‘Gooi je tv het huis uit en trek de wereld in, alleen zo kun je proberen er een beetje vat op te krijgen.’ Een gesprek met Booker Prize-winnaar Yann Martel.
Yann Martel, ‘Het leven van Pi’, Bert Bakker, Amsterdam, 320 blz., euro 17,95.
Het verhaal van een jongen die samen met een Bengaalse tijger acht maanden in een reddingssloep over de oceaan dobbert,’ kreeg Yann Martel tientallen keren te horen, ‘lijkt ons eerder iets voor een jeugdboek in plaats van voor een roman. U kunt gaan.’ Tot het relatief onbekende Canongate wel iets zag in het manuscript en het uitgaf. Waar een roman over gaat, is maar bijzaak, luidt het oeroude literaire adagium dat deze Schotse uitgever huldigt, het is de manier waarop er geschreven wordt die telt. Dat er van Life of Pi inmiddels miljoenen exemplaren over de toonbank gegaan zijn en dat het boek eind vorig jaar de vermaarde Booker Prize won, zegt wellicht genoeg.
Martels roman begint eind jaren zestig in het Indiase Pondicherry. Piscine Molitor Patel, zo genoemd naar wat volgens een vriend van de vader van de jongen het mooiste zwembad van Parijs is, groeit op in de lokale zoo. Hij ondervindt invloed zowel van de wetenschappelijke onderzoekers die zich rond de dierentuin bewegen als van de grote wereldreligies, wat ertoe leidt dat hij niet alleen een bijzonder vredelievend zoöloog lijkt te zullen worden, maar ook een praktiserend christen, moslim en hindoe. Want iemand teleurstellen, doet hij niet graag. Omdat Engels in Pondicherry de voertaal is en hij door zijn schoolmakkers al vlug Pissing Patel genoemd wordt, vereenvoudigt hij zijn naam tot Pi.
En wanneer Indira Gandhi midden jaren zeventig de vrijheid van de Indiërs serieus aan banden begint te leggen, is voor Pi’s familie de maat vol. De zoo wordt gesloten, een deel van de dieren wordt verkocht en de Patels stappen aan boord van een vrachtschip met bestemming Canada. Wanneer dat schip echter zinkt, komt Pi als enige menselijke overlevende in een reddingssloep terecht met een tijger, een zebra, een orang-oetan en een coyote. Na verloop van tijd resten alleen nog de jongen en de kat, beide angstvallig bezig door middel van urine en lawaai hun territorium af te bakenen. Wanneer de sloep uiteindelijk de kust van Mexico bereikt en Pi zijn verhaal doet, krijgt hij als reactie: ‘Oké, en nu wat er echt gebeurd is.’
Ook al lijkt het levensverhaal van Pi extravagant, wie even de parafernalia wegdenkt, ziet dat we hier in feite met een spits geschreven klassiek drama te maken hebben: over het opgroeien van een jongen tot man en wat hij daar zoal bij leert. ‘Het is waar’, geeft Martel toe, ‘dat het drenkelingenverhaal, ook al speelt het midden op een grote oceaan, in essentie een intiem huiselijk drama oplevert. Wat is het eindeloze water anders dan een grens, te vergelijken met de vier muren van een kamer?’
Maar Pi groeit niet alleen op, hij ziet intussen ook een stukje van de wereld en doet daarbij verrassende en prikkelende ervaringen op. Hoe belangrijk is het om als jongeling een stukje van de wereld te zien?
YANN MARTEL: Voor mij was dat zeker belangrijk. Mijn vader was in diplomatieke dienst en ik heb als kind op zowat ieder continent gewoond. Ik weet evenwel niet of iedereen er iets aan heeft. Je kunt reizen en niets zien, net zoals je geen stap kunt verzetten, maar toch beschikken over een geest die zo open staat als een schuurdeur. Voor mij gaat reizen gepaard met een bepaalde attitude, over hoe je de wereld ziet, over hoe bereid je bent om open te staan voor het onbekende. Een kind leert zo’n attitude niet door te reizen, maar wel door de opvoeding die het van zijn ouders krijgt. Ik had het geluk liefdevolle en intelligente ouders te hebben en veel reizen te maken. Al bij al heeft me dat een rijke, gevarieerde en veilige kindertijd opgeleverd.
En later in het leven?
MARTEL: De elektronische media geven ons de illusie in een global village te wonen, in een wereld waarover we gemakkelijk zekere kennis kunnen opdoen. Dat is een zware denkfout. De wereld is een grote, reusachtige plaats en onze middelen om er begrip over te krijgen, zijn zeer beperkt. Te voet kunnen we maar minuscule afstanden afleggen, met onze zwakke ogen kunnen we niet ver kijken en we kunnen iets pas ruiken wanneer het heel dichtbij is; in één woord: we zijn lokale dieren, slechts aangepast aan bijzonder kleine territoria. Willen we eens en voorgoed met die mythe van de kenbare realiteit afrekenen, dan staan ons twee zaken te doen. Het eerste is onze pretentie afleggen, onze tv buitengooien en wat we op de radio horen of in de krant lezen met een serieuze korrel zout nemen. Vervolgens kunnen we dan de wereld intrekken, hem persoonlijk onderzoeken en er voor zover mogelijk vat op proberen te krijgen.
Een van de facetten van de wereld in te trekken, is dat je het zonder veel bagage doet. De reiziger laat het materiële toch grotendeels achter zich?
MARTEL: Ja, een echte reiziger reist licht, en dat niet alleen materieel, maar ook mentaal en spiritueel. En zelfs wanneer hij stopt met reizen, hoopt hij die lichtheid nimmer te verliezen. Want wat is het leven anders dan een lange, zware reis? Een goed leven is er een dat aan die zwaarte kan ontsnappen, want geef nu toe, op het einde van de trip kun je ook niets meenemen.
Pi is natuurlijk niet zomaar een jongetje, hij is ook een irrationeel getal. Wat heeft hij tegen het rationalisme?
MARTEL: Niets, maar hij gelooft wel in een economisch en juist gebruik van de rede, als een middel om een doel te bereiken en niet als een doel op zich. De rede is een machtig en wonderbaarlijk gereedschap, maar het blijft gereedschap natuurlijk. Zij dient gebruikt te worden om een doel te bereiken dat die zuivere rede overstijgt, een verlangen, een wens of een geloof. Pi, het religieuze jongetje met zijn uitgebreide kennis van de biologie en de zoölogie, weet het juiste evenwicht tussen het rationele en het spirituele te vinden.
Voor Pi sluiten religie en wetenschap inderdaad mooi op elkaar aan, maar is dat ook zo in de echte wereld, waar religieuze leiders zich om ethische redenen tegen wetenschappelijk onderzoek verzetten?
MARTEL: Religieuze leiders hebben het meestal moeilijk met het gebruik van nieuwe wetenschappelijke kennis, en niet met die kennis zelf, lijkt me. Zij zien niets verkeerds in de geneeskunde zolang die niet gebruikt wordt om iemand te doden. Waar veel religieuze leiders dus een probleem mee hebben, is met de ‘amorele’ toepassingen van de wetenschap. En we moeten natuurlijk ook altijd voorzichtig blijven en ons niet laten meeslepen door fanatici. Niet iedereen die uit naam van het geloof spreekt, doet dat ook in de ware geest ervan. Net zoals in de wereld van de wetenschap lopen er in die van de religie een groot aantal gekken rond. De echte wijze – en of hij nu wetenschapper is of gelovige doet er in feite niet zoveel toe – weet het midden te houden tussen de rede en het gevoel, tussen de feiten en de verbeelding, tussen zijn boerenverstand en zijn morele vragen en tussen het geloof en de wetenschap.
Pi overleeft zijn maandenlange zwerftocht over de oceaan omdat hij abstractie kan maken van de tijd, zo zegt hij zelf. Hoe belangrijk is tijd voor ons?
MARTEL: Het is onze verbazingwekkendste dimensie. We begrijpen allemaal wat lengte, hoogte en diepte is, maar tijd? Die zie je niet meteen. En toch is hij zo belangrijk. Met de tijd leren leven is volgens mij hetzelfde als echt leren leven. Dieren voelen zich veel beter in hun vel dan mensen omdat ze geen benul hebben van de tijd en in feite altijd in het heden leven, zich mee met de tijd bewegend. De mens wordt daarentegen door zijn geheugen geholpen en geplaagd, net zoals hij door zijn mogelijkheid om de toekomst te contempleren zichzelf heel wat vreugde, maar ook veel leed kan bezorgen. Wij drijven dus niet mee met de rivier van de tijd, maar bewegen er ons doorheen, waardoor die tijd bij wijze van spreken gaat vliegen, wij onze kansen verspelen en oud worden zonder dat we de hartslag van de tijd in ons eigen lichaam voelen pompen.
Pi’s avontuur zegt ook iets over de verhouding tussen mens en natuur. De jongen zegt meer dan eens dat je op den duur alles gewoon wordt, ook wreedheid en kannibalisme. Is onze beschaving dan niet meer dan een dun laagje vernis op een woeste, bloeddorstige natuur?
MARTEL: Ik denk dat die visie stilaan versleten raakt. Het is trouwens een slordige visie, die vooral aantrekkingskracht uitoefent op de kamercynicus in ieder van ons. Maar echt weerleggen, kan ik haar natuurlijk niet. De grootste misdaden zijn niet verricht in naam van de wreedheid, maar wel in naam van de beschaving. De nazi’s probeerden de joden uit te roeien om hun eigen cultuurvisie veilig te stellen en niet om ze te vernietigen, wat ook geldt voor de Hutu’s die in Rwanda de Tutsi’s afslachtten. En toch geloof ik in de fundamentele goedheid van de mens. Goedheid laat een mens openbloeien, terwijl hij terugdeinst voor het slechte. Iedereen die getuige is geweest van het werkelijk kwade weet hoe afstotelijk het is, hoezeer we ervoor terugdeinzen uit angst voor de pijn. Denk je nu echt dat we zo zouden terugdeinzen voor onze ware natuur? De afdaling in de wreedheid is eerder het gevolg van de complexiteit van ons sociaal systeem en de talrijke zaken die er mis mee kunnen gaan dan van die ene moraal – of de afwezigheid ervan – die ons zogezegd zou bepalen.
Marnix Verplancke
‘De rede is een wonderbaarlijk gereedschap, maar het blijft gereedschap natuurlijk.’