De openbare omroep belde hem ooit op. ‘De BRT vraagt u.’ Hij kwam en maakte duizenden uren radio. ‘Allemaal ter bevordering van de volksgezondheid’, verdedigt radiomaker Paul Jacobs zich nu.
Hij is bekend van al die legendarische radio: De Taalstrijd, Madiwodo, Het Vermoeden, De Toestand is hopeloos (maar niet ernstig)… . Maar alles, dat is bekend, gaat voorbij.
– Een afscheidsinterview?
– ‘Nee, doe maar een gewoon interview. Een afscheidsinterview: dat klinkt zo treurig. Ik ga trouwens niet met pensioen, alleen met loopbaanonderbreking. Ik dacht: de gemiddelde mens wordt 75. Ik ben nu 55, dus heb ik nog 20 jaar te gaan. Er moeten leukere dingen zijn in het leven dan in de file staan naar Brussel. Maar misschien sta ik volgend jaar al terug op de VRT. Al zegt iedereen mij: “Nee, jij niet, jij komt niet meer terug”.’
Ze zullen wel gelijk hebben. Zelden zo’n tevreden ogend man gezien als Paul Jacobs. Hij laat de boel gewoon de boel, dank u. En toch intrigeert zijn tevredenheid .
‘Paul is mysterieus’, zeggen zijn collega’s bij de radio. Dat hij als enige van Radio 1 een apart bureau heeft, voedt natuurlijk de mythe. Maar dat doet hij ook zelf. ‘Ik vind dat de mensen niet alles over mij moeten weten. En voor de rest ben ik nogal verlegen.’
– Behalve als er Hogere Waarden zoals meisjes op het spel staan?
– ‘Ach, je weet wat Shakespeare ooit zei: Faint hearts never win fair ladies.’
– Vertel!
– ‘Is dit een interview voor Knack? Of voor jezelf?’
Goed, terzake. Ga je de radio missen? ‘Nee. Mijn loonbriefje misschien, maar voor de rest…’ Het succes? ‘Ga weg. De Darwinisten zeggen: je moet je plaats vinden op de wereld, of je loopt gefrustreerd rond. Dat klopt, maar ik heb het gehad, mijn succesjes… Ik ben dan wel niet wereldberoemd geworden, maar… Nee, als ik iets ga missen dan zijn het mijn collega’s op de VRT. De omroep en ik hebben altijd een rimpelloze relatie gehad. Mijn motto is altijd geweest: vrijheid. En op de VRT kon godzijdank veel. Ik heb nooit een baas gehad. Of toch geen baas die zei: “Maak eens een programma over verkeersveiligheid.” En om je eigen voorstellen beu te raken… daar moet je wel heel blasé voor zijn. Eén keer heb ik het moeilijk gehad. Toen onze besnorde medemens (Bert De Graeve, nvdr) alles ging veranderen: plots moesten we met een badge intikken en uittikken. Iedereen moest X-aantal uur per week op kantoor zijn. Maar dat waaide snel over. Creatieve mensen pikken dat niet.’
‘Weet je,’ zegt hij dan, ‘mijn hart springt vaak op, als ik door de gangen van de VRT loop. Iedereen zit daar te schrijven, te monteren, dingen te bedenken… Ik denk dat de naald van een creativiteitsmeter ver zou uitslaan als je voorbij de Reyerslaan rijdt. En, opvallend: niemand op de VRT draagt een pak. Of toch geen pak met een das. Wij zijn allemaal truienmensen.’
Hoe word je een truienmens?
PAUL JACOBS: Ik wou niet, zoals de andere kinderen uit mijn klas, de beste voetballer ter wereld worden. Ik las veel: P.G. Wodehouse, Aldous Huxley, Evelyn Waugh… allemaal veel te vroeg, natuurlijk. Mijn jongensdroom was: mijn naam in druk zien. De eerste keer dat ik mijn naam in ons schoolblad Toeten zag staan: dat deed me toch wel wat. Ik herinner het mij nog heel goed. Het was een interview met Godfried Bomans. Ik had gehoord dat hij naar de boekenbeurs zou komen. Ik stond samen met tientallen andere fans en een grote cassetterecorder in de rij te wachten. Of ik een interview mocht afnemen? ‘Waarvoor?’, bromde hij. ‘Voor ons schoolblad Toeten.’‘Toe-ter?’ zei hij. ‘Nee, toe-ten.’ ‘Wat betekent dat?’ ‘Niets.’ ‘Nou, dat is een hele geruststelling.’ (lacht) Ik was niet ontmoedigd en stelde mijn eerste vraag: ‘Stel de ideale mens samen op basis van karakteristieken van de Belg en de Nederlander.’ Bomans dacht ‘ja, tarara’en antwoordde: ‘Laat een Belgisch meisje trouwen met een Nederlandse jongen. Het kind dat je dan krijgt, zet je in Zwitserland.’ ‘Waarom in Zwitserland, mijnheer Bomans?’ Hij: ‘Geen idee.’ (lacht) Dat was het begin van alles.
En de rest?
JACOBS: De rest was toeval. Al ben ik er nu wel achtergekomen dat, zoals Louis Pasteur ooit zei, het toeval mensen pas helpt die er klaar voor zijn. Ik ging naar het RITS, maar had snel door dat dat mijn ding niet was. Ik broste zoveel dat ik niet aan de examens mocht deelnemen. Nee, ik was bezig met mijn cabaretgroepje. Op een avond gingen we een voorstelling houden. Een vriend had me gezegd: nodig Jan Geysen uit, dat kan later van pas komen. Eerlijk gezegd: ik kende die Geysen niet – radio interesseerde me niet – maar deed het toch maar. Maanden later kreeg ik telefoon van een ambtenaar van de openbare omroep . ‘De BRT vraagt u.’ Geysen kwam aan de telefoon. Of ik zin had om mee te werken aan het programma Dagboek? Hij pikte mij thuis op en we scheurden in zijn NSU’tje naar Brussel. Het was een geweldige tijd… Ik mocht samenwerken met mensen als Bert Verhoye, Piet Piryns en Raymond van het Groenewoud. Dagboek was een typisch Geysen-programma: politieke satire, steken onder water… niemand werd ontzien. Elke dag hadden we ambras. Er kwamen natuurlijk politieke vragen en de directie vroeg Geysen om Dagboek af te schaffen. Uiteindelijk is Jan voor de druk gezwicht en moesten de medewerkers weg. Maar ik was gelanceerd. Als je toen zei: ‘Ik kom van Jan Geysen’… dat was alsof je zei: ‘ik kom rechtstreeks van God.’
In die tijd had u een radiorubriek ‘Dagboek van een linkse intellectueel’. Daar deed u nogal lacherig over linkse intellectuelen… Dat was ‘not done’ in die tijd.
JACOBS:Ik kom uit een katholiek, zeer gezagsgetrouw gezin. Rechts was de norm bij ons thuis: God was goed, de koning was goed en de CVP had gelijk. Ik, jongen van het college, beschouwde de jongens van het atheneum als tuig… Plots kwam ik op de radio terecht in een milieu van allemaal linkse intellectuelen. Ik dacht: als ze mij aanvaarden, dan kan ik maar beter niet toegeven dat ik van Godfried Bomans hou. Ik las het allemaal wel, hoor: het rode boekje van Mao, Castro… Maar stiekem bleef ik het clichés en kreten vinden. Later las ik Darkness at Noon van Arthur Koestler, waarin die precies uitlegt hoe het communisme werkt. ‘Elk jaar’, schrijft Koestler, ‘sterven er miljoenen mensen aan natuurrampen. Moeten wij er dan voor terugdeinzen om een paar honderdduizend Russen op te offeren aan een van de meest veelbelovende experimenten uit de geschiedenis?’ Tja, ze hadden er rare helden uitgekozen, mijn linkse vrienden. Maar echt rechts ben ik dus nooit geworden. Zoals Johan Cruijff zegt: elk voordeel hep ze nadeel.
Toch nam u gezagsfiguren als Boudewijn of Reagan altijd in bescherming.
JACOBS: Ja, maar niet omdat het gezagsmensen waren. Eerder uit medelijden. In de humor noemt men ze sitting ducks. Neem nu de paus: het is toch heel makkelijk om met hem te lachen? Ik weet wel dat hij staat voor een God die niet bestaat, dat hij godsdiensten tegen elkaar opzet. Maar toch: hij is ooit een atleet geweest en nu is hij zo aan het beven en bibberen. Nee, ik heb niet genoeg verachting om tegen hem te zijn. Boudewijn: nog zo’n treurige man. Of Reagan: hij leek een beetje op mijn vader. Hij had een slecht geheugen en moest blijven doorgaan. Ik kan me voorstellen dat hij dacht: ach, ik ben ook maar een boerenlul, een omhooggevallen acteur en morgen moet ik een speech houden voor de president van Frankrijk. Ik ga dat niet kunnen! Help! Daarmee lachen… dat is belleke trek doen en weglopen. Dat is te makkelijk.
Misschien maakt het het leven draaglijk.
JACOBS: Tja, misschien heb je wel gelijk. De gewone man lacht met personen die voor hem bedreigend zijn. Door ze te kleineren, maken we ze kleiner dan ze zijn. Onze baas, dat is den dikke, haha. De eerste minister? Die heeft konijnentanden en valt van zijn fiets. Daar hoeven we dus niet bang van te zijn. Dat is de sjamanistische functie van humor. Nu je het zegt: ik bevorder de volksgezondheid (lacht). En toch vind ik die humor vaak te makkelijk. Het moet altijd weer beantwoorden aan clichés: Bush is dom, Marokkanen stelen uw sacoche en Hollanders zijn gierig. Als ik de zaal plat hoor gaan op de zoveelste variant van die clichés, denk ik: het volk is toch simpel, het wordt zo makkelijk verleid. Humor is ook vluchtig: het is weg voor je beseft dat het er ooit geweest is. Maak een grap over prins Bernhard en de Lockheedaffaire: niemand zal lachen, want geen kat weet waar je het over hebt. Met Evi Hanssen lachen we nog een paar weken en dan verdwijnt ze met haar grote penissen voorgoed in de nevelen van de tijd.
‘De toestand is hopeloos (maar niet ernstig)’ verdween ook in de nevelen van de tijd. Dat zorgde net niet voor een volksopstand.
JACOBS: Dat er zoveel protest kwam, streelde mijn ego natuurlijk. (gniffelt) Maar ik weet: er zal altijd protest komen als een programma dat tien jaar bestaat verdwijnt. In tegenstelling tot televisie is radio een bescheiden medium. Er wordt nauwelijks over gepraat of geschreven. Maar het heeft één groot voordeel: als je ernaar luistert, kun je ook iets anders doen. Je kunt autorijden en radio luisteren, interviews doen en radio luisteren,… het is een trouwe huisvriend. Mensen hebben een persoonlijke band met radio. Daarom zijn ze zo kwaad als hun huisvriend plots verdwijnt. Of erger: als er een televisieversie van gemaakt wordt. De Rechtvaardige Rechters op televisie zijn objectief gezien beter dan op de radio, maar niemand is het daar mee eens. Ik begrijp het wel: mensen ontdekken iets op de radio en dat is dan van hen. En dan wordt dat te grabbel gegooid voor Jan en alleman. Het is alsof je boezemvriendin op tafel gaat dansen en heel het café begint te entertainen.
Hoe moeilijk is het om een goed humorprogramma te maken?
JACOBS: Zo moeilijk als het is om goede medewerkers te vinden. Ik had geluk: ik had mensen als Guy Mortier, Mark Uytterhoeven tot mijn beschikking… dan is het niet moeilijk, natuurlijk.
Toen u Uytterhoeven in ‘De Taalstrijd’ lanceerde, was hij nog een ernstige ambtenaar op de dienst Sport. Paul Jacobs is de geestelijke vader van Woestijnvis, zegt men dan.
JACOBS: (schrikt) Oei, dat is te veel eer. Die titel moet eigenlijk gaan naar Jan Geysen, want hij heeft mij binnengehaald. En Uytterhoeven heeft op zijn beurt Tom Lenaerts & Bart De Pauw binnengehaald. Maar: als deze theorie bewezen wordt, eis ik één procent van de omzet van Woestijnvis op (lacht).
Nee, maar u lanceerde wel ‘de leuke radio’.
JACOBS: Leuk, leuk… ik hou niet van dat woord. Ik wou verrassende radio maken. Mijn motto was: never a dull moment. Ik ben nooit een goede journalist geweest. Een goede journalist moet mensen pakken, inconsequenties ontdekken in hun betoog . Dat houdt in dat je je in het leven van mensen moet verdiepen. Ik vind alles te tijdelijk om mij in de levens van pakweg Karel De Gucht of Hugo Coveliers te verdiepen. Ik ben sterk doordrongen van het idee dat het op mijn 75e gedaan is. Ik wil niet jaren van mijn leven weggooien om iemand die ook maar 75 wordt te kloten. Ik wacht liever tot de actualiteit geschiedenis is geworden. Ik heb mij bijvoorbeeld mateloos geërgerd aan die rel rond prins Filip. Die mens zegt een stommiteit en dan krijg je een rodelapreactie: de CD&V moet reageren, het Vlaams Belang, de eerste minister,… Dan denk ik: jongens, hebben jullie niets beters te doen?
Het amuseert het publiek.
JACOBS: Dat is wel erg cynisch. Iemand zegt een stommiteit! Eindelijk nieuws! Onlangs zag ik de krant van mijn geboortedatum: De Standaard van 21 januari 1949. Al je zo’n krant leest, dan relativeer je het allemaal toch wel. Heel die gazet stond vol schandaaltjes en mensen die niemand zich nog herinnert. Het is weinigen gegeven om vierhonderd jaar later nog te boeien. Ik heb ooit eens een grafschrift van iemand gelezen: he gave a good deal of pleasure in his time. Ik vrees dat dat het hoogst bereikbare is.
Stiekem droomt iedereen van de onsterfelijkheid.
JACOBS: Ja, natuurlijk. Ik heb dat ook eens aan Hugo Claus gevraagd. (imiteert de lijzige stem van Claus) ‘Onsterfelijkheid? Wat kan mij dat schelen… Ik zou al blij zijn als een van mijn gedichten enige geilheid veroorzaakt bij een zestienjarige maagd.’ Charmant antwoord, maar niet echt eerlijk. Tuurlijk droomt ie ervan. Totaal vergeten worden is een beetje pijnlijk. Wat dat betreft, heb ik misschien wel het verkeerde medium gekozen. Niets verdampt zo snel als radio.
Kinderen maken was misschien een stap in de goede richting.
JACOBS: Ik ben heel bewust kinderloos gebleven. Ik wou niet ontgoocheld worden. Ik hoopte natuurlijk op een lezer. Stel dat het dan een drugsverslaafde zou worden met tepelpiercings en een opgefokt brommerke… ik mag er niet aan denken! ‘Paul’, zeggen de mensen dan, ‘je zult dat kind graag zien, want het is van u.’ No way.
U hebt al een aantal boekjes geschreven…
JACOBS: (onderbreekt) Boekjes, boekjes… Betty Mellaerts zei dat ook in Het Vermoeden: ‘Dag mijnheer, u hebt net een boekje geschreven….’ ‘Betty!’, zei ik dan. ‘Die mens heeft daar een hele zomer aan liggen schrijven… Zeg een boek.’
Schrijft u onder het motto: wie schrijft, die blijft?
JACOBS: Misschien mik ik op mijn monumentje. Ik kan mateloos ontroerd raken door iets wat iemand driehonderd jaar geleden geschreven heeft. Misschien om den brode. Of omdat er tegen morgen 500 lijnen moesten liggen. Maar het is allemaal relatief, hoor. Kijk naar de iconen uit mijn jeugd: Ward Ruyslinck, Johan Daisne, Ivo Michiels. Ik daag u uit: ga naar de Fnac en vind een boek van hen. Hele oeuvres… allemaal vergeten. In het beste geval krijgen ze een straat. En dan nog: hoeveel mensen die in de Pieter Van Hobokenstraat wonen weten wie Pieter Van Hoboken was? Dan heb je al eens een straat.
Het zal bij een grafschrift blijven, mijnheer Jacobs.
JACOBS: Vroeger had ik er wel één. ‘Zo stijf hoefde nu ook weer niet…’ (lacht) Toen was ik jong. Nu ga ik het veranderen in ‘They say life is the thing, but I prefer reading.’
Nog één vraag. Stel de ideale mens samen op basis van karakteristieken van de Belg en de Nederlander.
JACOBS: Ha! Nu moet ik antwoorden op mijn eerste vraag! (denkt na) Ik bewonder de Nederlanders voor hun burgerzin. En de Vlamingen voor hun anarchistische levensgevoel. Zo’n arme Ruud Lubbers die op de poep slaat van een medewerkster en daarvoor bijna ontslag moet nemen. Dat is toch onvoorstelbaar? Wij, Vlamingen, zouden zeggen: et alors? Dus: ik zou een boek willen schrijven in België, het uitgeven in Nederland en met het geld naar Frankrijk trekken (lacht). Maar de ideale mens: bestaat dat? Ik heb er mij bij neergelegd dat de meeste mensen maar een matig talent hebben. Vroeger dacht ik dat dat alleen in de media het geval was, maar het is overal zo. Onlangs wilden we met de TGV naar het zuiden van Frankrijk en we mochten een aansluiting zeker niet missen. Maar helaas: de machinist was ziek. En in het station stonden drie oudere personeelsleden te treuzelen, te treuzelen…. Enfin, die aansluiting waren we natuurlijk kwijt. Ik dacht: we kunnen het gewoon niet, er zijn te weinig slimme mensen.
Door Stijn Tormans
‘Ik wil niet jaren van mijn leven weggooien om iemand die ook maar 75 wordt te kloten. Ik wacht liever tot de actualiteit geschiedenis is geworden.’