Is de geëngageerde roman terug van weggeweest? Marja Brouwers trekt in ‘Casino’ overtuigend van leer tegen de holle retoriek van onze theatrale samenleving.

Info: Marja Brouwers, ‘Casino’, De Bezige Bij, Amsterdam, 553 blz., euro 22,50.

‘Nederlanders houden van rangen en standen en waar ze nog meer van houden, is doen alsof ze helemaal niet ervan houden.’ Marja Brouwers (°1948) is een Nederlandse schrijfster die zich niets gelegen laat aan de schone schijn. Veertien jaar na haar vorige roman, De lichtjager, pakt ze nu uit met een tegendraadse thesisroman, Casino, waarin ze brandhout maakt van de huidige spektakelsamenleving waarin iedereen zichzelf lijkt te verkopen: ‘Men stuurt zijn ‘ik’ het festivaltoneel op terwijl men zelf in de coulissen blijft zitten.’ Van de filmactrice Cher (‘houtsnijwerk met een chronisch stomverbaasd gezicht’) tot het alledaagse doorsneepersonage: we zijn allemaal bezig om elkaar alleraardigst op te lichten.

Brouwers is alleszins een schrijfster die zich niet te beroerd voelt om haar kaarten op tafel te gooien. Zonder doordrammerig te worden, wil ze met deze megaroman van meer dan vijfhonderd bladzijden onze tijd een spiegel voorhouden. En wat voor een! Casino is een verademing na het gekunstelde maakwerk waar menige modieuze schrijver meent te moeten mee uitpakken. Eindelijk nog eens een auteur met een thema én met een eigen stem.

Rink, het hoofdpersonage, is een journalist die het op de filmredactie van zijn krant voor bekeken houdt. Na weer eens een rondje Cannes komt hij toevallig in contact met Moura, een femme fatale, die hem pas echt de glamour én de droesem van de hedendaagse samenleving leert kennen. (‘Glamour’ blijkt een woord te zijn dat Sir Walter Scott heeft gelanceerd om er iets anders mee aan te duiden dan het courante ‘magic’: iets meer ‘spelonkigs’, aldus Brouwers.) Philip, Moura’s partner, is de belichaming van de snelle jongen die zonder een pink uit te steken steenrijk wordt. Altijd heeft hij het juiste bon mot paraat. Nooit valt hij uit zijn rol. Hij houdt van jonge vrouwen, snelle motoren en een intens leven. Zoals Paul Jambers trekt hij zich nu en dan terug op zijn privé-jacht, voorzien van de nieuwste technologische snufjes. Uiteraard heeft hij een optrekje in Monte Carlo en in de States. Hoe alles begon met een staaltje ordinaire chantage, wordt pas op het einde van het boek duidelijk. De journalist-protagonist is dan al lang op zoek naar de echte toedracht achter zoveel klatergoud. Brouwers houdt zichzelf en de lezer echter niet voor de gek. Want ziedaar: de yup valt samen met zijn eigen succesvol beeld en is uiteindelijk iedereen te slim af. Om maar te zeggen dat Brouwers geen happy end verzint. Daarvoor is ze te veel misantroop, of misschien gewoonweg nuchter. Het dagelijkse leven is immers ook allesbehalve rechtvaardig. Het is dikwijls genoeg een zootje of casino, zoals het in het Italiaans heet.

Zeven hoofdzonden

Het knappe aan deze roman zijn de associaties die Brouwers haar mannelijke hoofdpersonage laat maken. Terwijl Rink zijn hellevaart onderneemt, doet hij immers voortdurend de nodige rake observaties. Zijn typologie van de zeven hoofdzonden van onze tijd vormen een traktaat op zich en kunnen ook als dusdanig worden gelezen. Maar even treffend zijn Brouwers’ kortere uitweidingen en talloze oneliners. ‘Wie in zichzelf niets respectabels ziet, zal ook buiten zichzelf niets ontdekken dat geëerbiedigd moet worden.’ Brouwers suggereert dat het onze westerse maatschappij aan een harde kern ontbreekt die het leven de moeite waard zou kunnen maken. Waar is de substantie achter zoveel spektakel? Brouwers laat Rink ernaar op zoek gaan, ook in diens eigen leven, maar hij blijft achter met lege handen.

Brouwers is een buitenbeentje in de hedendaagse literaire scene. Niet alleen omdat ze zo weinig publiceert, maar vooral door haar aanpak. Haar geëngageerde literatuur is nog het best te vergelijken met de thesisromans van Jean-Paul Sartre of met de filosofische vertellingen van iemand als Hermann Broch. Deze Oostenrijkse tijdgenoot van Robert Musil schreef met De slaapwandelaars (1932) een beklijvende trilogie waarin hij het Wenen van rond de eeuwwisseling met romaneske middelen probeerde te doorgronden. Op een analoge manier schildert Brouwers hier een panorama van het huidige tijdsgewricht waarin iedereen een show opvoert rond het eigen idool. Brouwers’ hoofdpersonage ziet de oorsprong voor zoveel ijdel vertoon exemplarisch verwoord in een brief die Jean-Jacques Rousseau ooit pleegde aan zijn encyclopedische spitsbroer Jean-Baptiste d’Alembert en waarin hij schreef: ‘Laat de toeschouwers vermaak voor elkaar worden.’ Maar Rousseau wilde daarmee een eerlijke samenleving in de steigers zetten waarin elke burger zonder masker zichzelf zou zijn. Kon hij veel weten, aldus Brouwers, dat vandaag uitgerekend het tegendeel het geval is: ‘De festivalacteur is waard wat zijn masker waard is.’

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content