Rochus Misch, 90 jaar, was de laatste SS’er die op 2 mei 1945 de Führerbunker in Berlijn verliet. De Franse journalist Nicolas Bourcier tekende in het boek Ik was lijfwacht van Hitler zijn getuigenis op. Knack bezocht Misch in Berlijn.
Berlijn. ‘Steeds overeind bevond hij zich in de dode hoek van het systeem’, aldus de Franse journalist Nicolas Bourcier (Le Monde) in zijn introductie bij het levensverhaal van Rochus Misch, lijfwacht van Adolf Hitler. Met ‘het systeem’ bedoelt Bourcier het naziregime of het Derde Rijk. Het woord ‘lijfwacht’ is een eufemisme. In werkelijkheid was Misch de koerier, postbode, secretaris en steward van Hitler. Misch maakte deel uit van Hitlers Begleitkommando. Hij ving de bezoekers van de dictator op, en bracht ze in de rijkskanselarij tot bij de ‘chef’, zoals hij Hitler nog altijd noemt. Ik was lijfwachtvan Hitler is het resultaat van urenlange gesprekken die Bourcier twee jaar geleden met de inmiddels 90-jarige Rochus Misch voerde. In april/mei 1945 was Misch een kroongetuige van Hitlers ondergang in Berlijn. 63 jaar later zitten we met Rochus Misch te praten. Maar is dit wel een echt gesprek?
Wellicht is Misch het type mens dat zich in elk systeem in een dode hoek bevindt. Hij geeft nooit de indruk de hele realiteit te willen zien. Je gelooft hem op zijn woord wanneer hij vertelt dat de inloopperiode van het naziregime, de periode van 1933 tot 1941, in zijn ogen een voorspoedige tijd was voor de Duitsers. Maar het is onbegonnen werk om hem te confronteren met de opmerking dat Joden, politieke tegenstanders en de andere Duitse slachtoffers van het Derde Rijk het met die uitspraak niet eens zouden zijn. Wanneer je hem het vuur aan de schenen legt, ontwijkt hij de vragen. Hij geeft antwoorden die niet ter zake doen, begint te mompelen of verbergt zich achter zijn hardhorigheid. Hij beschuldigt journalisten ervan dat ze altijd dezelfde vragen stellen. Maar het probleem is net dat hij op andere vragen altijd dezelfde antwoorden geeft.
Toen we Rochus Misch twee weken voor we naar Berlijn vertrokken voor de eerste keer opbelden, was al de stem te horen van een man die niet ophield te jeremiëren dat er haast elke dag een cameraploeg aan zijn deur stond om hem te interviewen, dat hij bedolven werd onder post en dat hij nu zelfs al ’s nachts vanuit Kazachstan door reporters uit zijn bed werd gebeld om over de laatste dagen van Hitler te vertellen. Hij beklaagde zich zijn lot, of deed alsof. En hij wou geld voor een gesprek. Na aankomst in Rudow, een district in het zuidoosten van Berlijn, waar de man al zeventig jaar een huisje bezit, is van een honorarium geen sprake meer.
Rochus Misch lijkt de ijdele hoofdrolspeler van een eindeloos opgevoerde eenakter die hij zelf regisseert. De salontafel ligt vol brieven. Uit een van de enveloppen piepen twee biljetten van één dollar. Hij haalt ze er zuchtend uit: ‘Nauwelijks genoeg om de portokosten van mijn antwoord te betalen.’ Op tafel staat een schoenendoos die uitpuilt van ingekleurde foto’s waarop Rochus Misch als een jonge, geüniformeerde soldatengod melancholiek in een verte staart.
Ex-SS-Oberscharführer Misch wil zijn fans niet teleurstellen, zegt hij. Zijn jongste correspondent is dertien jaar. Op de vraag wat die jongen van hem wil weten, haalt hij zijn schouders op: ‘Algemene dingen… Wat voor een man Hitler was…’ Geen onvertogen woord krijg je te horen over Adolf Hitler. Je gelooft je oren niet wanneer je hem in alle ernst hoort beweren dat Hitler zó slecht door zijn ondergeschikten werd geïnformeerd dat hij niet eens op de hoogte was van de uitroeiing van de Joden in de concentratiekampen.
Nochtans trekt Misch het bestaan van de concentratiekampen of de Holocaust niet in twijfel. Voor hem was Hitler echter geen Jodenverdelger, maar een goede baas die bezorgd was om de gezondheid van zijn personeel. Misch: ‘Op een dag vond Hitler dat ik er slecht uitzag. Hij stuurde me op consultatie bij dokter Morell, zijn lijfarts. Morell onderzocht me en stuurde me naar het kuuroord Karlsbad. Dat was overbodig, want ik voelde me prima. Maar Morell wist natuurlijk dat je Hitlers adviezen niet in de wind kon slaan. Volgens mij was Hitler niet in staat tot laagheden of schaamteloze leugens. Ik voelde me altijd gesterkt door zijn aandacht. Ik wou dat hij me opmerkte en mijn werk apprecieerde. Ik heb hem niet ervaren als een moordenaar. Hij was altijd vriendelijk voor me.’
GOEDKOPE SIGARETTEN
Versteend in zijn simpele fossielenbestaan is Rochus Misch niet vertrouwd met de historische stand van zaken. Hij heeft het naoorlogse debat niet gevolgd. Hij leest vrijwel niets. Hij zwaait verontwaardigd met een lijst revisionistische en negationistische boektitels waarvan de verspreiding in Duitsland strafbaar is, maar geeft ook grif toe dat hij de inhoud van die ‘studies’ niet kent. Het bestaan van die lectuurlijst moet hem echter sterken in zijn idee-fixe dat de hoeders van de huidige Duitse democratie zich even intolerant gedragen als destijds de censoren van het Derde Rijk. ‘Wat is het verschil?’ kraait hij verontwaardigd. De baanbrekende werken van Joachim Fest en Ian Kershaw over het Derde Rijk heeft hij niet gelezen. Niet eens de memoires van nazi-architect Albert Speer, voor wie hij nooit sympathie had – ‘Speer is een Hes, en Hessen zijn leugenaars’ – heeft hij doorgenomen: ‘Om zichzelf wit te wassen, beweerde Speer na de oorlog dat hij Hitler met gas had willen vergiftigen. Belachelijk!’
‘ Was man so mitbekommt… ‘ antwoordt hij op de vraag hoe hij zich over het naziverleden informeert. De kritische familiegeschiedenissen van kinderen en kleinkinderen die zestig jaar na de feiten in brieven en documenten zijn gedoken in een poging om de waarheid over het gedrag van hun ouders en grootouders in het Derde Rijk te achterhalen, interesseren Misch geen barst. Het verschijnen van pijnlijk goed gedocumenteerde getuigenissen als Katrin Himmlers De gebroeders Himmler (2005) of Wibke Bruhns Het land van mijn vader (2004) wuift hij weg, maar hij heeft wel echo’s opgevangen van ‘interessante’ Duitse familiegeschiedenissen waarin de wandaden van vaders en grootvaders onder Hitler worden gerechtvaardigd.
De gruwel van het naziregime is geen thema in zijn hoofd. Aan die salontafel, waarop de schoenendoos staat waarin hij graait, blijft hij maar herhalen dat hij maar een uitvoerder en geen bevelhebber was, dat hij als ondergeschikte slechts zijn soldatenplicht heeft gedaan en dat hij als lijfwacht nooit een schot heeft gelost. Om zijn vermeende onschuld meer gewicht te geven, herhaalt hij graag dat hij nooit lid was van de Hitlerjugend of van de NSDAP, de nationaal-socialistische partij – ‘Ik heb me nooit voor politiek geïnteresseerd.’ Wel vertelt hij graag hoezeer hij als jongeman onder de indruk kwam van de zwarte SS-uniformen en hoe hij erop gebrand was er ook een te dragen. Omdat hij meende dat hij daar de beste carrière kon maken, koos de twintigjarige Misch al in 1938 voor de SS, waar hij ingedeeld werd bij de Verfügungstruppe Leibstandarte Adolf Hitler en later bij de Waffen-SS. Uit niets blijkt dat Rochus Misch opging in de nazi-ideologie. Uit alles blijkt juist dat hij zijn hele leven op kleine voordelen uit was: bestaanszekerheid, promotie, goedkope sigaretten.
Van de Führerbunkerbewoners die in de lente van 1945 de Sovjetinvasie in Berlijn overleefd hadden, werden al diegenen die het verbrande lijk van Hitler hadden gezien direct na de nazicapitulatie naar Moskou gedeporteerd, waar ze in gevangenissen als Boetyrka of Loebjanka als citroenen werden uitgeknepen. Stalin, die niet geloofde dat Hitler zelfmoord had gepleegd, wou immers alles weten over het lot van de Führer. Wanneer we Misch vragen op welke manier hij door zijn Sovjetondervragers werd aangepakt, beklemtoont hij dat de verhoren in perfect Duits verliepen en dat hij door een Joodse ondervrager, die Stern heette, werd gefolterd. Op de duur was hij zo murw dat hij een briefje schreef waarin hij de chef van de geheime Sovjetdienst smeekte hem te executeren, zodat aan zijn kwellingen een einde zou komen. Misch: ‘De Russen hebben dat briefje bewaard. Ik zag het onlangs terug in een documentaire van de BBC.’ Na negen jaar werd Misch door de Sovjets vrijgelaten en keerde hij naar zijn vrouw en dochtertje in West-Berlijn terug. Misch: ‘Ik vind dat ik met mijn negen jaar gevangenschap in de Sovjet-Unie voldoende gestraft ben.’
DE FÜHRER, EEN BAGATEL
Misch weet dat hij zijn belang ontleent aan het feit dat hij de laatste van alle getuigen is die Hitler in de Führerbunker levend hebben gezien. Hitlers ‘lijfwacht’ heeft nu geen concurrenten meer. Als ooggetuige van de ondergang van Hitler in de kelders van de rijkskanselarij kan niemand hem nog tegenspreken. Hij kent niet eens de precieze inhoud van het boek dat hij aan Nicolas Bourcier heeft gedicteerd. Het streelt zijn ijdelheid dat Ik was lijfwacht van Hitler bestaat en gelezen wordt. Dat volstaat.
De man vertoont alle symptomen van een mens die altijd in het centrum van de belangstelling wil staan en met volle teugen van die aandacht geniet. Vandaar dat hij na de val van de Muur (1989) zo graag naar de Berlijnse Wilhelmstrasse trok om er aan rondzwervende toeristen uitleg te geven over de plaats (sinds 8 juni 2006 wordt daaraan door een gedenkplaat herinnerd) waar de Führerbunker zich bevond. Ter plekke maakte hij zich graag kenbaar als Hitlers lijfwacht en telefonist.
Nadat hij in de zomer van vorig jaar een bezoek aan Misch had gebracht, schreef Pierre Bocev, een journalist van Le Figaro, dat Misch alleen oog heeft voor de onnozelste details, maar nooit voor de grote monstruositeiten. Hij heeft gelijk. Tot Misch’wereld van details behoort zijn obsessie met horloges. Zijn relaas is doorspekt met anekdotes over zeldzame horloges die hij en zijn kameraden, die op 2 mei 1945 door soldaten van het Rode Leger krijgsgevangen waren gemaakt, kapottrapten opdat ze niet in de handen van de Russen zouden vallen. Horloges waren begeerde oorlogsbuit, sommige Sovjetsoldaten lieten zich fotograferen met twee armen vol. Zulke anekdoten kruiden het boek van Nicolas Bourcier, maar al die verhalen zijn evengoed een mengsel van waarheid en legende. Het kan best zijn dat de twaalfdelige Maiers-woordenboeken tot de favoriete lectuur van de ‘chef’ behoorden en dat 120050 gevolgd door 157 Hitlers telefoonnummer in de bunker was. Wellicht is het waar dat de Führer, die de faam had een vegetariër te zijn, af en toe eens een stukje vlees at. Het is goed mogelijk dat Hitler, van wie gezegd werd dat hij alcohol verafschuwde, vóór een grote toespraak graag een glaasje Fernet-Branca dronk om zijn zenuwen te kalmeren, en dat hij in zijn jeugd dol was geweest op een Zuid-Duitse likeur die Krotzbeere heette. Maar die aandacht voor de kleine gewoontes van de dictator heeft iets dubieus en bagatelliserends – al kan een mens moeilijk anders dan lachen om het clowneske feit dat Hitler antigaspillen kreeg voorgeschreven omdat hij last had van winderigheid.
Nicolas Bourcier heeft Rochus Misch te zacht aangepakt. Of wist hij zich geen raad met bepaalde aspecten van Misch’ psychogram? In Ik was lijfwacht van Hitler wordt nog eens rustig het relaas van Claus Schenk von Stauffenbergs mislukte aanslag (20 juli 1944) op Hitler in de Wolfsschanze in Rastenburg (Oost-Pruisen) verteld. Maar hier, bij hem thuis, fulmineert Misch tegen Stauffenberg, die hij een lafaard en een verrader noemt. Misch: ‘Stauffenberg plaatste de aktetas met de bom onder de tafel waar Hitler met de staf vergaderde. Daarna ging Stauffenberg lopen. Als hij werkelijk een aanslag op Hitler had willen plegen, dan had hij hem ter plaatse kunnen doodschieten. Maar door die bom te plaatsen zonder de zekerheid te hebben dat hij Hitler zou treffen, maakte Stauffenberg zich schuldig aan kameradenmoord, en dat is het ergste wat er is. Werkelijk, iedereen die dat had gewild, had Hitler kunnen doden. De veiligheidsmaatregelen waren om te lachen.’ Pardon? Misch: ‘Omdat Hitler dat zo wou. Hij had altijd een hekel aan overdreven veiligheidsmaatregelen rond zijn persoon.’
Hij neemt een van de portretten uit zijn schoenendoos, glundert, signeert het met een zwarte stift in de rechteronderhoek in vette hanenpoten. Buiten op het bordes poseert hij, de borst vooruit. In een flits zien we de schim van de jonge SS-Oberscharführer Misch zoals hij door zijn allerlaatste bunkergenoot, de hoofdingenieur van de rijkskanselarij Johannes Hentschel, in het boek DieKatakombe beschreven werd op het ogenblik dat hij aanstalten maakte om op 2 mei 1945 de Führerbunker voor altijd te verlaten: ‘Voor de eerste keer sedert vijf lange jaren zag Rochus Misch er weer als een echte soldaat uit, niet als een geüniformeerde telefonist. Met staalhelm en ransel, pistolengordel en veldfles, bajonet, pioniersgereedschap en een knapzak vol handgranaten trok hij weer in de oorlog, die hij voor het laatst in Modlin had beleefd. Een leiderloze Misch in een leiderloos rijk. Hij zag er werkelijk angstaanjagend uit – als op een SS-propagandaplakkaat uit vroegere tijden. Hij droeg zijn IJzeren Kruis. De rozenkrans had hij in zijn zak.’
IK WAS LIJFWACHT VAN HITLER. ROCHUS MISCH. OPGETEKEND DOOR NICOLAS BOURCIER. VERTAALD DOOR NICOLE LEGIEST. VAN HALEWYCK, LEUVEN, 215 BLZ., 17,50 EURO.
DOOR PIET DE MOOR