In de nieuwe familiefilm Mr. Magorium’s Wonder Emporium speelt Dustin Hoffman een 243-jarige speelgoedfabrikant. In het echt is de Hollywoodlegende 70. Een gesprek over heden, verleden en toekomst, én onder internationale politiek. ‘Hoeveel dagen zit België nu al zonder regering?’
Eeuwige jeugd is aan niemand besteed, zelfs niet aan Dustin Hoffman. En dat is meteen ook een van de thema’s in zijn nieuwste film, het mierzoete familiesprookje Mr. Magorium’s Wonder Emporium. Daarin neemt Hoffman afscheid van het leven als het 243-jarige, Willy Wonka-achtige titelpersonage. Meteen een mooie gelegenheid om terug te blikken op zijn imposante carrière. Ten slotte behoort de tweevoudige Oscarwinnaar samen met Jack Nicholson, Gene Hackman en Robert Duvall tot de boegbeelden van een invloedrijke generatie Amerikaanse methodacteurs. Bovendien heeft de geboren en getogen Los Angelino met – gaat u er gerust even voor zitten – The Graduate, Midnight Cowboy, Little Big Man, Straw Dogs, Papillon, Lenny, All the President’s Men, Marathon Man, Kramer Vs Kramer, Tootsie en Rain Man intussen meer klassiekers op zijn cv dan om het even welke andere levende Hollywoodacteur.
Hoffman blijkt achter de coulissen vooral een intelligente, grappige en voor de gelegenheid zelfs lichtjes beschonken causeur. ‘Je komt uit België?’ vraagt Hoffman wanneer hij ons hoffelijk de hand schudt. ‘Goed zo. Ik maak me zorgen over jullie. Hoeveel dagen zitten jullie nu al in vredesnaam zonder regering? 120? 170? Hoog tijd om dronken te worden!’
U volgt dus de internationale politiek?
DUSTIN HOFFMAN: (knikt) Ik probeer op de hoogte te blijven. Van de Belgische situatie ken ik natuurlijk niet de details, maar ik heb er onlangs een stuk over gelezen in The New York Times, en gisteren was het een item in het BBC-nieuws.
In het begin van uw carrière – toen u een aantal politiek getinte films maakte zoals All the President’s Men – zei u nochtans vaak dat u niet in politiek geïnteresseerd was, alleen in goeie scripts en interessante rollen.
HOFFMAN: Ik ben altijd in politieke feiten en ideeën geïnteresseerd geweest, niet in politici of in dat hele celebritygedoe. Ik zal je eens wat vertellen. Een paar jaar geleden inviteerde Silvio Berlusconi me voor de inhuldiging van zijn zoveelste nieuwe tv-station in Milaan. Ik ben daar ook naartoe gegaan, omdat vrienden ook gingen. En omdat hij mijn vrouw en mij gratis wou overvliegen. Het is een van de engste ervaringen van mijn leven geworden. Op een gegeven moment werd onze auto omsingeld door paparazzi. Ze begonnen hem heen en weer te duwen. Het was een compleet gekkenhuis. Ik wist zeker dat de auto over de kop zou gaan en dat ik gelyncht zou worden. Dat ze zoiets met Richard Nixon doen, tot daar aan toe. Maar met een simpele, altijd bescheiden gebleven acteur? Die avond heb ik tegen mijn vrouw gezegd: ‘Géén Berlusconi meer. Géén politiek meer.’ Mij zien ze nooit meer in de buurt van een politicus.
Als acteur is uw engagement niettemin afgenomen. De laatste jaren bent u vooral te zien in komedies en familiefilms. Robert Redford, uw leeftijdsgenoot en collega uit All the President’s Men, is geëngageerder dan ooit tevoren. Bent u ontgoocheld in de politieke kracht van film? Of bent u gewoon ontgoocheld in de politiek?
HOFFMAN: Goeie vraag. Promo-interviews voor nieuwe films noemen ze ‘junkets’, niet? Geef toe, dat woord zegt toch alles? Want hoelang hebben jij en ik om een gesprek te voeren? Twintig minuten? Ik doe dit al sinds 1967, toen ik doorbrak met The Graduate, en toen kon ik nog een vol uur met een journalist praten. Daarna werd het een halfuur, en straks mag je nog hooguit één vraag stellen. Het is een mooie metafoor voor de quotecultuur, die vooral in Amerika lelijk heeft toegeslagen. Het gaat alleen nog om slogans en spektakel, zowel in de filmindustrie als in de politiek.
Onder George W. Bush heeft Amerika zijn culturele dieptepunt bereikt. Dat Redfords politieke films geen volk lokken, verbaast me dus niet. In de seventies, toen we samen All the President’s Men maakten, was er tenminste nog een publiek dat opgevoed was om kritisch te zijn, om vragen te stellen.
Vroeger werden de filmstudio’s geleid door mensen die effectief iets van film afwisten, en die gewoon hun investeringen probeerden terug te verdienen met een zo divers mogelijk aanbod. Nu zijn het ceo’s die om het even wat zouden verkopen, en met al hun volstrekt identieke sequels en franchises spectaculaire winstcijfers willen voorleggen aan hun aandeelhouders. Zouden Midnight Cowboy, Lenny of All the President’s Men vandaag nog door een studio worden gemaakt? In geen duizend jaar!
Er waren de voorbije jaren toch een paar kleine, politieke films die wél geld opbrachten en een publiek bereikten, zoals Good Night and Good Luck en Syriana?
HOFFMAN: Dat waren geen films, dat waren mirakels. Tegenwoordig rekenen de studio’s ook alles op voorhand uit. Hoeveel een film zal kosten, wat hij zal opbrengen en welk publiek hij zal bereiken. Mr. Magorium, bijvoorbeeld, is een kinderfilm zonder seks en geweld. Daarvan weten ze nu al dat hij niet sterk zal openen. Omdat het vooral tieners zijn die de nieuwe films platlopen. En omdat ouders die met hun kinderen willen gaan soms een paar weken nodig hebben vooraleer ze tijd kunnen vrijmaken.
Is er ook niet enorm veel veranderd voor de acteurs? U staat bekend als een gedreven methodacteur die zijn rollen uitvoerig voorbereidt. Heeft dat in tijden van computeranimatie en performance capturing nog wel zin?
HOFFMAN: Daar zeg je me wat. Als je Jaws vergelijkt met Beowulf, die nieuwe, hypergeavanceerde film in digitale 3D, dan zaten we dertig jaar geleden nog in de prehistorie. We zijn niet ver van het punt verwijderd waarop je volledig digitale filmsterren in volledig digitale films zult hebben, zonder dat je nog enig verschil merkt met de echte acteurs.
Bang dat u straks zonder werk zit?
HOFFMAN: Nee. Ik ben wel bang dat ik straks dood ben. Maar wat mij betreft, mogen die digitale acteurs nú aanrukken. Stel je voor dat ik dankzij die computereffecten nog zou kunnen meespelen in de sequel op The Graduate. Of in Tootsie, maar dan met een echte vagina. Eindelijk een nieuwe wereld die opengaat. (lacht)
U zit blijkbaar met uw leeftijd. Of houdt u graag het kind in uzelf wakker?
HOFFMAN: De twee. Ik kan moeilijk blijven beweren dat ik van middelbare leeftijd ben, want zoveel 140-jarigen ken ik niet. Anderzijds doe ik al jaren mijn best om volwassen te zijn, maar dat is nog niet hetzelfde als agrown-up. Dat zijn valse volwassenen, lieden in pak en das die oorlog voeren om de vrede te bewaren. Of verzekeringen verkopen en dan geen cent uitbetalen wanneer er een orkaan over New Orleans raast. Aan dat soort hypocrisie en machtsspelletjes weiger ik mee te doen. Is Bush een volwassene? Vergeet het. He’s a grown-up.
Vlak voor de invasie van Irak hebt u tijdens het filmfestival van Berlijn een emotionele speech gehouden tegen de oorlog, wat toen zeker niet bon ton was. Vreesde u niet om, net als Norman Mailer, George Clooney en Susan Sontag, voor landverrader uitgescholden te worden?
HOFFMAN: Ik was niet van plan die toespraak te houden; het was meer een emotionele opwelling dan wat anders. Maar ik meende elk woord tot in de toppen van mijn tenen. Ze hadden me tijdens het festival uitgenodigd voor een Unicefgala, en ik had eerlijk gezegd al een paar glazen op. Plots vroeg iemand me of ik een speech wou geven. Een halfuur later ben ik het podium opgeklauterd en heb ik de beste toespraak van mijn leven gegeven. Ze staat zelfs nog altijd op het internet. Ik zei: ‘Ze manipuleren het verdriet om 9/11 om een oorlog te kunnen beginnen. Ik ben niet tegen Amerika. Ik ben niet tegen baseball. Ik ben niet tegen rock-‘n-roll. Ik ben niet tegen jazz. Maar ik ben wél tegen de beslissing van onze regering om Irak binnen te vallen.’ En ik kreeg verdorie meer applaus dan toen ik een Oscar won.
Waar ik gewoon niet bij kon, was de flagrante manier waarop Bush de bevolking zat voor te liegen. De Vietnamoorlog was ook gebaseerd op leugens, maar toen leefden we nog niet in een multimediamaatschappij en konden de feiten nauwelijks worden gecheckt. Nu wisten we dat Irak geen massavernietigingswapens had en niet de minste bedreiging vormde. Ik herinner me nog dat Condoleezza Rice zei: ‘We gaan niet op de paddenstoelwolk zitten wachten.’ Complete bullshit natuurlijk, maar wel een krachtig beeld en de perfecte slogan om iedereen de stuipen op het lijf te jagen. Maar het is natuurlijk niet alleen de schuld van de politici. Ook mijn collega-acteurs, regisseurs, producenten en videogameontwerpers moeten maar eens dringend ophouden met al die gewelddadige films te maken. Ze maken geweld almaar acceptabeler. (kwaad:) Hou er toch verdomme mee op!
Met permissie, maar in Straw Dogs en Marathon Man zaten ook brutale geweldscènes, die voor hun tijd zelfs baanbrekend waren.
HOFFMAN: Maar dat waren géén hersenloze films. Het waren ook geen ‘geweldfilms’. Ze gingen weliswaar over geweld, over hoever een mens kan en mag gaan. Maar ze wierpen vragen op en waren confronterend, wat je van de gemiddelde actiefilm tegenwoordig niet meer kunt beweren. Vandaar dat ik de jongste jaren vooral komedies en familiefilms doe. Ik ben die oorlogsporno spuugzat.
Heeft uw keuze voor komedies en familiefilms ook niet te maken met het feit dat u nog weinig goeie, dramatische hoofdrollen aangeboden krijgt en u zich noodgedwongen met bijrollen moet verzoenen?
HOFFMAN: Ook. Daar ga ik niet over zitten liegen. Als je een zekere leeftijd voorbij bent en je heet niet Sean Connery, dan moet je accepteren dat je minder wordt gevraagd voor een hoofdrol. Daar heb ik vrede mee. Tien jaar geleden zei mijn vrouw me: ‘Waarom ben je toch altijd zo kritisch voor jezelf en ga je zo diep voor je rollen? Probeer nu toch eens te relaxen en intuïtief een rol te kiezen.’ En dat heb ik sindsdien ook gedaan. Ik heb een komedie zoals Meet the Fockers gedaan zonder het script te lezen, gewoon omdat ik graag wou samenwerken met Robert de Niro, Ben Stiller en Barbra Streisand. En ik heb Perfume gedaan omdat ik het boek van Patrick Süskind geweldig vond en een fan was van de Duitse regisseur Tom Tykwer. Vroeger zou ik weken nodig hebben gehad om die beslissingen te nemen. Nu zeg ik meteen ‘ja’ of ‘nee’. En ik kijk niet meer om.
DOOR DAVE MESTDACH/foto corbis