Om de maakbaarheid van de maatschappij moet hij eens goed lachen en Paars loopt volgens hem op zijn laatste benen. Derk Jan Eppink laat er geen twijfel over bestaan: de toekomst is centrum-rechts.
Derk Jan Eppink, ‘Vreemde buren’, Uitgeverij Contact, 287 blz., euro 12,50.
‘Voor Eppink zijn we op het slechte pad. We kopiëren experimenten die bij onze noorderburen mislukten en vergeten de goeie dingen die we zelf deden.’ Dat schreef de groene voorman Jos Geysels meer dan twee jaar geleden in een reactie op een bijdrage van Derk Jan Eppink in De Standaard. Niet dat Geysels de Nederlandse Wetstraat- watcher van het tegendeel heeft kunnen overtuigen: in de herziene druk van Vreemde buren, over de politiek in Nederland en België, herhaalt Eppink vol vuur zijn kritiek op de regeringen-Verhofstadt. En ondertussen heeft de (recente) geschiedenis hem gedeeltelijk ook gelijk gegeven. Sinds de publicatie van zijn boek in 1998 is er dan ook heel wat gebeurd: in België is Marc Dutroux ontsnapt, heeft de dioxinecrisis een paars-groene regering in het zadel geholpen en hebben de groenen zich dood geregeerd. Nederland heeft paars, na de even steile opkomst als neergang van Pim Fortuyn en de zijnen, alweer ingeruild voor een meer rechtse koers. Er valt lering te halen uit het wedervaren van de buren, vindt Eppink. In beide richtingen.
De voormalige politieke redacteur van NRC Handelsblad ruilde in 1995 het hoffelijke Binnenhof voor de schreeuwerige Wetstraat toen hij bij De Standaard aan de slag ging. Intussen heeft hij zelf kleur bekend. Drie jaar geleden liet hij de objectieve verslaggeving voor wat ze was en aanvaardde hij een baan bij Europees commissaris voor de Interne Markt Frits Bolkestein, een Nederlandse liberaal. Het belet hem niet om nog geregeld in zijn pen te kruipen met overpeinzingen, ironische beschrijvingen of scherpe kritiek op het reilen en zeilen in Brussel of Den Haag.
Over Europa laat hij zich minder vlot uit. De Europese verkiezingen liggen in het verschiet, net als de verdeling van een paar hoge postjes waaronder die van zijn patron. Of Jean-Luc Dehaene (CD&V) of Guy Verhofstadt (VLD) kans maken om voorzitter van de Europese commissie te worden? Hij weet het niet.
In ‘Vreemde buren’ schrijft u dat Belgische politici beter overweg kunnen met de complexe Europese handelingen omdat ze thuis ook zo onderhandelen.
DERK JAN EPPINK: Net als de Europese Unie is België door de opeenvolgende staatshervormingen constant in evolutie. Daarom kunnen Belgische politici functioneren binnen een scenario dat de hele tijd verandert. Een Nederlander wil een blauwdruk. Hij maakt afspraken en als die niet worden uitgevoerd, is hij helemaal de kluts kwijt. Een Belg als Dehaene heeft het soort spel dat in Europa wordt gespeeld in zijn vingers. Elke Belgische premier – en dat is in het voordeel van het land – heeft een liefde voor Europa. Dat gold voor Leo Tindemans, Wilfried Martens, Jean-Luc Dehaene en waarschijnlijk ook voor Guy Verhofstadt.
Meer dan twee jaar geleden schreef u in ‘De Standaard’ over Verhofstadt-I: ‘Het activistische beleid doet denken aan de jaren zeventig in Nederland toen de samenleving groeipuistjes kreeg.’ Is de puberteit in België inderdaad ingezet onder paars-groen?
EPPINK: In de regeringsverklaring van paars-groen vielen mij destijds meteen begrippen op als ‘modelstaat’, ‘modeladministratie’ en ‘ethisch buitenlands beleid’. Bovendien was het frappant hoeveel grootse plannen de nieuwe regering maakte. Ik wist meteen dat ik dat eerder had gehoord: tijdens de regering-Den Uyl in de jaren zeventig.
Net zoals Verhofstadt en de zijnen geloofde de nieuwe generatie politici in Nederland toen in de maakbaarheid van de maatschappij. Die filosofie gaat ervan uit dat de mens eigenlijk goed is en tot zijn recht komt als we goede omstandigheden creëren. Een wel heel optimistisch mensbeeld. Het resultaat is dat bij beide regeringen het milieubeleid plots heel belangrijk werd, een regularisering werd doorgevoerd in het vreemdelingenbeleid, het onderwijs moest veranderen, en er een soort gedoogbeleid werd gevoerd ten opzichte van druggebruik. Ook de ‘gidslandgedachte’ is een markante overeenkomst. Zowel Nederland in de jaren zeventig als België tijdens de afgelopen jaren wilden niet alleen een modelstaat zijn, maar ook hun ethische meerwaarde exporteren.
Alle gelijkenissen die u ontwaart, treden op met dertig jaar tijd tussen. Hoe komt dat?
EPPINK: In de jaren zeventig was België vooral bezig met de hervorming van de staat en niet met de hervorming van de maatschappij. Daardoor is de ontzuiling hier ook veel later ingezet. Ondertussen drong het gedachtegoed van ’68 vrij snel de Nederlandse politiek binnen, vooral via de socialistische PVDA waar een jonge generatie de macht wilde overnemen. In België lag dat veel moeilijker omdat de christen-democratie, die nu niet meteen de emanatie van ’68 was, niet te negeren viel. Pas toen CVP in 1999 uit de regering verdween en de groenen hun entree maakten, kwam er een definitieve omwenteling van het Belgische regeringsbeleid in de vorm van de maakbaarheidsfilosofie.
Luidt haar oppositiekuur het einde van de christen-democratie in?
EPPINK: En het begin van een politiek tweestromenland? Daarvoor is België een te gecompliceerd land. Een tweedeling is niet heilzaam voor de politieke verhoudingen in een land dat altijd heeft overleefd door de zalvende kracht van coalities.
Je mag een politieke stroming ook nooit te snel dood verklaren. Een paar jaar geleden beweerde men nog dat het socialisme op sterven na dood was, maar vandaag vormen de socialisten haast de grootste politieke familie van het land. En in Nederland bleek de christen-democratie ook taaier dan gedacht. Ten tijde van de regering-Den Uyl wilden de progressieve krachten de christen-democraten kapot drukken tussen een progressief front rond de PVDA en een conservatief front rond de liberale VVD. Dat is niet gelukt omdat de christen-democraten weerbarstig waren en zich verzetten door het CDA te vormen. Daarna regeerde het CDA jarenlang met de VVD, wat weer tot diepe frustraties leidde bij de PVDA. Toen het paarse kabinet van Wim Kok in de jaren negentig aantrad, dacht men dan ook: we houden het CDA twee termijnen in de oppositie en als er niets meer van overblijft, delen we de buit. Maar het CDA is teruggekomen en levert tegenwoordig met Jan Peter Balkenende weer de premier.
Ziet u grote verschillen tussen de twee regeringen van Verhofstadt?
EPPINK: Er is maar weinig overgebleven van alle plannen uit 1999. Paars heeft een doorsnee regeringsverklaring afgeleverd met de nadruk op werkgelegenheid. De gidslandgedachte is eruit verdwenen en het woord modelstaat komt niet meer voor. De eerste daad van deze regering was het schrappen van de genocidewet en de PS heeft het Copernicusplan afgevoerd. Paars heeft snel gemerkt dat de maakbaarheidsgedachte niet zonder economische groei kan.
Ondertussen krijgt de tweede regering van Verhofstadt in de media steeds meer kritiek te verwerken.
EPPINK: Bij het begin van paars-groen kreeg de regering opvallend veel krediet van de media. Dat is niet zo gek: uit een onderzoek dat onlangs in het vakblad De Journalist is gepubliceerd, blijkt dat bij de verkiezingen van 1999 de helft van de journalisten groen stemde en 30 procent voor de socialisten, in 2003 was dat net omgekeerd. Met andere woorden: de linkse meerderheid in de media is groter dan in een doorsnee staalbedrijf.
Als een tandarts op de VLD stemt, heeft dat in principe geen effect op de kwaliteit van zijn werk. Maar als het gros van de journalisten links is, zie je dat wel degelijk aan de berichtgeving. Aanvankelijk heeft dat het paars-groene project in België goed geholpen en werd kaloten kloten het favoriete spelletje van veel journalisten. Sinds de kranten steeds meer kritiek op de regering publiceren, hebben de ministers het daar duidelijk moeilijk mee.
U schrijft over Verhofstadt: ‘Hij begon journalisten uit te schelden of te intimideren als de berichtgeving niet overeenkwam met de wensen van de premier.’
EPPINK: Ik heb Verhofstadt een exemplaar van mijn boek gestuurd met de opdracht: ‘We zijn het wel niet altijd eens, maar je steekt met de schouders boven de rest uit. Eerlijk is eerlijk.’ Dat meen ik ook echt. Je moet veel doorzettingsvermogen en vasthoudendheid hebben om twintig jaar in de Wetstraat door te komen, waarvan de helft in de oppositie. Verhofstadt heeft tegen de grote zuilen moeten vechten, want hij begon in de tijd van de oppermachtige CVP en SP. Met vallen en opstaan, en soms helemaal alleen, heeft hij dat doorgemaakt.
Mijn grootste kritiek op hem is dat als je een opendebatcultuur predikt, je die ook moet praktiseren. De artikelen die ik af en toe in De Standaard mag plegen zijn er niet op gericht om Pietje of Jantje te benadelen, maar wel om een debat tot stand te brengen.
U bent opvallend mild voor Verhofstadt van wie gezegd wordt dat hij tot uw hoogste bazen is gegaan om u het zwijgen op te leggen.
EPPINK:(denkt na) Mijn liefde voor dit land reikt verder dan de lange tenen van een enkeling, ook al betreft het een gesteld lichaam.
U stelt vast dat het Nederlandse parlement veel meer macht heeft dan de Belgische parlementen. Hoe komt dat?
EPPINK: Het parlement is in België ondergeschikt aan de machtsverhoudingen binnen de regering. De kamerleden krijgen pas een dossier toegeschoven als de ministers er zelf niet meer uit komen, zoals het migrantenstemrecht of destijds de abortuswetgeving. Maar dat zijn uitzonderingen. In de regel moeten parlementsleden stemmen zoals hun partij dat wil. Neem nu de nieuwe senatoren Lionel Vandenberghe (Spirit), voormalig voorzitter van het IJzerbedevaartcomité, en de priester-politicus Staf Nimmegeers (SP.A). Beide heren hebben het altijd opgenomen voor het pacifisme en tegen de wapenindustrie. Maar dat heeft hen niet belet om voor de regionalisering van de wapenexport te stemmen. Waarom zeggen ze niet tegen hun voorzitter Steve Stevaert dat ze dat niet in overeenstemming kunnen brengen met hun geweten? Als ik dan in de kranten weer eens lees over zoveel doden in Nepal, vraag ik me af: heren, slaapt u nog gerust?
In België hebben de partijleiders de echte macht in handen?
EPPINK: Natuurlijk. De politieke partijen hebben de staat de afgelopen decennia gekoloniseerd. Het zijn machtsblokken in het parlement, in de regering, in overheidsbedrijven. Binnen die partijen hebben enkelingen de macht in handen. De jongste tijd steekt ook het fenomeen van politieke erfopvolging de kop op: zonen en dochters van bekende politici nemen de fakkel over. Zo ontstaat een combinatie van een particratie en een familiecratie.
In Nederland is het ook het parlement dat een minister tot ontslag kan dwingen, terwijl Belgische ministers na een uitschuiver meestal de eer aan zichzelf houden. Of is dat een cliché?
EPPINK: Op dat vlak zijn de buren meer naar elkaar toe gegroeid. Vroeger overleefden ministers in België alle mogelijke schandalen. De jongste jaren weegt het principe van de politieke verantwoordelijkheid zwaarder door. Johan Vande Lanotte (SP.A) en Stefaan De Clerck (CD&V) namen bijvoorbeeld ontslag na de ontsnapping van Marc Dutroux, en Louis Tobback (SP.A) stapte op in de zaak-Semira Adamu. Nederlandse ministers bleven daarentegen soms aan, ook al hadden ze geen enkel politiek gezag meer. Ze verontschuldigen zich dan maar voortdurend voor hun fouten. Dat was de sorry-democratie.
Na het recente ontslag van staatssecretaris Anissa Temsamani (SP.A) rees de vraag of regeringsleden niet te snel opstappen.
EPPINK: Een terechte vraag. Alleen was Temsamani’s probleem niet het leugentje over haar diploma, maar wel de onduidelijkheid over haar zakelijke verleden. Het is dan ook goed dat ze snel is afgetreden. Die zaak doet me denken aan soortgelijke voorvallen in Nederland. Zoals Tara Singh Varma (GroenLinks) die in 2001 deed alsof ze kanker had om aan haar schuldeisers te ontkomen. Vorig jaar moest staatssecretaris Philomena Bijlhout (LPF) amper negen uur na haar beëdiging al ontslag nemen omdat ze niet had gezegd dat ze lid was geweest van de volksmilitie van de vroegere Surinaamse legerleider Desi Bouterse. Daaruit blijkt dat partijen allochtone kandidaten en politici goed moeten begeleiden en niet te snel naar hoge posten mogen katapulteren. Temsamani is te snel staatssecretaris geworden. Dat was een stunt te veel van Stevaert.
In uw boek schrijft u over allochtone politici: ‘Ze komen uit een cultuur waar de marges vaak ruim zijn.’ Wat bedoelt u daarmee?
EPPINK: In Suriname of op de Antillen werken de mensen bijvoorbeeld in een informele economie, zonder contracten. Een verkeerde financiële rapportering is daar niet zo erg. Maar in de Nederlandse politiek bestaan die marges niet, zeker niet als het over geld gaat. De minste verdenking dat een allochtone politicus in het verleden iets heeft mispeuterd, kan hem ten val brengen. Dat schaadt het imago van álle allochtonen in de politiek.
Over de vergelijking tussen Pim Fortuyn en het Vlaams Blok is al veel inkt gevloeid. Welke overeenkomst ziet u?
EPPINK: Hun voedingsbodem: een onvrede over de immigratie en de gebrekkige integratie. Frits Bolkestein (VVD) heeft dat probleem als eerste op de agenda geplaatst, maar er is niets mee gebeurd. In Nederland voerde de paarse regering een centrumkoers omdat ze dacht dat de economische groei iedereen wel tevreden zou houden. Daardoor is aan de rechterzijde een gat ontstaan waar Pim Fortuyn is in gesprongen. In Vlaanderen had het Vlaams Blok dat al veel eerder gedaan. Maar die partij komt natuurlijk wel voort uit het Vlaams-nationalisme en is veel beter georganiseerd terwijl de Lijst Pim Fortuyn als los zand aan elkaar hing. Fortuyn was een dandy in een Bentley, een dancing queen tussen een stel boskabouters. In Vlaanderen zou hij niet veel stemmen halen.
Zou het Vlaams Blok het goed kunnen doen in Nederland?
EPPINK: Nee. De zwarte achtergrond van de oudere generatie zou meteen met de Tweede Wereldoorlog worden geassocieerd, en daar willen de Nederlanders niets mee te maken hebben. In Nederland heeft het Vlaams Blok nog altijd het imago van een uiterst-rechtse en militaristische partij. Dat haar oude garde intussen bijna afgezwaaid is en dat ze stilaan naar het centrum opschuift, is de publieke opinie in Nederland totnogtoe ontgaan. Daarom hield Fortuyn zich ook ver van het Vlaams Blok.
Waarom heeft het electorale effect van Fortuyn in Nederland slechts een verkiezing geduurd terwijl het Vlaams Blok blijft groeien?
EPPINK: Het cordon sanitaire is de strategie van de lange lijdensweg. In Nederland is gekozen voor de korte pijn. Na het succes van de lijst van Fortuyn in 2002 is ze onmiddellijk in de regering opgenomen. Bij nieuwe verkiezingen begin dit jaar was het LPF-resultaat vijf keer kleiner.
Fortuyn was een oerknal in het politieke landschap. In minder dan een jaar tijd heeft hij het thema van de multiculturele samenleving in Nederland bespreekbaar gemaakt. Andere partijen, ook van de linkerzijde, hebben een groot deel van zijn ideeëngoed overgenomen. Zo hebben we nu ‘heropvoedingskampen’ voor jonge allochtonen die voor overlast zorgen.
Thema’s zoals veiligheid, criminaliteit en integratie van allochtonen staan in België al enkele jaren op de politieke agenda en toch wordt het Vlaams Blok groter.
EPPINK: Ja, maar kijk dan ook naar het migrantenstemrecht: een groot deel van de bevolking is ertegen en toch probeert men dat door te drukken. Denken ze nu echt dat de onvrede zo kan worden weggenomen?
Door het cordon sanitaire tegen het Vlaams Blok is het vreemdelingenvraagstuk heel lang onbesproken gebleven. Er zijn allerlei versnipperde maatregelen genomen, maar er is nooit een omvattend immigratie- en integratiebeleid tot stand gebracht. Toen tien jaar geleden veel allochtonen in de steden kwamen wonen, had men iets kunnen doen. Nu is het vaak te laat en over tien jaar zullen ze daar de meerderheid van de bevolking vormen. Zelf studeer ik nu Arabisch om hun leefwereld te leren kennen en begrijpen. Ik bereid me voor op mijn integratie in de maatschappij van morgen. ( lacht)
Wat het cordon sanitaire betreft, schaart u zich achter Pieter De Crem (CD&V)?
EPPINK: De Crem heeft gezegd dat het cordon mislukt is. Een waarheid als een koe. Hij pleit niet voor samenwerking met het Vlaams Blok, wel voor een strategie om de kiezers van die partij terug te halen. Waarom doet een deel van CD&V onder aanvoering van het ACW daar zo schichtig over? Kennelijk mag de waarheid niet gezegd worden.
Het ACW houdt zich aan het ethische principe dat niet wordt samengewerkt met een partij die onder de democratische bodemkoers zakt.
EPPINK: Zit er dan een ijzeren slot op de deur? Het cordon steunt op een te defensieve opstelling. Een offensief alternatief is dat men bereid is om met het Vlaams Blok over een reeks integratiemaatregelen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt te praten in ruil voor bijvoorbeeld het schrappen van het onrealistische idee om mensen terug te sturen naar hun land van herkomst. Zo leg je de bal in het kamp van het Vlaams Blok.
CD&V moet minder naar het ACW luisteren?
EPPINK: Volgens mij is het niet gezond dat er in de oksel van een partij een grote vakbeweging zit. Als de christelijke vakbond CNV bij het Nederlandse CDA een soortgelijke positie zou innemen, zouden de christen-democraten nu niet in de regering zitten. Die vakbond zou het CDA in de periode van Fortuyn te veel naar links hebben doen opschuiven terwijl Balkenende net de rechterzijde heeft afgedekt. Als CD&V zich aan het CDA wil spiegelen, moet ze dat voor 100 procent doen. De partij mag dus niet te veel luisteren naar ACW-voorzitter Jan Renders en al die andere vriendelijke mensen. Ze moet eens onder de douche gaan staan en het ACW van onder haar oksel wegwassen om een centrum-rechtse volkspartij te worden.
Het ACW is een sociale beweging en dus veel meer dan een vakbond.
EPPINK: In de praktijk leunt een belangrijk deel van het partijapparaat van CD&V op het ACW. Dat is een oneigenlijke positie voor een sociale beweging. Een partij moet een kiesvereniging zijn. Daarbinnen is er geen plaats voor aparte groepjes die worden aangestuurd om dit wel en dat niet te zeggen of te doen. Dat is corporatisme pur sang.
In Nederland was paars na twee regeringen uitgeblust. Gaat het in België dezelfde weg op?
EPPINK: Een coalitie houdt het meestal niet langer dan acht jaar vol. Politici die voor een derde termijn gaan, lopen tegen de muur. Neem Helmut Kohl in Duitsland, Margaret Thatcher in het Verenigd Koninkrijk of de Nederlander Ruud Lubbers. Ik denk dus niet dat er nog een nieuwe paarse termijn zal volgen. Zowel de liberalen als de socialisten beseffen dat en daarom zijn ze er zo op gebrand om de grootste partij te zijn. In België houden partijen zo aan de macht vast omdat ze weten dat een oppositiekuur een tocht door de woestijn betekent. De militanten zijn boos, de kandidaten zijn boos en iedereen wil iets, maar er is niets.
Patrick Martens