Zalk, 775 zielen bij elkaar, pas echt: een centrale kerk met eromheen oudere en nieuwere wijken en naar Nederlandse normen heel wat alleenstaande woningen. Voor het raam van een ervan zien we een opgezette papegaai zitten, als wou ook deze bewoner Abdolah eren. Zijn nieuwste boek heet immers Papegaai vloog over de IJssel. In Abdolahs roman is de vogel in kwestie eigendom van Klazien, een recht-voor-de-raapse kruidenvrouw. Het is via haar papegaai dat de geschiedenis van vier asielzoekers wordt verteld – en hoe de reactie van de lokale bevolking geleidelijk aan verandert: van open en verwelkomend in de jaren negentig, naar achterdochtig en bang ten gevolge van 9/11.

‘Ik weet nog goed wat ik dacht, die dag toen ik met mijn vrouw en twee dochters voor het eerst Zalk binnenstapte’, vertelt Abdolah, ‘Ik kwam uit Teheran, een stad met zestien miljoen inwoners en opeens stond ik hier, voor een paar huizen met een rieten dak en er was niemand op straat. Het was muisstil. Ik was Kader Abdolah, schrijver en journalist, ondergronds activist ook. Ik had natuurkunde gestudeerd en vele Iraanse vrouwen bemind. Ik had dromen. Er was wellicht een mooie toekomst voor me weggelegd in de politiek. Ik had tegen de sjah gevochten en tegen Khomeini. Ik was iemand in het vaderland. En toen kwam ik hier en ik was niemand meer. Als ik had mogen kiezen was het Londen, Parijs of New York geworden, maar om een vervalst paspoort te kopen diende je veel geld te hebben, en wij hadden niets. Dus werd het Nederland. Zo zijn we hier terechtgekomen. Terwijl we door de straten liepen, voelde ik dat we bekeken werden. Men had hier nog nooit een vreemdeling gezien. Die kende men alleen van op tv. Wij moeten een heuse cultuurshock veroorzaakt hebben. Maar niemand was vijandig, eerder een beetje onwennig. Na een paar weken werd er op de deur geklopt en stonden een vrouw en haar dochter voor ons. “Willen jullie onze vrienden worden”, vroegen ze en zo raakten we ingeburgerd. We werden opgenomen in de gemeenschap en op geen enkel dorpsfeest mochten we ontbreken. Veel had te maken met hoe klein deze gemeenschappen zijn, en met hun religieuze aard. In de Bijbel staat dat je vreemden moet omarmen en verzorgen. Hier neemt men dat nog ernstig. Maar een van hen zul je nooit worden.’

Appels op paaltjes

Even wanen we ons in Abdolahs semi-autobiografische roman. De straten zijn even stil en hier en daar zien we een ouderling op een stoel door het raam naar buiten kijken. Maar dan gaat de school uit en komen de moeders de kinderen afhalen. ‘Wie zijn jullie?’ vraagt men ons. ‘Wat komen jullie hier doen?’ En wanneer de fotograaf foto’s maakt van drie kinderen die achtergebleven zijn aan de school en zegt dat ze nu in een Belgisch tijdschrift zullen komen, halen ze er opgewonden een leerkracht bij. Er gaat een heerlijke naïviteit uit van Zalk, iets wat we ook in de andere IJsseldorpen zullen ervaren. Mensen leggen er nog appels op de paaltjes rond hun tuin, voor voorbijgangers die trek hebben. ‘Ze liggen er niet voor de vogels’, merkt Abdolah op net voor hij een flinke hap neemt.

Maar de asielzoekers lieten de bewoners van de IJsseldorpen niet koud. In de roman volgt de ene amoureuze scène de andere vrijpartij op en Abdolah lacht fijntjes wanneer we hem daarmee confronteren: ‘Wij waren exotisch en daarom hadden ze interesse in ons. En omgekeerd kwamen wij mannen opeens in een samenleving terecht waarin vrouwen zich veel losser en zelfstandiger gedroegen. Dat werkte op het libido. Vrouwen zijn trouwens doorheen de geschiedenis van de mensheid altijd degenen geweest die grenzen hebben overschreden. Mannen zijn op hun hoede wanneer ze in contact komen met een vreemde cultuur, terwijl vrouwen gevoeliger zijn voor cultuur- en machtsveranderingen. Wanneer de macht verschuift, gaan ze met de vijand mee. Mannen voelen dat hun macht bedreigd wordt en zoeken ruzie wanneer ze met een vreemde cultuur geconfronteerd worden, terwijl vrouwen kijken of ze de aantrekkelijkste mannen te pakken kunnen krijgen. Dat is iets van alle tijden en culturen, een kwestie van genen en hormonen. De vrouwen zetten de toon, waarna de mannen hen schoorvoetend volgen en doen alsof zij de grote initiatiefnemers zijn. In de literatuur is het net zo. Het zijn altijd de vrouwen die de nieuwste trends in de literatuur oppikken. De eerste vijftien jaar bestonden mijn lezers voor 99 procent uit vrouwen. Nu komen er geleidelijk meer mannen bij.’

We wandelen terug richting pont. ‘Er wordt altijd in termen van wel of niet geïntegreerd gesproken over migranten,’ zegt hij opeens, ‘maar dat is een simpele kijk op de zaak. In realiteit integreren de immigranten net zo goed als de lokale bevolking. Plots was de islam niet langer iets van ver over de oceaan, maar kwam hij samen met de geur van exotische gerechten de keuken van de buren buiten drijven. We zijn samen geïntegreerd, en die integratie heeft de dorpscultuur veranderd. Ik ben dankbaar dat ik hier terecht ben gekomen en niet in Amsterdam of Rotterdam. In een grote stad heb je wel wat losse contacten, maar je wordt er niet omringd zoals hier. Hier word je gezien. Je komt in een gemeenschap terecht. Wanneer je het moeilijk krijgt, staat het hele dorp klaar om je te helpen.’

Waarom, vraag ik hem nadat hij de bel heeft geluid en de pont de IJssel kruist om ons op te halen, is hij tien jaar geleden dan naar Delft verhuisd. ‘De eerste tien jaar dat ik hier woonde, had ik behoefte aan de rust, om de taal te leren en te lezen. Daarna ben ik een succesvol en veel vertaald auteur geworden. Ik moest vaak naar het buitenland en toen bleek Zwolle wel erg ver van Schiphol te liggen.’

Radicalisering

Terug in ‘s-Heerenbroek eten we een tostie in het tot cafetaria omgebouwde oude ponthuis. Boffert verkopen ze er niet, daarvoor blijkt de IJssel te breed. Het gesprek komt op de radicalisering van moslimjongeren: ‘Ook voor mij, met een islamitische achtergrond, is die radicalisering vreemd’, bekent Abdolah. ‘Ik vind het een beangstigende ontwikkeling. Migranten zitten er net zo goed mee. Ze zijn allemaal bang dat hun kinderen opeens naar Syrië of Irak zouden vertrekken. Het zijn vooral degenen die zich hier niet thuis voelen doordat ze geen werk hebben en niet meedraaien in de maatschappij die gevoelig zijn voor radicalisering. Anderzijds denk ik ook dat die radicalisering onvermijdelijk is door de veranderingen in het Midden-Oosten. Het geweld dat de afgelopen vijfentwintig jaar het Midden-Oosten heeft geteisterd, vooral Amerikaans geweld trouwens, lokt een reactie uit. Het komt er dus op aan dat we de energie van die jongeren hier op een positieve manier gebruiken, dat we hen enthousiast maken voor ons project, want anders zullen meer sinistere krachten ermee aan de haal gaan. Fundamenteel is er maar één manier om de radicalisering echt tegen te gaan, en dat is door het geweld in het Midden-Oosten te stoppen, maar dat zie ik voorlopig niet echt gebeuren. Organisaties als de IS bestaan al honderd jaar, maar ze waren altijd klein en onbeduidend. Door het geweld en de Amerikaanse wapens zijn het monsters geworden. Zij willen een eigen staat en ik denk dat we uiteindelijk met hen rond de tafel moeten gaan zitten. Geef hen hun land, want in se zijn ze niet gevaarlijker dan Saudi-Arabië.’

Kader Abdolah stamt uit een belangrijke familie. Qhaem Mehgam Ferahni, begin negentiende eeuw premier van Perzië, was zijn betovergrootvader. Vindt hij het dan niet jammer dat het zo slecht gaat in het Midden-Oosten? ‘Met Iran gaat het momenteel vrij goed. Het land heeft een stabiel regime. Vanaf de komst van de islam zo’n 1400 jaar geleden is het nooit rustig geweest in de regio. Toen de islam Perzië bereikte, zijn er op één dag 10.000 mannen onthoofd. De drie eeuwen daarna mochten we onze eigen taal niet gebruiken. Onder de leiding van Dzjengis Khan hebben de Mongolen alles vernield. De straten lagen bezaaid met doden. Er werd op grote schaal gemoord en verkracht. In vergelijking daarmee beleven we nu een rustige tijd. En de verandering is volop bezig. Nog tien jaar, schat ik, en Iran is opnieuw een vrij land. Kijk naar wat er op cultureel vlak gaande is. Toen de ayatollahs aan de macht kwamen, verboden zij de film. De deuren van de filmzalen werden dichtgetimmerd omdat het verderfelijke oorden zouden zijn. Dertig jaar later heeft Iran opnieuw een filmacademie en zijn er ayatollahs die zelf films draaien. Ik zag onlangs een interview op CNN met de Iraanse president. Hij werd geïnterviewd door een vrouw. Zij droeg de haren los en gaf de president een hand. Vergelijk dat eens met het interview dat diezelfde journaliste van de eerste Iraanse president afnam. Toen diende ze gesluierd te zijn en kreeg ze absoluut geen hand. Dat is de verandering die ik bedoel. Maar ik geef het toe, het gaat traag. Er is momenteel een gevecht gaande tussen de uitvoerende en de juridische macht. Die laatste is in handen van de conservatieve ayatollahs, terwijl de uitvoerende macht, geconcentreerd rond de president, veel wereldser is en contact heeft met het Westen. Iran strijdt nu samen met satan Amerika tegen de IS. De contacten tussen die twee landen zijn echter niet nieuw. Die lopen al twintig jaar.’

Van Gogh

Het volgende dorp dat Kader Abdolah ons wil tonen is Wilsum, 865 inwoners groot en vier kilometer verderop gelegen aan de IJssel. De Zweedse vrachtwagenbouwer Scania opende in 1964 in Zwolle een fabriek. In Wilsum werden huizen gebouwd voor de arbeiders die per boot over de IJssel naar hun werk werden gebracht. Na verloop van tijd werd dit systeem afgeschaft en kwamen de kleine huizen leeg te staan. Een deel ervan werd afgebroken. De andere bleken ideaal om eind jaren 1980 asielzoekers in onder te brengen.

Wanneer we de bijna duizend jaar oude kerk van Wilsum bereiken, neemt Abdolah ons mee naar de achterkant van het gebouw. Hij wijst naar de rivier in de verte en zegt: ‘Zie je dat pad daar? Iedere nacht kwamen tientallen asielzoekers daarlangs Wilsum binnen. Ze werden vanuit Rotterdam meegenomen door binnenschippers. Hier in de bocht voeren die iets trager en dicht tegen de wal, zodat de vluchtelingen eraf konden springen in het gras. Dan kwamen ze via dit pad het dorp binnen om zich ’s ochtends bij de politie aan te geven. Het was in deze streek dat Vincent van Gogh tekeningen en schilderijen maakte van arme boeren en veldarbeiders. Als hij nu zou leven, zou hij ongetwijfeld de vluchtelingen tekenen in plaats van de boeren.’

Terwijl we verder lopen over de dijkweg, voorbij een paar nestpalen voor ooievaars, zegt Abdolah dat hij zich hier voor het eerst echt vrij voelde. Hij had in het vaderland – zoals hij Iran steevast noemt – altijd voor vrijheid geijverd, maar hij had in feite de betekenis van dat woord nooit echt begrepen. Maar positief was de kennismaking niet. ‘Wat had ik aan die vrijheid? Enerzijds was ze mooi natuurlijk, maar ze wekte ook angst op. Wat nu, vroeg ik me af, aangezien ik mijn hele verleden achter me had moeten laten. Opeens leek die vrijheid niet zo belangrijk meer. Ik was het gewend om met beperkingen te leven: zij gaven zin en betekenis. Ik moet er iets van maken, kwam ik tot het besluit, al wist ik niet wat of hoe. Ik had vrijheid nodig om te schrijven, alleen had ik geen taal en geen kracht. Ik voelde me als Don Quichot. Dus daarom ging ik naar de bibliotheek, legde uit dat ik Nederlands wilde leren en kreeg prompt Jip en Janneke in de handen geduwd. Stel je voor. Ik was 34 en een bekend journalist in het vaderland. Hier mocht ik Jip en Janneke lezen. Wat ik hieruit geleerd heb, is dat je als migrant tien keer harder moet werken. Je hebt immers weinig te kiezen. Je volgt gewoon de wet, de wet van de jungle. De sterksten overleven het en de zwaksten vallen als vogels op de grond. Daar kun je niets aan doen. Die arme jongens die nu naar Syrië vertrekken zijn gevallen vogels. Zij haalden het niet.’

Op de IJsselbrug

In Papegaai vliegt over de IJssel spelen twaalf oude mannen een belangrijke rol. Zij vormen de link met het verleden en het vaderland. Op het einde van het boek zijn ze zowat overal verjaagd, zelfs van voor de boekhandel waar ze iedere namiddag hun gesprekken voerden. En zo komen ze op de IJsselbrug terecht, de brug die Zwolle met Hattem verbindt, waar ze als standbeelden voor zich uit staan te staren. Ze wachten, waarop weten ze niet helemaal, maar wellicht op het moment dat ze terug naar huis kunnen. Niet toevallig is dit de laatste plaats die we samen bezoeken. ‘Rivieren komen vaak voor in mijn boeken’, zegt Kader Abdolah. ‘Het zijn de brengers van veranderingen. Rivieren zijn de vertrouwelingen van de vrouwen in oosterse culturen. Wanneer een vrouw nergens naartoe kan met een gevoel of een gedachte, vertrouwt zij die toe aan de rivier. Hier ga je bij een psychiater op een bankje liggen om te vertellen wat je overkomen is. In het vaderland gaat men al duizenden jaren naar de rivier om er te vertellen tegen het water. Soms lucht het op. Soms krijg je raad. Ik heb het als kind vaak gezien en zo is het in mijn boeken terechtgekomen.’

Mis je de IJssel niet in Delft, vraag ik nog, maar het is eerder de rust en de geborgenheid die hij mist, antwoordt hij: ‘De eerste vijf jaar dat we hier woonden voelden we ons veilig en beschermd. Stress kenden we niet. Ik werkte in het Rijksarchief in de stad. Mijn vrouw had ook een job en mijn kinderen gingen naar school. Niemand viel ons lastig, belastinginspecteurs noch recensenten. Dat was een paradijselijke periode… Maar goed, je kunt niet blijven leven in je kindertijd. Als dit land mijn geboorteland was, zou ik de laatste tien jaar van mijn leven hier willen doorbrengen, om hier uiteindelijk ook te sterven. Maar dit is mijn land niet. Ik verlang ernaar terug te keren naar de landerijen waar ik als kind met mijn vader rondliep, en waar hij al dertig jaar begraven ligt. Ik ga terug naar het vaderland. Ik ben een van die twaalf oude mannen op de brug. Hoe zij daar staan te wachten, is voor mij een van de ontroerendste scènes van het boek. Zij willen hier niet doodgaan, een gevoel dat zowat alle migranten hebben. Ik wil nog tien jaar hier blijven en vier boeken schrijven. Daarna ga ik terug naar het vaderland en ik kom nooit meer terug. Ik zal ook niet meer in het Nederlands schrijven nadien, alleen nog in het Perzisch. Stel dat ik eerder kan vertrekken, dan doe ik dat ook, en die vier boeken schrijf ik nooit meer. Ik wil terug, zo snel mogelijk. Ik vraag me steeds vaker af of het allemaal wel de moeite is geweest. Ik heb het graf van mijn vader nooit gezien, ik denk niet dat ik mijn moeder nog zou herkennen als ik haar op straat zou tegenkomen en ik heb de kinderen van mijn broer niet zien opgroeien. Hoe ouder ik word, hoe meer dit gaat wegen. Ik heb de afspraak met mijn eigen leven gemist. Ik heb al zo lang gewacht.’

Kader Abdolah, Papegaai vloog over de IJssel, Prometheus, 447 blz., 19,95 euro.

DOOR MARNIX VERPLANCKE, FOTO’S FRANKY VERDICKT

‘Terwijl we door de straten liepen, voelde ik dat we bekeken werden. Men had hier nog nooit een vreemdeling gezien.’

‘Rivieren zijn de vertrouwelingen van de vrouwen. Wanneer een vrouw nergens naartoe kan met een gevoel of een gedachte, vertrouwt zij die toe aan de rivier.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content