Vorige maand werd Mieke Van den Berghe met een Oost-Europese score tot voorzitter van de Gentse CD&V verkozen. Bijna vijf jaar nadat paars-groen haar de laan uitstuurde, praat de voormalige cheffin van de Federale Voorlichtingsdienst over de profetische woorden van Jean-Luc Dehaene, de charme van Louis Michel en de vertrouwelingen van Guy Verhofstadt.

‘Waarom wilt u deze baan?’ vroeg koning Boudewijn haar toen ze in 1985 directeur-generaal werd van Inbel, de voorloper van de Federale Voorlichtingsdienst (FVD). ‘Ik ben op zoek naar de plaats waar geld, macht en politiek samenkomen, Sire. Want ik wil weten hoe de wereld in elkaar zit’, antwoordde ze. Mieke Van den Berghe wilde toen een echte ambtenaar worden, nam afscheid van Jean-Luc Dehaene en dacht dat haar partijpolitieke dagen voorgoed voorbij waren. ‘Denk niet dat ze je ooit zullen vergeven dat je uit de CVP komt’, gaf Dehaene haar mee. Profetische woorden, zo bleek later: twee jaar na het aantreden van de eerste regering-Verhofstadt werd haar dienst opgedoekt en zij de laan uitgestuurd. Dat paars-groen wantrouwig was tegenover de vele topambtenaren van CVP-signatuur lijkt haast logisch. Maar insiders beweren dat de VLD Van den Berghes vel vooral wilde omdat Marcia De Wachter een paar maanden voor de verkiezingen directeur van de Nationale Bank was geworden, terwijl Verhofstadts compagnon de route Luc Coene zijn zinnen op die job had gezet.

Wat de reden ook was, Van den Berghe werd ontslagen. Ze ging in Italië studeren, werd consultant voor verschillende bedrijven en gaf mediatraining. Aan Ann Martens onder meer, de dochter van oud-premier Wilfried Martens, die vorig jaar in Gent aan de gemeenteraadsverkiezingen deelnam. Toch keken ook sommigen binnen CD&V vreemd op toen Van den Berghe de enige kandidaat bleek te zijn voor het voorzitterschap van de zieltogende Gentse CD&V.

MIEKE VAN DEN BERGHE: Het was zuster Monica Van Kerrebroeck die me vroeg om me kandidaat te stellen. Geen sprake van, dacht ik eerst. Waarom zou ik? Ik ben 58 jaar, heb nog veel om handen en leid een fijn leven. Wel groeide mijn ergernis over de manier waarop de Gentse SP.A en VLD ons hadden bekampt. Toen een keurig georkestreerde peiling hen een paar weken voor de gemeenteraadsverkiezingen alarmeerde, hebben ze de handen in elkaar geslagen. Plots was het niet meer belangrijk op wie de Gentenaars zouden stemmen, als het paarse bestuur maar in het zadel kon blijven. Herinnert u zich die lieflijke foto van Freya Van den Bossche (SP.A) en Guy Verhofstadt (VLD) op een bankje in Gent? Vreselijk vond ik dat. Stel je voor dat die campagne in mijn internationaal perscentrum onder de buitenlandse journalisten zou worden verspreid: wat zouden zij wel niet denken van onze premier en vicepremier? Bon, blijkbaar was hun haat tegenover de christendemocraten zo groot dat ze tot alles bereid waren om ons uit de meerderheid te weren – en dat is precies wat we nu in de nationale politiek zien gebeuren.

U kunt toch niet beweren dat uw partij in Gent een verkiezingsoverwinning verdiende? De CD&V-fractie had niet bepaald verpletterend oppositie gevoerd en niemand kende de lijsttrekker.

VAN DEN BERGHE: Ik beschouw mezelf dan ook als een crisismanager. Binnen de twee jaar wil ik alle neuzen in dezelfde richting krijgen en moet de Gentse CD&V draaien als een goed geoliede machine.

Waarom bent u zich niet veel vroeger met de partij gaan bemoeien?

VAN DEN BERGHE: (haalt de schouders op) Ik heb daar gewoon nooit aan gedacht. Mijn leven, mijn loopbaan is anders gelopen. Ik ben destijds als journaliste begonnen, bij Knack dan nog. Hoofdredacteur Frans Verleyen en Johan Struye namen me mee naar grote interviews met politici als Wilfried Martens, Herman Vanderpoorten, Leo Tindemans of Edmond Leburton. Achteraf mocht ik de bandjes voor hen uittikken – dat kan ik ontzettend snel. Gaandeweg werd ik nieuwsgieriger; ik wou méér weten. Daarom ging ik als vertaalster voor Economische Zaken werken, toen de bevoegdheid van de Franstalige ACW-minister André Oleffe. En eigenlijk is alles daar begonnen. Ik moest een tekst vertalen voor de verbruikersdienst, en dat vonden ze zo goed dat ik bij de patron werd geroepen: Jean-Luc Dehaene, de kabinetschef van Oleffe. Hij vroeg me wat ik op het departement deed. Ik antwoordde: ‘Ik ben vertaalster, maar ik ben niet van plan dat ook te blijven.’ Resultaat: ik mocht meteen voor hem gaan werken, en dat heb ik ontzettend lang gedaan. Men beweert vaak dat ik carrière heb gemaakt dankzij Dehaene. Wel: dat ís zo.

Hoe hielp hij u dan?

VAN DEN BERGHE: Toen ik kinderen kreeg en niet meer elke dag naar Brussel wou, zorgde hij er bijvoorbeeld voor dat ik woordvoerder kon worden van de toenmalige Gentse schepen van Openbare Werken, Jacques Monsaert. Na tien maanden smeekte ik haast om weer naar Brussel te mogen, en door de tussenkomst van Dehaene werd ik adjunct van Lou De Clerck, de woordvoerder van Wilfried Martens. Toen Mark Eyskens even premier werd in 1981, ben ik dan voor minister van Ontwikkelingssamenwerking Daniel Coens gaan werken. Een heel vriendelijke man. Eigenlijk was dat mijn mooiste tijd. Ik heb zoveel voor Coens kunnen doen. Te veel, vonden ze in de partij. Toen Manu Ruys een paginagroot artikel in De Standaard publiceerde waarin hij Coens niet alleen ophemelde, maar hem ook tipte als kandidaat-partijvoorzitter, liet Dehaene me weten dat het ook wat minder mocht zijn.

En toen werd Dehaene zelf minister.

VAN DEN BERGHE: Daar schrok ik echt van. Ik wist dat hij secretaris van de ministerraad wou worden – hij geloofde dat daar de échte macht lag. Maar het Hof wou Jan Grauls senior zo lang mogelijk in die functie houden, en premier Martens heeft dan ook nooit zijn handtekening onder Dehaenes benoeming gezet. Dus werd Dehaene minister van Sociale Zaken, en ik zijn woordvoerster. Dat sprak vanzelf. Maar na een paar jaar stapte Lou De Clerck op als baas van de toenmalige voorlichtingsdienst Inbel, en hij vroeg mij om hem op te volgen. Ik hapte toe, maar wilde die job niet met het woordvoerderschap combineren zoals mijn voorganger had gedaan. Dehaene was not amused. ‘Ga maar ambtenaar spelen’, zei hij. ‘Maar denk niet dat ze je ooit zullen vergeven dat je van de CVP komt.’ Nogal onsportief, vond ik dat toen. Maar ondertussen heb ik ondervonden dat zijn woorden profetisch waren.

Waarom wou u Inbel zo graag leiden?

VAN DEN BERGHE: Ons land had nood aan een degelijk voorlichtingsbeleid. Dat had ik jarenlang met eigen ogen gezien. Als we onder een regeringsmededeling bijvoorbeeld het adres van ons kabinet vermeldden, kwamen er altijd zakken vol reacties binnen. Stapels kaartjes in beverige handschriften van ongeruste bejaarden die iets hadden horen waaien over hun pensioen. Omdat regeringen toen om de haverklap vielen, hadden we nooit tijd om die ook te beantwoorden. Dus werden al die postzakken aan het einde van elke regeerperiode op de container gegooid. In de jaren zeventig had premier Leo Tindemans de Belgen bijvoorbeeld gevraagd waarop de regering volgens hen moest besparen. Wel, halverwege de jaren tachtig lagen al die ongeopende brieven nog altijd stof te verzamelen op de zolder van de Wetstraat 16. Dat vond ik onaanvaardbaar.

Dacht u echt daar iets aan te kunnen doen via een oubollige instelling als Inbel?

VAN DEN BERGHE: Ik geloofde in het principe van een voorlichtingsdienst. Maar in de praktijk zat ik natuurlijk opgescheept met een raad van bestuur met een gemiddelde leeftijd van 85 jaar. Het oudste bestuurslid, een voormalige operaverslaggever van La Libre Belgique die niet toevallig Nestor heette , was 92. Op elke vergadering vroeg hij opnieuw wanneer ik eindelijk eens een folder over de Belgische opera zou uitgeven. Ga daar mee naar de oorlog! Bovendien waren mijn voogdijministers toen premier Martens en minister van Buitenlandse Zaken Tindemans. Niet meteen de beste vrienden, hè. Buitenlandse Zaken vond Inbel sowieso een overbodige dienst, want die wilden alle communicatie over België zelf organiseren. En tussen Tindemans en mij liep het ook niet vlot. Ik had het niet zo voor hem, en dat wist hij. Toen ik naar zijn kabinet ging om hem te bedanken voor mijn benoeming, luisterde hij heel geduldig naar mijn uitleg. Of beter: hij zweeg heel geduldig. Toen hij me bij het afscheid de hand drukte, zei hij plots scherp: ‘Jij bent ook een van diegenen die mij bestreden hebben. Maar zie waar ik nu zit.’ En hij liet de deur letterlijk tegen mijn rug vallen. Ik was stupéfaite.

Toch ging u niet op premier Dehaenes aanbod in om weer voor hem te gaan werken.

VAN DEN BERGHE: Nee, en dat was mijn eigen domme beslissing. Toen was ik er nog van overtuigd dat het een goede zaak was om afstand te nemen van de politiek. Maar achteraf gezien had ik op zijn kabinet meer voor de Belgische voorlichting kunnen doen dan bij de FVD. Ondertussen weet ik dat een onafhankelijke voorlichtingsdienst met een raad van bestuur niet werkt. Toen Luc Van den Bossche (SP.A) eind jaren negentig met zijn Copernicusplan voor de hervorming van de administratie begon, heb ik hem dan ook gevraagd om daar ook mijn dienst in op te nemen. Van den Bossche lag mij trouwens; hij heeft een hoog Dehaene-gehalte. Tijdens de colacrisis (in 1999 werden tientallen schoolkinderen vermeend ziek na het drinken van Coca-Cola. De frisdrank werd uit de rekken gehaald, nvdr) zijn we er bijvoorbeeld samen in geslaagd om de beurskoers van Coca-Cola met 15 procent te laten zakken. Dat kwam niet alleen door de slechte communicatie van Coca-Cola, maar ook doordat wij onze boodschap zo goed verkondigden, tot op CNN zelfs. Als mei 68’ers waren we daar bijzonder trots op.

U geloofde in de Copernicushervorming?

VAN DEN BERGHE: Ik geloofde dat kwaliteit zou komen bovendrijven als er komaf werd gemaakt met politieke benoemingen.

U had uw carrière nochtans zelf aan een politieke benoeming te danken.

VAN DEN BERGHE: Ja, en dat heeft mijn baan er niet gemakkelijker op gemaakt.

Welke raad gaf u Luc Van den Bossche voor de hervorming van de Federale Voorlichtingsdienst?

VAN DEN BERGHE: Ik ben altijd een voorstander geweest van een voorlichtingsdienst naar Nederlands model. Daar is het hoofd van de Rijksvoorlichtingsdienst ook de woordvoerder van de regering en van het Paleis. Op het einde van de laatste regering-Dehaene leek het er echt op dat we zoiets in België zouden kunnen opzetten. Maar toen kwamen die dioxinekippen voorbij, en werd Guy Verhofstadt premier.

Had u meteen door dat u het moeilijk zou krijgen met die nieuwe regering?

VAN DEN BERGHE: In elk geval wist ik van bij het begin dat de liberalen niet hoog met me opliepen. Weet u wanneer die rancune begonnen is? In 1985 al! Ik leidde Inbel pas een paar maanden en wou een folder uitgeven over pensioensparen, een initiatief van de ministers Guy Verhofstadt en Mark Eyskens. Mijn uitgangspunt was: ik moet mijn buurvrouw haarfijn uitleggen hoe dat zit en wat het met haar te maken heeft. Geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht om de naam of foto van de bevoegde ministers in dat boekje af te drukken. Dat was not done, en ik wou – dat geef ik toe – heiliger zijn dan de paus. Al snel werd ik op het kabinet van Verhofstadt ontboden. Ik zat daar in de wachtzaal een beetje benepen op een bankje tussen twee palmbomen. Naast mij: kabinetschef Luc Coene, die eiste dat ik toch een foto van zijn minister in dat boekje zou zetten. Ik weigerde beleefd, en prompt draaide Verhofstadt, die minister van Begroting was, de geldkraan dicht. Daarnaast had ik ook problemen met Verhofstadts andere kabinetschef, Clair Ysebaert. Die stelde politieke zakboekjes samen voor uitgeverij Kluwer, en hij vond dat mijn gratis publicaties hem concurrentie aandeden. Dat moest stoppen, zei hij. Niet te geloven. Het was Fons Verplaetse die de brokken in die periode nog heeft weten te lijmen, maar het is nooit meer helemaal goed gekomen tussen mij en de vertrouwelingen van Verhofstadt.

En dat voelde u meteen na het aantreden van de paars-groene regering?

VAN DEN BERGHE: Het was natuurlijk raar in de Wetstraat 16. Jarenlang was dat kabinet mijn tweede thuis geweest, maar plots liep ik daar als een vreemde rond. Haast niemand zei me goedendag, en Coene heeft me in al die tijd niet één keer een hand gegeven. Toch werkte ik de eerste jaren relatief goed met de premier samen, en ook met zijn communicatieadviseur, Noël Slangen. Die moet zelfs tegen Verhofstadt gezegd hebben dat ik evenveel tot de CVP behoorde als hij tot de VLD. Zo is Slangen: voor hij het geitje afmaakt, kijkt hij hoe hij haar leeg kan melken. Echt kwaad zag ik hem pas toen ik weigerde om het contract voor de grote volksbevraging over het Copernicusplan te ondertekenen. Een contract ter waarde van meer dan 2 miljoen euro, en ze wilden de wet op overheidsopdrachten gewoon aan hun laars lappen. Ik mócht dat niet goedkeuren. ‘Ja maar, Mieke, wij hebben dat beslist’, bleven Verhofstadt en Slangen maar herhalen. Zo denken zij: als wij iets beslissen, gebeurt dat ook. Toen zei Slangen: ‘Je hebt het nog altijd niet begrepen, hè? Wij hebben nu de macht.’

Steunden de andere meerderheidspartijen u wel?

VAN DEN BERGHE: Louis Michel (MR) stond in elk geval achter me. Allez, na een paar maanden toch. Hij deed Buitenlandse Zaken en was dus een van mijn voogdijministers. Al maanden vroeg ik om een onderhoud, maar ik raakte natuurlijk niet bij hem. Toen ik hem op het huwelijk van prins Filip en prinses Mathilde met een Leffe in zijn hand in de serre zag staan, stapte ik dan ook op hem af. Ik wilde me voorstellen, maar hij onderbrak me: ‘Ik weet heel goed wie u bent, madame.’ En daarop volgde een scheldtirade over alle zonden van de christendemocraten. Hij verhief zijn stem, ik verweerde me, en een week later werd ik bij hem geroepen. Daar zat ik dan, met Louis Michel in een alkoofje van het Egmontpaleis van een kopje met gouden randjes te nippen. Hij vroeg me wat mijn ambitie was. ‘ Survivre dans cette coalition‘, zei ik. ‘ Bon, je vais vous aider‘, was het antwoord. En dat heeft hij twee jaar lang gedaan. Michel is nogal een womanizer, en ik denk dat hij het wel amusant vond dat al die droge knipmesambtenaren op Buitenlandse Zaken zich zo druk maakten over een madammeke dat goed van zich af wist te bijten.

Kreeg u ook steun uit socialistische hoek?

VAN DEN BERGHE: Van Luc Van den Bossche en Johan Vande Lanotte wel. Maar SP.A-voorzitter Patrick Janssens was duidelijk. ‘Je begrijpt wel dat we voor jou geen kruistocht zullen beginnen’, zei hij. En dat was dat.

Want vond u eigenlijk van de opendebatcultuur die Paars aanvankelijk zo hoog in het vaandel droeg? Dat was een heel verschil met de regeringen-Dehaene, die achter dikke kasteelmuren vergaderden.

VAN DEN BERGHE: Ik heb altijd geloofd in Dehaenes credo dat de kok de soep moet kunnen koken zonder pottenkijkers in de keuken. Maar dat hij de wekelijkse persconferentie na de ministerraad afschafte, vond ik niet kunnen. En dan vond hij het ook nog eens amusant om de journalisten af en toe een potje te jennen. Daar heb ik me heel vaak kwaad over gemaakt.

Dus u was blij met de open communicatie van paars-groen?

VAN DEN BERGHE: Waren ze op een intelligente manier met hun opendebatcultuur omgegaan, dan had ik er zeker iets in gezien. Maar ze waren zo dom! Werkelijk alles werd op straat uitgevochten. Daarnaast vind ik het ook geen goede evolutie dat politici tegenwoordig overal in de media opduiken. Mocht ik vandaag woordvoerster van de een of andere minister zijn, dan zou ik hem zeker niet afraden om aan een spelletjesprogramma of aan De laatste show mee te doen. Want vandaag kún je je niet meer afzijdig houden. Daarvoor is de impact van televisie veel te groot geworden. Alleen zal er daarnaast altijd nood zijn aan structurele, objectieve voorlichting, hoe vaak de ministers ook op het scherm komen.

Willen de mensen nog wel naar zulke droge boodschappen luisteren?

VAN DEN BERGHE: In mijn tijd stuurden we de beslissingen van de ministerraad steevast naar 20.000 benoemden en verkozenen uit het hele land. Zo was elke pompier uit pakweg Oostduinkerke perfect op de hoogte als de wetgeving over brandweerwagens werd aangepast. Ons systeem was heel bevattelijk: op de radio werd met een herkenbare jingle gemeld dat we een nieuwe folder uit hadden, en als de buurvrouw worsten en prei ging kopen, stopte ze bij het postkantoor om te checken of onze boodschap haar aanbelangde. En dat werkte, hè. Ik kan dat met cijfers bewijzen: in heel België gingen vrouwen massaal naar hun postkantoor en binnen de kortste keren waren mijn folders op. Ik ben ervan overtuigd dat ik op die manier veel ergernissen heb weggenomen die anders weer een stem voor het Vlaams Blok hadden opgeleverd.

Bent u eigenlijk een echte christendemocrate of alleen maar iemand die altijd voor christendemocraten heeft gewerkt?

VAN DEN BERGHE: Ik voel me in elk geval thuis in CD&V. Door de jaren ben ik gaan beseffen dat mijn engagement te maken heeft met het begrip ‘christelijk’. Over het katholicisme wil ik me niet uitspreken – en op pilaarbijten zul je me nooit kunnen betrappen -, maar ik ben wel in het christendom opgegroeid en ik ben gevormd door de principes van dat christendom. Ik voel ook een band met mensen die dezelfde principes huldigen, die dezelfde achtergrond hebben.

Was u zich daar al van bewust toen u zoveel jaar geleden voor een christendemocraat begon te werken, of had u toen evengoed op de loonlijst van een socialistische minister kunnen staan?

VAN DEN BERGHE: U wilt toch niet van me horen of ik voor een socialistische partij zou kiezen als ik vandaag in de politiek begon? (lacht) Ernstig: was André Oleffe een socialist geweest, dan zat ik vandaag misschien wel bij die partij. Maar ik ben blij dat ik bij CD&V ben terechtgekomen, want ik weet ondertussen dat die partij het best bij me past.

Wat doet u als de partijtop u straks vraagt om op de Oost-Vlaamse Kamerlijst te gaan staan?

VAN DEN BERGHE: Dat doe ik niet.

U kon zich een paar jaar geleden ook niet voorstellen dat u ooit een rol zou spelen in de partijstructuur.

VAN DEN BERGHE: (grijnst) Er is één verschil: op een lijst staan, mag ik niet van mijn man.

Hebt u ondertussen al een antwoord gevonden op de vraag die u naar eigen zeggen al die jaren dreef? Wat is het belangrijkste: geld, macht of politiek?

VAN DEN BERGHE: Geld natuurlijk! Als je ziet dat de president van de Verenigde Staten in Irak een oorlog uitvecht waardoor de olieprijzen stijgen in zijn eigen Texas! En dankzij Nancy Pelosi, de Democrate die sinds kort voorzitster is van het Huis van Afgevaardigden, weten we nu dat hij al jarenlang geen dollar belastingen heeft betaald op de monsterwinsten die hij op die manier zelf binnenhaalde. Dus ja, ik weet het nu wel zeker: geld regeert de wereld.

DOOR ANN PEUTEMAN/FOTO’s PATRICK DE SPIEGELAERE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content