Hij is al jaren chef-sint op de openbare omroep. Vandaar, een interview over de heilige van de week. En ook een beetje over andere heiligen. Tot u spreekt Hugo Matthysen, live vanuit Polder Battenbroek.
Ooit zou iemand een studie moeten maken over het verband tussen de geïnterviewde en de plaats waar hij of zij zich laat interviewen. ‘Polder Battenbroek’, had Hugo Matthysen me gemaild. Een rustige plek, beloofde hij, die hij had leren kennen tijdens het fietsen. Polder Battenbroek ligt aan een meer, ergens aan het einde van een vergeten straat in de suburbia van Mechelen Noord. Het is een bijzonder universum: in het midden van de prairie staan een paar elektriciteitspalen, een brasserie en veel kapelletjes.
Maar helemaal rustig wordt het hier nooit. De laatste jaren zijn hier niet alleen wielertoeristen en vreemde beesten gepasseerd, ze hadden ook even last van een exhibi- tionistenplaag, vertelt een inboorling. Over de personages van Hugo Matthysen zegt hij niets, maar zij zouden vast dol zijn op Polder Battenbroek.
Midden in de fauna en flora praat ik met de bekende filosoof-schrijver-zanger over de heilige van de week. De sint is dan wel zijn creatie niet, Matthysen is wel verantwoordelijk voor zijn Vlaamse renaissance. Jaren her schreef hij het scenario van het wonderlijke Dag Sinterklaas. Sindsdien bepaalt hij mee het sintbeleid van Het Huis van Vertrouwen. ‘Noem mij gerust de Liesbeth Homans van de sint.’
Mogen we ook spreken van een levenslange fascinatie?
HugoMatthysen: Dat mag u absoluut niet. Toen ik kind was, was ik geen geweldige fan van de sint. Ik geloofde er wel in, maar dat was het dan ook. De sint was vooral een slecht verklede man in een rokerige parochiezaal. Voor en na zijn komst werden films van de Dikke en de Dunne vertoond. De sint miste, euh, een profiel. (grijns) Twintig jaar geleden zag ik op televisie toevallig de blijde intrede van Sinterklaas in Brugge, met Margriet Hermans en Bart Peeters: het was een ellendig schouwspel. Toen ben ik bij de VRT gaan aankloppen, ik wou de Heilige Man zijn glans teruggeven.
In naam van de mythe?
Matthysen: Daar maak ik me weinig illusies over. Alles wat kinderen zien, krijgt in hun latere leven een bijna mythische status. Ik hoor nu prille veertigers met tranen in de ogen en een bonzend hart praten over Mik, Mak en Mon of over Merlina en de parafix.
… terwijl dat, achteraf bekeken, toch vooral schabouwelijke jeugdtelevisie was.
Matthysen: Toen ik Kulderzipken en Dag Sinterklaas schreef, was het mijn ambitie om dezelfde feeërieke sfeer van Johan en de Alverman en Kapitein Zeppos op te roepen. De sint moest ook geherdefinieerd worden. We hebben zijn katholieke achtergrond laten vallen, al die heidenen in onze samenleving weten amper nog wat een bisschop is. De nadruk ligt nu op het ongerijmde van Sinterklaas, op zijn mysterieuze nachtelijke kant. Terwijl het paard over de daken loopt, staren kinderen naar het plafond. Natuurlijk stellen ze zich vragen. ‘Wat gebeurt daar allemaal?’ ‘Waar komt de sint vandaan?’ Vroeg of laat moet elke ouder daarop antwoorden. Niet evident, want er bestaat niet echt een bijbel van de sint. Bovendien heerste er vroeger een grote verdeeldheid bij de bevolking. Een deel beweerde dat hij uit Spanje kwam, de andere strekking hield vol dat hij afkomstig was uit de hemel. Ik heb dan maar de knoop doorgehakt: hij komt uit Spanje. Andere vragen vergden meer denkwerk: ‘Hoe raakt Sinterklaas met dat paard eigenlijk op de daken?’ ‘Hoe wurmt Zwarte Piet zich door de schoorsteen?’
Moet een mens gestudeerd hebben om zulke queesten op te lossen?
Matthysen: Toen ik nog voor de radio werkte, zei mijn producer en ontdekker Edwin Brys weleens: ‘Je doet aan patafysica.’ Patafysica is eigenlijk een volstrekte non-wetenschap, maar niettemin een wetenschap. Ik voerde professoren op die geweldig ingewikkelde theorieën hadden over dingen die vanzelfsprekend leken. Wat is een bos? Dat bleek dan een verzameling van ongelijksoortige en onderling verschillende dreven. Net zoals de zee een verzameling van dokken is zonder kaaimuren. Als ik vandaag over de sint mijmer, komt die patafysica van pas.
Hoezo?
Matthysen: De basistheorie is: de sint stapt in Spanje aan boord van zijn schip met een Zwarte Piet. ‘Allemaal goed en wel,’ antwoordden de kinderen dan, ‘maar waar komen die andere Zwarte Pieten dan vandaan?’ Worden die geparachuteerd op dat schip? Komen die met een duikboot aan? Een denkspoor is nu dat ze spontaan opduiken. Net zoals ze vroeger dachten dat muizen uit schimmels ontstonden. Zo komen en verdwijnen elk jaar de hulp-Zwarte Pieten. Vergelijk het met de krokussen.
Wat trekt u eigenlijk aan in Sinterklaas?
Matthysen: Het is een gebeuren waar grote groepen van de samenleving mee in het complot zitten. Met volle overtuiging dan nog. Vorig jaar was ik bij de aankomst van de sint in Antwerpen. Toen de Heilige Man op het balkon van het stadhuis verscheen, vroeg hij: ‘Zijn er stoute kinderen?’ Tijdens de ijse-lijke stilte die daarop volgde, stamelde een kindje van vier: ‘Maar ik ben braaf geweest.’ Waarop de sint sprak: ‘Er zijn dit jaar drie stoute kinderen!’ Altijd zijn er dan tientallen ouders die in wanhoop troost zoeken bij elkaar en roepen: ‘O nee! O nee!’ Een jaarlijks weerkerende apotheose, die balkonscène.
De sint zorgt, kortom, voor sociale cohesie.
Matthysen: Absoluut. Al zijn er ook wel spelbedervers. De sint draagt sinds kort zijn kruis niet meer op zijn mijter, maar wel op zijn mantel. Drie rancuneuze mensen kunnen dat niet verkroppen. Op allerlei lezersfora laten die hun ongenoegen blijken. Dit jaar stonden ze ook weer aan de kant van de weg ‘Sinterkloas! Voalen hypocriet!’ te roepen. Tegen twee mensen mag je dat woord nooit gebruiken: Jan Decleir en de sint. De Heilige Man is toen boos naar die drie gelopen. ‘Wat zegde gulle, daar? Ikke een hypocriet? Hier is mijn kruis, zie.’
Toch wreed dat de Heilige Man op een bepaald ogenblik ontmaskerd moet worden. Ik herinner het me als een jeugdtrauma, de dag dat ik me tot het pessimisme bekeerde.
Matthysen: Kom, kom. Mijn jonge collega’s, die met Dag Sinterklaas opgegroeid zijn, vertellen weleens over hun lichte ontgoocheling. Maar tegelijkertijd waren ze ook trots. Voortaan behoorden ze tot een volgende leeftijdscategorie, die het mocht weten.
U bent de copywriter van heel wat personages, van de sint tot Clement Peerens. Maar waarom schrijft u nooit over uzelf?
Matthysen: Ik ben in mijn eigen leven al genoeg ingeleefd: daar valt nog weinig te ontdekken. Bovendien heb ik graag dat de verbeelding alle kanten uit vliegt. Ik zou dus al moeten beginnen te liegen.
Maar die fascinatie voor het bizarre…
Matthysen: Dat is karakterieel, ik ben contrairgeboren. Het vanzelfsprekende heb ik nooit vanzelfsprekend gevonden. ‘Den Hugo zal daar wel tegen zijn’, zeggen mijn vrienden, bij om het even wat er ter sprake komt. In beperkte kring durf ik bijvoorbeeld weleens de stelling te verdedigen dat het christendom de beste godsdienst aller tijden is. Ook al valt daar veel voor te zeggen, het is een zinloze discussie. Maar ik wissel graag van gedachten over zulke dingen. Net zoals ik een aangeboren sympathie heb voor de underdog.
Zoals elke goede Vlaming.
Matthysen: Is dat zo? Dan hadden ze toch massaal op de CD&V gestemd en niet op de N-VA?
Enig nationalisme of volksverbondenheid zouden we niet meteen met u associëren.
Matthysen: Ik duld niet dat men mijn volksverbondenheid in twijfel trekt! Ik heb me nooit verlaagd door in het Engels te zingen, zoals sommige artistieke schoften doen uit pure mercantiele overwegingen. Nooit verloochende ik mijn moedertaal en haar verscheidene dialecten. Clement Peerens, dat is een diepgeworteld Antwerps fenomeen. Boerken Kevin: Willem Elsschot meets Ernest Claes. Ik doe Vlaamse volkstradities, zoals Sinterklaas, herleven en heb vorig jaar op twéé 11 julivieringen opgetreden. Ik kan zelfs niet zweren dat ik geen lid van VOKA ben. Omdat ik ondernemer ben, krijg ik elk jaar een formulier. ‘Gelieve uw lidgeld…’
De N-VA zal trots zijn op Hugo Matthysen.
Matthysen: Daar twijfel ik niet aan, al hebben ze dat nog nooit openbaar gemaakt. Net zoals ze pakweg Jeroom op handen zouden moeten dragen. Hij zet de Vlaamse beeldende cultuur, die we al kennen sinds de gebroeders Van Eyck, voort.
‘Hugo is een geweldige performer’, zei uw spitsbroeder Bart Peeters onlangs. ‘Jammer dat hij het zo weinig toont.’
Matthysen: Den Bart is een buitengewoon goede jongen, die altijd lieve dingen over mij wil zeggen. Het probleem is dat hij zich dan elke keer compleet vergaloppeert. Sinds een paar jaar treed ik elke zomer weer op als Clement Peerens. Ik perform meer dan genoeg.
Hebt u nooit gedacht: ik ben te oud om met een opgeplakte snor en luide gitaren de hort op te gaan?
Matthysen: Nee, ik amuseer me kostelijk. Als we met de groep op tour zijn, heb ik een vakantiegevoel. Toch heb ik getwijfeld of ik Clement Peerens weer vanonder het stof zou halen. Hij is het archetype van de miskende en ietwat rancuneuze muzikant uit de rockscène van de jaren zeventig. Toen zaten dat soort types nog massaal aan de togen van de Antwerpse cafés. Vandaag niet meer. Ik was bang dat mensen de context niet meer zouden herkennen, maar dat bleek onterecht. Het is ook meer dan wat toneel natuurlijk, anders zou het niet blijven werken. Een nummer als Vinde gij mijn gat niet te dik in deze rok: dat is recht uit het hart van elke vrouw gegrepen. In zekere zin is Clement Peerens wat te vergelijken met de sint. Niet alleen omdat ze allebei een zwarte knecht hebben, ook omdat tijdens hun optredens altijd een suspension of disbelief hangt. Iedereen spreekt me aan als Clement, terwijl ze allemaal weten dat ik erachter zit.
Clement is politiek buitengewoon incorrect, tot groot jolijt van het publiek. Zegt dat iets over Vlaanderen?
Matthysen: Absoluut niet. Iedereen kent wel zo iemand uit zijn omgeving met dezelfde trekken, maar dan minder uitgesproken. In de jaren tachtig was er de reeks Married with Children. De vader uit het gezin, Al Bundy, was voortdurend kwaad op de wereld en zijn gezin. Toch was hij een ware volksheld. Of neem Bart De Wever. De brave man wint de verkiezingen en wordt kwaad. Toen ik hem op verkiezingsnacht zag vloeken, dacht ik: maar dat is gewoon de fucking Clement Peerens! Ik zat daar met tranen in de ogen naar te kijken, vond dat prachtig. Ik neem aan dat hij dat hele zet die ploataf! vooraf meer dan eens heeft gerepeteerd, maar toch: het was zeer goed gebracht!
Wat u doet, is dat eigenlijk Vlaamse humor?
Matthysen: Nee. Trouwens, ik mik nooit op grappen, ik heb daar zelfs een fysieke afkeer van. Wat mij interesseert, is de juiste formulering, een onverwachte wending in een verhaal. Toen ik begon, werd ik in Vlaanderen in de hoek van Drs. P en Godfried Bomans geduwd. Terwijl ze in Nederland zeiden: dat is typisch Vlaams, iets tussen Kamagurka en Urbanus. Dus ja…
Terwijl u natuurlijk een genre op zich bent.
Matthysen: Iedereen die niet te vroeg doodvalt, is op den duur een genre op zich. Voor mij deden sommigen wel soortgelijke dingen: Gaston Durnez schreef cursiefjes. Louis Verbeeck, ook. Daarnaast ben ik zeker ook beïnvloed door de specifieke Humo-stijl van Guy Mortier.
Maar verontwaardiging was dus nooit uw drijfveer, zoals bij Freek de Jonge. U spuit zelden Grote Meningen.
Matthysen: God beware ons dat ik mijn mening zou gaan geven over de multiculturele samenleving, de staatshervorming of ‘waarheen met de VRT?’. Ik vrees dat ik geweldig domme dingen zou zeggen, dus dat laat ik graag over aan anderen. Ook satire is mijn ding niet. Niet dat ik dat een minderwaardige vorm van humor vind, maar het moet oprecht zijn. Anders voel je dat direct.
Hebt u dan nooit idealen gehad?
Matthysen: Ik heb ooit meegedaan aan de rakettenbetoging, maar niet geweldig fanatiek. Een strijdbaar idealist kan ik me bezwaarlijk noemen. Ik heb intussen de leeftijd bereikt waarop ik leeftijdsgenoten hoor zeggen: ‘Vroeger was het beter.’ ‘Komaan mannen,’ opper ik dan, ‘vroeger was het gigantisch slechter.’ Alleen al voor natuurminnaars is de wereld er gigantisch op vooruitgegaan. Wie vroeger urenlang door het bos sloop, kon met veel geluk in de verte een ree of een buizerd zien. Als je vandaag door de Kempen rijdt, moet je al bijna slalommen om de reeën te ontwijken. Terwijl de buizerds tegenwoordig een nummertje moeten trekken om te mogen aanschuiven voor een overreden kat op de E19.
Van dwergkonijnen via pony’s tot het paard van Sinterklaas, dieren spelen vaak een rol in uw werk. Een lastige vraag uit het boekje van de Oostenrijkse schrijver-filosoof Max Frisch is hier in Polder Battenbroek wel op zijn plaats: ‘Zou u liever dood willen zijn of nog een tijdje willen leven als een gezond dier. En als welk dier?’
Matthysen: Als ik voor een dier zou kiezen, wil ik toch eerst de omstandigheden kennen. Zelfs een garnaal heeft zijn eigen unieke karma. Ik zou mijn tijd liever niet doorbrengen in een tomate crevette.
U schuwt de grote gevoelens in uw werk, hè. Bent u bang van emoties?
Matthysen: Dat moet ik met grote stelligheid tegenspreken. Neem nu het duo Petrik en Jehan uit Het Peulengaleis. Wat die mannen doen, is een ode aan de vrouw en het huwelijk. Twee mannen die hun vrouwen graag zien en om raad vragen. Een absoluut taboeonderwerp in de media, maar tegelijkertijd heel hartverwarmend en zeer emotioneel. Of Professor Van Den Uitleg uit Sinterklaas. Toen die na weken zijn vrouw terugzag, zei hij: ‘Ik weet niet wie het huwelijk uitgevonden heeft, maar ik ben die persoon nog elke dag dankbaar.’ Als dat geen grote emoties zijn, weet ik het niet meer.
Maar u lost uiterst weinig over uw eigen emoties. We weten niet waar u eet, wat uw favoriete vakantiebestemmingen zijn, u zat warempel zelfs nog nooit in De slimste mens ter wereld.
Matthysen: Emoties tonen tegenover journalisten? Dat is me inderdaad nog maar zelden overkomen. Daarnet las ik in de supermarkt de cover van de vakpers: ‘Wendy is kapot na mislukte familiereünie.’ Daar zou ik nooit aan kunnen tippen. Al vermoed ik dat de journalisten vooraf weleens van gedachten gewisseld hebben met de betrokkene. ‘Zeg Wendy, wat denk je van een verscheurd moederhart deze keer?’
‘In elk interview moet minstens een keer het woord uitdaging voorkomen’, schreef u ooit.
Matthysen: Nee nee, laat maar. Mijn goede vriend Bart Peeters kan bijvoorbeeld niet rustig naar de Brico gaan zonder aangesproken te worden. Dat wil ik niet meemaken. Laatst vroeg mijn buurman: ‘Zeg, nu heb ik gehoord dat jij een zanger zou zijn. Is dat waar?’
De nacht valt over Polder Battenbroek. De zanger-filosoof is al lang naar huis. Ik wandel nog wat langs het meer. Geen exhibitionisten of sinten op het strand, vannacht. Alleen stilte, fauna en flora. Tot Clement Peerens het geluidsvolume op maximum zet. En zijn onverwoestbare klassieker Fazant door de boxen laat schallen:
Ik stond iniês alliên oep een marmere strand,
oep ’t alleriêste zicht was dör weinig on d’aend,
mor ja dan wier ek oepgefret deur diê fazaent
en binnen in de maag van diê fazaent,
was et ni bepaald plezaent (…)
Mannen ‘k heb de hel gezien,
da was ni miêr okee,
die paddestóele kwame zeker
nie van de GB.
DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
‘Toen ik Bart De Wever op verkiezingsnacht zag vloeken, dacht ik ontroerd: maar dat is de fucking Clement Peerens!’
‘ “Ik weet niet wie het huwelijk uitgevonden heeft, maar ik ben die persoon nog elke dag dankbaar.” Als dat geen grote emoties zijn, weet ik het niet meer.’