De kunstensector probeert in de volgende subsidieronde de minister buitenspel te zetten. Dat is levensgevaarlijk.
Maandag bliezen alle cul-turo’s verzamelen in het Vlaams Parlement voor de start van de subsidieronde 2013-2016. Minister Schauvliege gaf organisaties en kunstenaars, die allemaal een dossier moeten indienen, nog wat richtlijnen mee. Extra criteria opleggen – zoals Bert Anciaux destijds probeerde – deed ze niet. De beoordelingscommissies hebben dus de handen vrij en dat is precies wat de kunstensector wou.
De macht van de sector wordt vergroot door een ‘charter’ dat in de voorbije maanden werd voorbereid. Daarin beloven de commissies dat ze meer zullen luisteren naar de replieken op hun preadviezen. De minister mag niet van de adviezen afwijken en de organisaties die een negatief advies krijgen, mogen zich niet lenen tot politiek lobbywerk. Daarmee wordt de ‘autonomie van de sector’ weer hersteld.
De minister gaf daarmee zowat de laatste mogelijkheid uit handen om tijdens deze legis-latuur nog nieuwe accenten te leggen. Ze doet ook beloften die ze wellicht niet kan nakomen: 2012 is een verkiezingsjaar en gelobby van burgemeesters is onvermijdelijk.
Het charter is om nog een andere reden een slechte zaak. Het dwingt de beoordelingscommissies niet om zich te bezinnen over hun maatschappelijke rol. In het verleden hanteerden ze steevast intrinsieke artistieke criteria. Criteria als regionale spreiding, participatie, maatschappelijk draagvlak, diversiteit en traditie waren zelden doorslaggevend. Dat leidt tot een weinig divers cultuurlandschap en een tanend draagvlak voor kunstensubsidies. Het moet toch mogelijk zijn de banden tussen de kunsten en de samenleving nauwer aan te halen, zonder de populisten naar de mond te praten. Afwachten of de commissies uit hun ivoren toren zullen komen…
En dan is er nog de zaak van de stadstheaters: KVS, Toneelhuis en NTGent. Die mogen niet alleen afgerekend worden op hun artistieke prestaties. Ze hebben een veel ruimere rol: het repertoire levend houden, verbanden leggen met stad en wijk, beginnende makers een podium geven of oude coryfeeën in de bloemetjes zetten. Stadstheaters – zoals de KVS en NTGent – die wel een taak willen opnemen in het stedelijke weefsel worden soms smalend veredelde parochiezalen genoemd, en het Toneelhuis – dat al twintig jaar zijn rug toont aan Antwerpen – wordt vaak afgedaan als een bastion van elitair snobisme.
De raden van bestuur van de stadstheaters zijn politiek samengesteld. Als de theaters ervoor kiezen ‘breed’ te gaan, riskeren ze spitsroeden te moeten lopen in de beoordelingscommissie. Als ze alleen oog hebben voor het Heilige Artistieke, dan krijgen ze hun raden van bestuur tegen. Hen verbieden een volwassen relatie te onderhouden met politieke verantwoordelijken, is dan ook perfide.
De minister kan maar één ding doen: de grote theaters uit het Kunstendecreet lichten en met hen een beheersovereenkomst onderhandelen. Aandacht voor repertoire (zoals het Vlaams Parlement vroeg) en inbedding in het stedelijke landschap kunnen daarin opgenomen worden.
Kleinere theaters moeten tot samenwerking worden bewogen. Een regionale spreiding waarbij elke centrumstad haar ministadstheater krijgt, is een interessant spoor. Malpertuis in Tielt, Antigone in Kortrijk, Het Gevolg in Turnhout en ’t Arsenaal in Mechelen bewijzen dat zo’n kleinstedelijke inbedding niet alleen interessant theater kan opleveren, maar ook een groot draagvlak creëert. En laat dat nu precies zijn wat de hele kunstensector ontbeert.
Tot slot: als de minister er écht niet uit geraakt, dan kan ze nog altijd aan Stany Crets en Peter Van den Begin vragen om het Toneelhuis over te nemen. De rest zal dan wel vanzelf veranderen.
Waarom het ver zoeken als de toveroplossing voor het grijpen ligt.
door Karl van den Broeck
De beoordelingscommissies hebben nu de handen vrij en dat is precies wat de kunstensector wou.