Van zijn romans De vliegeraar en Duizend schitterende zonnen zijn wereldwijd 48 miljoen exemplaren verkocht. Half mei verscheen Khaled Hosseini’s derde roman, En uit de bergen kwam de echo. Knack sprak exclusief met de Afghaans-Amerikaanse auteur over het belang van familie, het schuldgevoel van de overlever en de wankele toekomst van zijn geboorteland. ‘De bekommernis van het Westen om Afghanistan is nooit erg diepgaand geweest. Dus ja, ik ben ontgoocheld. Zoals alle Afghanen.’
Hij herinnert het zich alsof het gisteren was, het moment dat hij zijn vaderland verliet, nu meer dan 37 jaar geleden. Zijn vader was diplomaat voor de Afghaanse overheid en zou in 1976 voor vier jaar naar Parijs vertrekken samen met zijn vrouw, zijn moeder en zijn vijf kinderen. ‘Ik was zo opgewonden’, vertelt Khaled Hosseini. ‘Ik was elf toen. Ik had mijn hele leven in Kabul gewoond. Ik keek er ongelofelijk naar uit om naar Parijs te gaan. Het voelde alsof we op een langgerekte vakantie vertrokken. Mijn vriendjes waren stikjaloers. Ze maakten lijstjes van spullen die ik voor ze moest meebrengen. De eerste twee jaar in Parijs waren prachtig. We leefden met negenen in een klein appartement met één slaapkamer, maar we maakten uitstapjes in de stad. Ik zag dingen die ik nooit eerder had gezien, kwam op plaatsen die ik enkel kende uit boeken. Het was heerlijk.’
Toen werd de toekomst grimmig voor het gezin Hosseini. Het was april 1978, de Sovjets vielen Afghanistan binnen. ‘We zagen ons land voor onze ogen uiteenvallen op televisie. Dat was zo surreëel. Wij zaten veilig in Parijs, maar familieleden en vrienden van ons werden in de gevangenis gegooid. Mensen verdwenen zomaar en keerden nooit meer terug. Er werd gemoord en geplunderd. Alles veranderde op slag. Het besef sijpelde door dat we allicht nooit meer naar huis zouden terugkeren.’
De ouders van Khaled Hosseini vroegen in 1980 politiek asiel aan in de Verenigde Staten. ‘Het was het begin van een nieuw leven. Het was een beangstigende en eenzame tijd. Vijftien is sowieso niet de makkelijkste leeftijd omdat je dan volop je identiteit aan het opbouwen bent, en net toen kwam ik aan in dat land waar ik de taal niet van sprak. Ik begreep niets van de codes op school. Ik kon maar moeilijk vrienden maken. Ik was ongelukkig, maar voor mijn ouders moet het nog harder zijn geweest. Mijn vader was diplomaat, mijn moeder lerares. Ze waren hoogopgeleid. In de VS leefden ze de eerste tijd van een uitkering. Mijn vader deed honderd en een baantjes. Mijn moeder ging in een schoonheidssalon werken. Mijn ouders waren trotse mensen, maar ze hadden ook een sterk relativeringsvermogen. Ze voelden geen zelfmedelijden ‘want hé, wij zaten in Californië, we hadden het slechter kunnen treffen’. Ik bewonder hen allebei heel erg. Mijn vader was 41 toen hij naar de VS kwam met vijf kinderen. Hij moest helemaal van nul af aan herbeginnen, een nieuwe identiteit opbouwen. Ik ben nu 48 en heb twee kinderen. Nu pas besef ik ten volle wat een kracht mijn vader moet hebben gehad.’
De rest van het verhaal is bekend en leest als the American dream come true. Het echtpaar Hosseini werkte keihard en slaagde erin om de vijf kinderen naar de universiteit te sturen. Khaled, de oudste, studeerde geneeskunde en werkte een aantal jaren als arts in een ziekenhuis in Los Angeles. Toen besloot hij zijn echte passie te volgen, dat waar hij al van jongs af aan van droomde maar waar hij zich als eerstegeneratiemigrant niet meteen aan over durfde te geven: het schrijven. In 2002 werd Hosseini’s debuut De vliegeraar van Kabul gepubliceerd en dat werd tegen alle verwachtingen in een bestseller. In 2007 volgde Duizend schitterende zonnen, wat al even succesvol was. Van beide boeken zijn wereldwijd 48 miljoen exemplaren verkocht, waarvan 1,2 miljoen in Vlaanderen en Nederland. In mei van dit jaar verscheen zijn derde boek En uit de bergen kwam de echo. Het is opnieuw een episch verhaal over een familie, over kinderen en hun ouders die in hun door oorlog en stammenconflicten uiteengereten land elkaar en een toekomst zoeken. Vorige week kwam de succesauteur enkele dagen naar Milaan om dat boek in Europa te promoten. Knack mocht exclusief met hem rond de tafel zitten.
Wat intrigeert u zo aan het familieleven dat u altijd daarover schrijft?
Khaled Hosseini: Als je een roman schrijft over het leven in Afghanistan, gaat het vanzelf over familie want alles draait daarrond. Mensen begrijpen zichzelf in termen van hun rol in de familie, van daaruit bepalen ze hun positie tegenover de wereld. In de VS is dat helemaal anders. Daar ligt de klemtoon op wie je bent als individu. De boodschap van de meeste Hollywoodfilms is toch om vooral jezelf te zijn. In Afghanistan vinden mensen het nog belangrijk om deel uit te maken van iets groters. Genealogie is ook de nationale hobby in Afghanistan.
Toch worstelen uw personages ook met die familiebanden. Ze hebben het gevoel dat ze niet hun eigen leven kunnen leiden omdat ze voor een zieke vader of zuster moeten zorgen. Daar vloeken ze op.
Hosseini: Familie brengt ook altijd verplichtingen mee. Het is geen free ride. Dit boek gaat over hoe je persoonlijke geluk altijd in de weegschaal ligt met wat je verschuldigd bent aan de mensen om je heen. Veel mensen zitten vast tussen hun dromen en hun verantwoordelijkheden.
Uw hoofdpersonage Pari is op een bepaald moment woedend op zichzelf omdat ze kinderen heeft gekregen, ‘vanwege haar stupiditeit, dat ze zich vrijwillig zo heeft opengesteld voor een leven vol zorgen en angst’.
Hosseini: Kinderen krijgen is een daad van hoop en geloof, een sprong in het diepe. Het ergste wat een ouder kan overkomen, is dat hij een van zijn kinderen verliest. De kleinste genetische mutatie of een moment van willekeurige tegenslag kan daartoe leiden. Dat weet je als je kinderen op de wereld zet en toch stel je jezelf vrijwillig bloot aan dat risico zo gekwetst te worden. Er zit een element van waanzin in het krijgen van kinderen. Het is gekkenwerk op een bepaalde manier.
U bent in 2003 voor het eerst in 27 jaar naar uw geboortestad teruggekeerd. Hoe was dat?
Hosseini: Ik was zo blij voor ik vertrok, ik kon niet wachten om Kabul weer te zien. Ik had al die jaren het nieuws over Afghanistan gevolgd en ik voelde me nog erg verbonden met mijn geboorteland. Ik miste het en wilde al lang terug. In 2003 was het veilig genoeg. Het voelde alsof ik naar huis terugkeerde, maar de stad was onherkenbaar veranderd. Ze leek in niets nog op het Kabul dat ik me uit mijn kindertijd herinnerde. De buurt waar ik ben opgegroeid, zag er in de jaren zestig en zeventig uit als een Amerikaanse suburb, met mooie witte huizen en verzorgde grasperkjes voor. Er waren jazzclubs, bioscopen, theaters en boekenwinkels. Bij mijn terugkeer in 2003 was alles stoffig, hele buurten waren vernield. Er waren ook zoveel mensen in Kabul. Toen ik wegging in 1976 was het een stad van een half miljoen inwoners, in 2003 waren dat er al drie tot vier miljoen. Mensen komen uit het hele land naar de hoofdstad in de hoop er voorspoed en veiligheid te vinden. Kabul groeit te snel, het barst uit zijn voegen. Iedereen bouwt maar wat, er zijn geen regels en het dijt naar alle kanten uit met krotwoningen en lemen huizen. Ik kende er ook niemand meer. De ervaringen van de mensen waren er zo dramatisch anders dan mijn eigen leven. Het voelde alsof ik niets meer met ze gemeen had, behalve dan de taal, het Farsi.
Voelde u zich, net als de Amerikaans-Afghaanse dokter Idris in uw boek, schuldig?
Hosseini: Ja, ik voelde me vreselijk. Ik was verdrietig en terneergeslagen toen ik terugkeerde. Ik had last van survivor’s guilt, net als Idris. Tegelijk besefte ik dat dat een volstrekt irrationeel gevoel is: ik heb gewoon geluk gehad dat ik in de juiste familie ben geboren en dat we op het juiste moment zijn weggegaan. Daar hoefde ik me niet schuldig over te voelen. Maar toch…
Idris voelt zich bij zijn terugkeer in de VS vervreemd van zijn omgeving, van zijn familie.
Hosseini: Je ervaart een sterke cultuurschok want je landt weer in een totaal andere realiteit. Het dagelijkse bestaan in het Westen is een hele sterke kracht, het zuigt je zo weer op. Ik had ook alles wat ik had gezien weer binnen de maand kunnen vergeten. Dat wou ik niet. Als je Afghanistan bezoekt, is je eerste instinct om net die ene persoon die je aanklampt te helpen. Maar zoals Idris zegt: ‘Er zijn duizend tragedies per vierkante meter in Afghanistan.’ Ik heb na een tweede bezoek aan Afghanistan in 2007 beslist om de Khaled Hosseini Foundation op te richten, om mijn ervaringen levend te houden en iets blijvends voor mijn geboorteland te betekenen.
Idris ergert zich zelfs aan zijn kinderen omdat ze ‘verwende Amerikanen’ zijn geworden. Had u dat ook?
Hosseini: Mijn kinderen waren toen nog erg jong, maar ik waak er wel erg over dat ze geen verwende nesten worden. Het zijn American kids natuurlijk, ze groeien op in de VS, maar ze mogen niet vergeten dat Afghanistan deel uitmaakt van hun identiteit. Elke dinsdag gaan ze naar de Farsi-school om die taal te leren.
Waarom is dat zo belangrijk?
Hosseini: Dat is toch een geschenk? Er is toch niemand die volwassen wordt en zegt: ‘Oh, ik wou dat ik die taal niet sprak!’ Een taal geeft je toegang tot een cultuur, tot de mensen in je land van herkomst. Wie weet, keren ze op een dag terug.
U hebt ze nog niet mee teruggenomen?
Hosseini: Nee, ik ben erg voorzichtig. Mijn zoon is twaalf, mijn dochter tien. Als vader neem je geen risico’s.
Toen u in 2010 terugkeerde, en intussen een beroemd en vermogend man was geworden, moest u anoniem reizen uit veiligheidsoverwegingen.
Hosseini: In 2003 had niemand in Kabul ooit van een zelfmoordaanslag gehoord. Zoiets was toen nog ondenkbaar. In 2010 waren zelfmoordaanslagen routine geworden.
Wat was er intussen gebeurd?
Hosseini: De taliban hadden zich over de grens gehergroepeerd en waren teruggekeerd. Dat had ze niet eens veel moeite gekost. Voor mij toont dat aan dat de bekommernis van het Westen om Afghanistan nooit erg diepgaand is geweest. Het Westen heeft zich in de eerste jaren na de inval veel moeite getroost om van Kabul een veilige plek te maken, maar de rest van het land liet het min of meer ongemoeid. Afghanistan verdween al snel weer naar de achtergrond. Toen ik mijn eerste boek af had in 2002, stuurde ik het naar 32 literaire agenten. Op twee na wezen ze het af, want ‘nu zoeken we boeken over Irak’, zeiden ze me. Dat vond ik schokkend. Het was één jaar na de inval in Afghanistan en niemand leek nog om het land te geven.
U bent teleurgesteld in het Westen?
Hosseini: Ik denk dat iedereen ontgoocheld is. Iedereen had verwacht dat de taliban voorgoed verdreven zouden zijn. Zijzelf hadden ook nooit gedacht dat ze zo makkelijk zouden kunnen terugkeren. Een paar jaar geleden las ik in Newsweek een interview met talibanstrijders. Daarin zeiden ze zelf dat ze dachten dat het na 2001 over en uit met ze was.
President Hamid Karzai zei eerder deze maand tegen de BBC: ‘De NAVO-operatie heeft veel leed veroorzaakt in Afghanistan, ze heeft veel levens gekost en niets opgeleverd, want het land is niet veilig.’
Hosseini: Ja goed, maar in een volgend interview zal hij beweren dat hij veel belang hecht aan een langdurig partnerschap met de westerse alliantie. Karzai trekt de populistische kaart tegenover zijn bevolking. De Afghanen hebben een complexe verhouding tegenover de NAVO-troepen. Ze zijn ontgoocheld, hadden verwacht dat hun land al veel verder zou staan. Ze hebben ook te lijden onder de westerse aanwezigheid, hun klachten zijn niet ongerechtvaardigd. Er vallen burgerslachtoffers, de westerse militairen handelen niet altijd met veel cultureel gevoel, ze dringen huizen van burgers binnen en doorzoeken die zonder reden. Anderzijds beschouwen de Afghanen de troepen ook als een buffer tegen het geweld dat de jaren negentig in hun land heeft gekenmerkt. Er is dus een reluctant support, een aarzelende steun, voor de troepen.
De vredesonderhandelingen zijn volop gaande. Op 31 oktober loopt de deadline af. Als er tegen dan geen vergelijk is gevonden, trekt Obama eind volgend jaar al zijn troepen terug uit Afghanistan.
Hosseini: Ik denk niet dat dat zal gebeuren. Er zal altijd wel een reserve van een paar duizend Amerikaanse soldaten in het land blijven.
Is Afghanistan sterk genoeg om op eigen benen te staan?
Hosseini: Dat is de vraag die in het hoofd van elke Afghaan spookt en het is een bron van veel angst en onzekerheid. De kernopdracht van iedere staat is om zijn bevolking te beschermen. Het is zeer de vraag of de Afghaanse overheid daar op dit moment toe in staat is.
In België – en elders in Europa – woedt een verhitte discussie over de vraag of het opportuun is om jonge Afghanen die hier als minderjarige kwamen, terug te sturen. Wat denkt u?
Hosseini: Vaak betalen de ouders van die jongens veel geld, dat ze eigenlijk niet hebben, aan mensensmokkelaars. Die kinderen worden vooral misbruikt en uitgebuit. Ik zeg niet dat we iedereen die op onze deur komt kloppen moeten binnenlaten, maar als ‘verlichte westerse democratieën’ – en dat zet ik bewust tussen aanhalingstekens – hebben we de plicht om te garanderen dat die jongeren in veiligheid kunnen leven. We kunnen niet het risico lopen dat ze opnieuw mishandeld worden na hun terugkeer.
Het is dus te gevaarlijk om ze terug te sturen?
Hosseini: In de meeste gevallen wel.
Uw nieuwe boek begint met het verhaal over een arm gezin dat een dochter verkoopt aan rijke Afghanen die een kind willen adopteren. Hoe realistisch is dat?
Hosseini: Heel realistisch. Ik kreeg het idee voor dit boek toen ik in 2008 een artikel las over arme Afghaanse families die een of twee kinderen moesten verkopen om de winter te overleven. Sommige rijke families in Kabul namen die kinderen niet in huis om ze liefdevol te adopteren, maar om ze als goedkope werkkracht te gebruiken.
In uw boek vriest een baby dood. Is dat eveneens uit het leven gegrepen?
Hosseini: Er vriezen voortdurend kinderen dood in Afghanistan. Mensen in het Westen beseffen niet hoe koud het in de bergen kan zijn. We zien in het nieuws vooral beelden uit Kandahar, in het zuiden. Daar is het heet en stoffig, maar in andere delen van het land zijn de winters genadeloos. Als je dan in een tent leeft in het midden van de woestijn of in een verlaten gebouw zonder beschutting tegen de elementen, sterven de zwaksten van de kou.
Het beeld dat we vooral met Afghanistan associëren is er een van een vrouw in een boerka. Hoe is het gesteld met de vrouwenrechten?
Hosseini: De boerka is in mijn ogen in het Westen te veel een symbool geworden voor de onderwerping van de vrouw. Toen de taliban aan de macht kwamen en de boerka verplichtten, was dat vooral een vernedering voor de hoogopgeleide vrouwen in de steden, wier stemmen ook het luidst te horen waren in het Westen. Maar veel vrouwen droegen al een boerka lang voor de taliban aan de macht waren. Het Westen had verwacht dat die vrouwen massaal hun boerka’s zouden afgooien na het verdrijven van de taliban, dat is niet gebeurd want dat maakt deel uit van hun traditie. Als je naar Afghanistan reist en je praat er met vrouwen, zul je horen dat het bannen van de boerka niet erg hoog op hun prioriteitenlijst staat. Ze willen vooral voedsel, drinkbaar water, scholing voor hun kinderen, ze willen naar de dokter kunnen als hun baby ziek is.
Volgens alle VN-lijstjes is Afghanistan nog altijd het ergste land ter wereld om als meisje geboren te worden.
Hosseini: Er zijn lokaal wel dingen verbeterd, in de steden. Daar gaan nu meer meisjes naar school, er werken vrouwen in het parlement, bij de televisie, in ziekenhuizen, als leerkracht. Vrouwen kunnen zich zelfs kandidaat stellen bij de presidentsverkiezingen. Dat is vooral symbolisch, maar symbolen zijn ook belangrijk. Maar op het platteland is de situatie voor vrouwen nog steeds schrijnend. Nationaal bekeken is depressie endemisch bij Afghaanse vrouwen, net als huiselijk geweld. In grote delen van het land worden meisjes nog op heel jonge leeftijd uitgehuwelijkt en zo’n vroeg huwelijk is een heel slechte indicator voor het verdere leven. Die jonge vrouwen wordt later de toegang ontzegd tot een opleiding, tot de gezondheidszorg, ze worden vaker seksueel misbruikt, et cetera.
Wie houdt het tegen dat de rechten van vrouwen verbeteren? Nog altijd de taliban?
Hosseini: Zij spelen daar zeker een rol in. Ze schieten leraars neer, branden scholen voor meisjes af, hebben vrouwelijke politici en agenten vermoord. Maar die dingen gebeurden ook al voor de taliban een machtsfactor werden. Afghanistan is op het platteland altijd erg tribaal en patriarchaal geweest. Vrouwen hebben daar nooit een eigen stem gehad, ze zijn altijd afwezig geweest uit het openbare leven.
Is het iets religieus?
Hosseini: Het is iets cultureels en het moet veranderen. Enkel als vrouwen volwaardige burgers worden, kan Afghanistan uit het diepe dal kruipen. Afghanistan moet dringend een culturele omslag maken en die moet van de Afghanen zelf komen. Het Westen kan dat niet voor ze doen. Wat Afghanistan nodig heeft, is een generatie van hoogopgeleide eigen mensen die geen wortels meer hebben in alle conflicten en burgeroorlogen van de voorbije dertig jaar. Afghanistan heeft een jonge generatie nodig die zich niet meer identificeert met stammenleiders, maar met Bill Gates.
Dat kan dus nog twintig jaar duren?
Hosseini: Ja.
Dat is lang voor die baby’s die sterven in de bergen.
Hosseini: Dat is lang en dat is niet lang. In het Westen willen we dat dingen met een vingerknip verbeteren, maar Afghanistan was in de zogenaamde gouden jaren zestig en zeventig ook al een van de armste landen ter wereld. Het had toen ook al enorme problemen met vrouwenrechten, met armoede… Daar zijn dertig jaar van absolute verwoesting overheen gegaan, Afghanistan heeft een van de ergste conflicten van de twintigste eeuw gekend. Miljoenen mensen zijn op de dool geraakt, miljoenen zijn omgekomen of gewond geraakt. De weinige staatsinstellingen die er waren zijn als een kaartenhuis in elkaar gezakt, het traditionele rechtssysteem werd weggevaagd, de economie werd verwoest. Dertig jaar lang was het land in handen van criminelen en extremisten en dan verwachten wij in het Westen dat het op één-twee-drie weer rechtstaat. Dat kan niet.
Waar wil u die jonge zelfbewuste generatie vandaan halen? Heeft niet iedereen met hersenen in zijn hoofd allang het land verlaten?
Hosseini: Daar miskijk je je op. Er is een groep van jonge Afghaanse stedelingen die goed opgeleid is en die veel wereldser is dan wij hen toedichten. Jongere twintigers die in Afghanistan zijn opgegroeid, daar naar de universiteit zijn gegaan. Ze hebben moderne ideeën over democratie, over de burgermaatschappij. Ze zijn bezig met het milieu, met technologie, met muziek. Ze zijn ook betrokken op de rest van de wereld via de social media. Wist je dat Kabul weer eigen alternatieve rockgroepjes heeft, die op YouTube gitaar hebben leren spelen? Dat is hoopgevend. Als we van iemand een cultuuromslag kunnen verwachten, is het van hen. Niet van het Westen dat de Afghanen komt vertellen hoe ze het moeten doen.
U bent VN-ambassadeur voor de vluchtelingen. Hoe belangrijk is dat voor u?
Hosseini: Heel belangrijk. Ik ben als vluchteling naar Amerika gekomen. Mijn situatie toen was niet te vergelijken met die van de mensen die in vluchtelingenkampen leven, maar ik begrijp heel goed wat het is om op de dool te zijn, om alles wat je hebt te verliezen. Vandaag zijn wereldwijd 42 miljoen mensen op de vlucht. Toen de VN me vroegen om voor hen als ambassadeur te werken, was dat een vanzelfsprekende match.
www.khaledhosseinifoundation.org
DOOR ILSE DEGRYSE
‘Kabul groeit te snel, het barst uit zijn voegen. Iedereen bouwt maar wat, er zijn geen regels en het dijt naar alle kanten uit met krotwoningen en lemen huizen.’
‘De boerka is in mijn ogen in het Westen te veel een symbool geworden voor de onderwerping van de vrouw.’