‘In tijden van nood is er die onuitroeibare behoefte van de mens om met zichzelf in de clinch te gaan. Theater kan daarbij helpen’, zegt regisseur Franz Marijnen. En dat doet hij nu al veertig jaar.
‘De moord op zich is flauwekul. Het gaat om wat er in een mens omgaat voor en na die daad’, zegt hij. Hij heeft zich teruggetrokken in zijn pied-à-terre in de buurt van Mechelen. Hij heeft er nog één in Den Haag, waar hij nu bij Het Nationale Toneel theater maakt. En een huis op Cyprus. ‘Na jaren van omzwervingen ben ik beland op een plek die een paar honderd meter verwijderd is van de plek waar ik ben opgegroeid. Vlak bij de plek waar mijn vader, mijn moeder en mijn zus begraven liggen.’
Kunt u zich een belangrijke scène uit uw jeugd voor de geest halen?
FRANZ MARIJNEN: Een hete zomerdag. Ik ben een jonge, opstandige tiener. Mijn broer en zus mogen gaan zwemmen in het meer in Hofstade. Mijn vader, mijn strenge vader, geeft me een straf: ‘Franz, jij mag niet mee. Jij moet vanmiddag aardappels rooien.’ Broer en zus vertrekken uitgelaten. Ik neem woedend de riek. Ik loop alleen het aardappelveld op. Ik hef de riek op. Met al mijn frustratie, kracht en verbetenheid gooi ik ze zo hard ik kan weg. Ik hoor gekrijs.
Wat ik toen zag… Onze dode kat vastgespijkerd aan de riek. Die doorboorde vacht, dat sijpelende bloed. Wat er toen met mij gebeurde… Ik heb de riek uit het beest getrokken. Ik ben met riek en lijk naar de beek achteraan in de tuin gegaan. Daar waar de aarde zacht was. Ik heb eerst met de riek, dan met mijn handen de aarde losgewoeld en in een diep gat onze kat begraven. Ik heb het nooit aan iemand van de familie verteld. Wel aan mijn acteurs. Om hen voor te bereiden op de moordscène in Macbeth.
Uw werk wordt geroemd als theater dat je heel even een blik gunt in de duistere afgrond van ons bestaan, waar de meesten van ons ook geen raad mee weten. ‘Een beetje expliciete seks, zwarte netnylons, blote billen en borsten – ook dat hoort standaard bij de regies van Marijnen’, schreef de Volkskrant naar aanleiding van uw regie van Thérèse Raquin van Emile Zola.
MARIJNEN: Als ik ergens op afknap, als ik ergens een bloedhekel aan heb, zijn het zwarte netnylons. Seks is een overroepen zaak. Mijn eerste erotische literatuur was Adelaïde van Gerard Walschap. De basis van mijn erotische ervaring kreeg ik als koorknaap en misdienaar mee in de Sint-Romboutskathedraal. Al zingend en dienend in dat gotische meesterwerk keek ik mijn ogen uit op het ongelooflijk mooie schilderij van de marteling van Sint-Sebastiaan. De forse man met alleen een lendendoekje om, die doorboord wordt door pijlen, wordt door zijn beulen gefolterd. Mijn blik bleef hangen op Maria, die haar pasgeboren zoon zoogt. Of op dat schilderij van Pero, de dochter die haar oude, gevangen vader Cimon de borst geeft…
‘Seks is hier bijna doodgaan van ellende’, schreef de recensent nog.
MARIJNEN: (denkt na) Seks is bijna doodgaan van ellende… Dat heeft hij dan goed gezien.
U werkt nu aan de regie van Nocturne, een stuk dat geschreven werd en gespeeld zal worden door de 74 jaar oude acteur Eric Schneider, samen met Lou Landré, die 70 wordt. Waarom nu een stuk met oude acteurs die terugblikken op het theater?
MARIJNEN: De moed om te ontluisteren. Schneider en Landré zijn nu allebei gepensioneerd. Het is altijd mijn droom geweest om oude ratten weer op het toneel te brengen. Het stuk speelt zich af in de kleedkamer van het theater. Het is vrij onthullend – de wereld gaat op zijn kop staan als ‘grote acteurs’ zich menselijk gedragen. Er is een scène waarin Schneider uit de douche stapt en naar zijn naakte lijf in de spiegel kijkt. Dat lichaam, waarmee hij mensen in het theater een spiegel heeft voorgehouden, is de staalkaart van zijn leven.
Hoe kijkt u in die spiegel?
MARIJNEN: Ik heb hier geen volle spiegel. Ik kijk iedere dag in een halve. En als ik kijk, denk ik: ‘Wie zit daar nu achter? Is dat hoe mensen mij zien?’ Het is een waardeloze onderneming.
Noem eens een zin die bij u wonderen heeft verricht.
MARIJNEN: ‘Je suis en vie parce que j’en ai envie.’ Ik ervaar iedere dag toch met grote verbazing en wellust. Wat een bepaalde vorm van sarcasme niet uitsluit. Ik ben een pessimist. Optimisme is een gebrek aan informatie.
Wat behoedt u voor cynisme?
MARIJNEN: Een mens wordt pas cynisch als er iets fout zit met zijn antioxidanten. Daar heb ik nog geen last van.
Uw volgende, grote project is een stuk rond de Italiaanse filmregisseur, dichter en schrijver Pier Paolo Pasolini. U hebt dit seizoen een stuk gemaakt over Glenn Gould. Zijn dat belangrijke mensen geweest in uw leven?
MARIJNEN: Mijlpalen waren het. Ze gingen zo consequent en compromisloos met hun leven en werk om dat ze bereid waren ervoor te sterven. Pasolini heeft zijn eigen dood bijna letterlijk in zijn werk beschreven. Net als velen ben ik ervan overtuigd dat zijn dood een politieke moord was, en geen uit de hand gelopen vrijpartijtje met een jongetje uit Rome.
Bent u gefascineerd door die zelfdestructie van uw mijlpalen?
MARIJNEN: Ja, het is een morbide fascinatie. Ik lijd daaronder. Ik ken een gevoel van onvolkomenheid. Ik denk soms: ik werk niet hard genoeg, niet consequent genoeg. Ik ben zelden tevreden met de dingen die ik maak. Mensen die met mij werken worden er soms radeloos van. Ik kan nooit eens zeggen dat iets goed was zonder er een ‘maar’ op te laten volgen. Acteurs hebben het daar moeilijk mee. Acteurs hebben schouderklopjes nodig. En toch hou ik van die acteurs. Met de jaren meer. Met scha en schande kom ik terug tot de essentie van wat theater is: de zoektocht naar lichamen die in een tekst liggen te sluimeren. Soms sta ik bijna sprakeloos van de schoonheid, de juistheid en de bereidwilligheid van een acteur om in zichzelf te gaan. Om de linkerpagina bloot te geven. Iedereen bewaart in zich een geheim kastje waar hij dingen in opbergt die zo belangrijk zijn dat hij ze bedekt. Een acteur doet dat kastje open voor een ander. In tijden van crisis en nood is er die onuitroeibare behoefte van de mens om met zichzelf in de clinch te gaan. Theater en acteurs kunnen mensen daarbij helpen. Ik grijp vaak terug naar mijn emotioneel geheugen om iets duidelijk te maken. Het is nooit mijn bedoeling geweest te provoceren. Wat ik maak is: theater van het risico. Met vallen en opstaan.
Is er een val waaruit u veel geleerd hebt?
MARIJNEN: Uit iedere val. De dood van mijn vader, bijvoorbeeld. Ik ben er later in mijn werk op teruggekomen. Zijn dood is mijn eerste regie geweest. Ik was zeventien en reed plots met zijn Ford rond om zijn uitvaart te regelen.
’s Ochtends vroeg was ik met de fiets van het ziekenhuis naar huis gereden. Ik had die nacht bij zijn doodsbed zitten waken. ‘Zoon,’ had hij die nacht gezegd, ‘je hebt het mij als vader niet gemakkelijk gemaakt. Eigenlijk zou ik wel graag hebben dat je net als ik strafpleiter werd. Het hoeft niet. Je mag doen wat je wilt. Maar beloof me…’ Hij pakte met zijn dunne vingers mijn hand vast en zei: ‘Ga nooit in de politiek.’ Nu heb ik genoeg geleefd om te weten wat hij bedoelde.
Hebt u fouten gemaakt?
MARIJNEN: Brussel.
U hebt in de jaren negentig gevochten om de KVS te laten restaureren en er een nieuwe KVS bij te bouwen. U nam ontslag net op het moment dat de restauratie kon beginnen. Waarom?
MARIJNEN: Het was de politiek. Daar ben ik achteraf pas achtergekomen. Ik weet nog precies hoe en waarom ik de fax van mijn ontslag heb gestuurd. Het was op de dag van mijn zoveelste bedeltocht langs politieke ambtenaren. Ik had de hele middag weer zitten vergaderen bij Bert Anciaux, die toen minister van Cultuur was geworden, en zijn politieke ambtenaren. Iedereen hakkelde wat zinnen aan elkaar. De vergadering was afgelopen, Anciaux gaat met me mee naar de lift en zegt: ‘Franz, we gaan ervoor zorgen, jongen. We gaan dat doen.’ Even later sta ik alleen op het Martelarenplein. De woorden spookten door mijn hoofd: ‘Ik wil hier niets meer mee te maken hebben.’
Pas vijf jaar later opende de vernieuwde KVS zijn deuren. Ik ben er niet meer geweest. Ik rij er af en toe wel eens langs. Het gebouw is prachtig gerenoveerd met schitterende mogelijkheden, maar het wordt niet gebruikt voor datgene waarvoor het moet dienen. Ik kreeg het Spaans benauwd toen ik een paar dagen geleden de televisie aanzette en ik de socialistische partij zag vergaderen in dat gebouw. Theater heeft een andere functie dan zijn lokalen te verhuren aan de politiek. Anders wordt het nutteloos.
Wat deed u toen de kranten vol stonden over uw ontslag, en het politieke gekonkel over een opvolger begon?
MARIJNEN: Mijn stervende moeder verzorgen. Plots had ik, de zoon die altijd weg was, tijd. Ik zat de zes laatste maanden van haar leven bij haar. Ik heb haar eten gegeven. Ik heb haar in bad gezet. Ik heb haar verschoond. Dat relativeert veel.
Het tweede deel van dit interview vindt u in Knack van 7 januari 2009.
DOOR ANNA LUYTEN/FOTO’S LEO VAN VELZEN