Hollywood aan de Tiber
Ruim 400 jaar geleden verlegde een levensgevaarlijke wildebras de loop van de kunstgeschiedenis. Zijn naam was Michelangelo Merisi, maar hij liet zich toen al bij zijn bijnaam aanspreken: Michelangelo da Caravaggio. De eerste moderne schilder was een veroordeelde crimineel.
Da Caravaggio betekent ‘uit Caravaggio’. Het is de naam van het dorp op ruim 50 kilometer van Milaan waar Michelangelo Merisi zijn kinderjaren doorbracht. Hij was in 1571 in Milaan ge- boren. Zijn vader was er opzichter van renovatiewerkzaamheden voor de ooit oppermachtige Sforza’s, maar het gezin verhuisde in 1576 naar Caravaggio, op de vlucht voor de pest. Een jaar later bezweken Michelangelo’s grootvader, oom én vader alsnog aan de epidemie, allemaal in dezelfde nacht.
In 1584, toen hij dertien was, keerde Michelangelo terug naar Milaan om in de leer te gaan bij de kunstschilder Simone Peterzano. Hij trok er vier jaar later alweer weg. Uit eigen beweging of noodgedwongen, dat werd nooit opgehelderd. Er is sprake van een toegetakelde prostituee, een moord en een korte gevangenisstraf, maar het fijne zullen we daar nooit van weten: de politie-archieven uit die tijd zijn in rook opgegaan. In 1590 overleed ook zijn moeder. Michelangelo streek zijn deel van de erfenis op en reisde in 1592 naar Rome.
Aan het eind van de 16e eeuw was Rome een genadeloze religieuze dictatuur én een culturele boomtown. Stel u, ook al is dat moeilijk, het kalifaat van IS voor waar Palmyra wordt opgetrokken in plaats van vernietigd: zoiets. De contrareformatie was in volle gang, en de strategische wapens die daarbij werden ingezet waren repressie aan de ene kant, en propaganda aan de andere. Bloedige inquisitie en schone kunsten. Het was een oorlog die niet zozeer ging om het veroveren van grondgebied dan wel om het verknechten van de geesten.
In 1592, het jaar dat Caravaggio in Rome arriveerde, kwam paus Clemens VIII er net aan de macht. Die intensiveerde de terreur nog. Rome werd een sinistere politiestaat. Verklikkers van de geheime politie waren overal, inquisitierechtbanken spraken aan de lopende band lijf- en doodstraffen uit, de beulen draaiden overuren, de brandstapels smeulden onophoudelijk. ‘Er staan meer afgehakte hoofden op spiesen op de Engelenbrug, dan dat er meloenen te koop zijn op de markt’, was een populair gezegde in die tijd.
Ongeveer tezelfdertijd werd Rome op nooit geziene schaal verbouwd en herbouwd. De grote pleinen werden aangelegd en met elkaar verbonden, er verrezen meer dan vijftig nieuwe kerken, meer dan zestig grote palazzi en meer dan twintig monumentale villa’s. Kroon op het werk was de Sint-Pieters, aan de koepel waarvan die andere Michelangelo in 1590 de laatste hand legde.
Rome was ’s werelds grootste beeldenfabriek: Hollywood aan de Tiber. Elke Europese kunstenaar, elke schilder, beeldhouwer of architect met ook maar een greintje ambitie, trok naar Rome. De propagandamachine van de kerk had kunst nodig, ideologisch correcte uiteraard, om de harten en de geesten van de mensen opnieuw te veroveren. De stad had kunst nodig om er zijn nieuwe publieke ruimtes mee in te richten en te decoreren. En de oude en nieuwe rijken, de aristocraten, de kardinalen en de bankiers, hadden kunst nodig om elkaar te overbluffen in hun somptueuze palazzi.
Spaanse hoeren
In de tweede helft van de 16e eeuw verdubbelde de bevolking van Rome. Velen werden aangetrokken door de bouwwoede en de kunstboom, anderen kwamen in arren moede. De pausen financierden de heropbouw van Rome namelijk door onmogelijk hoge belastingen te heffen op de landbouw in de omliggende gebieden. Landbouwcrisissen en hongersnoden waren het gevolg. Wanhopige boeren en werkloze soldaten-uit-vele-oorlogen vormden roversbendes en teisterden heel Italië. In de straten van Rome kwamen ze allemaal samen: de nieuwe rijken en de havelozen, de geestelijken en de hoeren, de kunstenaars en de criminelen. De seksindustrie had altijd al gefloreerd in de schaduw van het Vaticaan, maar nu werd het nachtleven nog een tikje turbulenter. Er zijn historici die beweren dat ze in die dagen de belangrijkste economische sector én de grootste werkgever van de stad was.
Clemens VIII vaardigde op zijn eerste dag als paus dan ook een hele reeks nieuwe verboden uit: op wapendracht en duelleren, op kaartspelen en dobbelen. Vagebonden, bedelaars, zigeuners, bandieten en Spaanse hoeren werden uit de stad verbannen. De ‘bescherming’ van de vrouw ging de paus in het bijzonder ter harte. Vrouwen mochten ’s avonds hun huizen niet meer verlaten; de toegang tot taveernes, ‘gehuurde kamers’, feesten en theaters werd hun ontzegd. Het dragen van gebreide kleren, een pony op het voorhoofd of overdadig veel juwelen bovenop hun kleren was verboden. Kar- dinalen moesten voortaan verplicht hun scharlaken gewaad dragen, hoeren een lang geel kleed.
Dat was de wereld waarin de jonge Michelangelo Merisi terechtkwam. Hij trok er zich weinig van aan. Nauwelijks vijf jaar later was hij Caravaggio. Nog steeds een goedbewaard geheim, maar ook al een levende legende. Plaatselijke kardinalen en internationale verzamelaars vochten om zijn werk. Collega-kunstenaars kwamen van heinde en verre naar Rome om zijn kunst te bestuderen. Het stilleven en de portretkunst had hij toen al naar een andere dimensie getild met zijn ‘Zelfportret als (zieke) Bacchus’ (1593), zijn ‘Jongen met fruitmand’ (1593), zijn ‘Kaartspelers’ (1594), zijn ‘Jongen gebeten door een hagedis’ (1595), zijn ‘Luitspeler’ (1596) en zijn kierewiete ‘Medusa’ (1597). En hij stond op het punt een magistrale epiloog te breien aan de schilderkunst van de 16e eeuw met zijn ‘Judith onthoofdt Holofernes’ (1597-’98), zijn ‘Johannes de Doper’ (1598), zijn ‘Martha en Maria Magdalena’ (1599) en zijn ‘Heilige Catharina van Alexandrië’ (1599).
Op al die doeken portretteerde hij vrijwel uitsluitend zijn beste vrienden en vriendinnen, ook al omdat hij zich in die beginjaren geen professionele modellen kon permitteren. En die vrienden hadden een paar dingen met elkaar gemeen: de mannen waren bijna zonder uitzondering ook zijn minnaars, de vrouwen waren de meest beruchte courtisanes van Rome én zijn minnaressen. Samen vormden ze zijn geprefereerd nachtelijk gezelschap, zijn drinkebroers- en zussen, zijn homies, zijn gang. Ze werden ook allemaal, de vrouwen zowel als de mannen, meermaals opgepakt door de politie wegens verstoringen van de openbare orde, smaad, geweldpleging en verboden wapendracht.
Schandpaal
Het meisje met het rode haar in ‘De boetvaardige Maria Magdalena’ (1595-96) is Anna Bianchini, een prostituee die afkomstig was uit Siena. In ‘De rust tijdens de vlucht naar Egypte’ (1596) is zij de vermoeide, indommelende Maria die Jezus koestert. Bianchini werd later gearresteerd en veroordeeld tot de schandpaal, met de bijbehorende zweepslagen – een gruwelijke straf, die meestal leidde tot levenslange verminking. Anna verdronk in de Tiber. Of dat een ongeluk was of niet, of ze erin werd gegooid of zichzelf erin heeft gegooid, is niet duidelijk. Volgens sommige biografen dook ze nog één keer op in een schilderij van Caravaggio: in ‘De dood van Maria’ (1605) zou zij de dode Maria zijn, bleek en opgezwollen, zoals die dag toen ze uit de Tiber werd gevist.
Het doek dreigde, precies vanwege het feit dat een vrouw van bedenkelijk allooi model had gestaan voor Maria, schandaal te veroorzaken en de opdrachtgever, de Karmelietenkerk van Trastevere, stuurde het wijselijk terug naar afzender. Peter Paul Rubens, die het werk van Caravaggio kende, alsook diens reputatie en diens snel stijgende marktwaarde, maakte van de gelegenheid gebruik om ‘De dood van Maria’ aan te kopen voor de hertog van Mantua, zijn grote mecenas. Het hangt nu in het Louvre.
Fillide Melandroni was net zoals haar vriendin Anna Bianchini afkomstig uit Siena en gold als de mooiste en meest succesvolle prostituee van Rome. Fillide kwam aan de bak in de hoogste kringen: markies Vincenzo Giustiniani, een belangrijk verzamelaar van Caravaggio’s, was een van haar klanten. Zij is Judith, de mooie jonge vrouw die lijkt te schrikken van haar eigen kracht, in ‘Judith onthoofdt Holofernes’ (1597-98), de prachtige Maria Magdalena in ‘Martha en Maria Magdalena’ (1599) – haar vriendin Anna Bianchini is Martha – en de mysterieuze Catharina in ‘De heilige Catharina van Alexandrië’ (1599).
En dan is er nog Lena Antognetti, uit dezelfde beroepscategorie als Anna en Fillide, die door Caravaggio werd omgetoverd tot de zachtmoedige, wat in zichzelf gekeerde Madonna in ‘De Madonna van Loreto’ (1603-05) en ‘De Madonna van de Palafrenieri’ (1606). Ook dat laatste schilderij werd overigens door de opdrachtgever geweigerd, vanwege het decolleté met de net iets te opbollende boezem van de vooroverbuigende Madonna.
Lena werd op een nacht in 1604 aangehouden omdat ze gekleed ging als man – vrouwen mochten na het invallen van de duisternis nog altijd niet buiten. Met haar had Caravaggio een speciale band, lees: ze waren minnaars. Zij zou ook de enige van zijn vrienden zijn, en van de figuren op zijn doeken tout court, die hij ooit uit het hoofd heeft geschilderd.
Androgyne figuur
Ook het mannelijk personeel op Caravaggio’s vroege schilderijen was bijzonder. In ‘Jongen met fruitmand’ duikt Mario Minitti voor het eerst op. Toen Caravaggio hem leerde kennen was deze Siciliaanse jongen uit Syracuse, die net als hij de ambitie had om het in Rome te maken als schilder, nog geen zestien. Bijna tien jaar lang was hij Caravaggio’s favoriete mannelijke model, en gedurende vijf van die tien jaar leefden ze ook samen. Mario is de zwoel kijkende, androgyne figuur met minstens één ontblote schouder die werken als ‘Bacchus’ (1594-95), ‘De muzikanten’ (1595) en ‘De luitspeler’ (1596) een ronduit homo-erotische uitstraling geeft, en de fantastische acteur die van ‘Jongen gebeten door een hagedis’ zo’n revolutionair, haast modern schilderij maakt. Mario Minitti brak na 1600 met Caravaggio omdat hij het onophoudelijke slempen en brassen niet meer aankon en verlangde naar een rustiger leven. Hij trouwde, keerde terug naar Sicilië en werd in zijn geboortestad Syracuse een gerespecteerd en succesvol commercieel schilder.
Na Mario kwam Francesco Boneri, bijgenaamd Cecco. Hij was twaalf toen Caravaggio hem in dienst nam als leerjongen, en hij maakte zijn debuut in diens werk als engel, in de eerste versie van ‘De be-kering van Paulus’ (1600-01). We kennen Cecco, en meer in het bijzonder zijn jonge, gespierde lichaam, ondertussen allemaal uit ‘De Zegevierende Amor’ (1601) – ook een engel, maar op die vleugels let niemand meer – en uit ‘Johannes de Doper’ (1602):. de enige full frontal naakten die Caravaggio ooit heeft geschilderd. Toen de Johannes werd onthuld, met een Cecco wiens lichaam uit de kinderlijke onschuld is gegroeid en ontluikende seksualiteit verraadt, dachten velen dat het de provocatie te veel was. Maar dat viel reuze mee. De trotse koper van de Amor, markies Giustiniani, wiens broer kardinaal was, verstopte het werk af en toe nog achter een groen gordijn om zijn tafelgasten niet te choqueren. Maar de eigenaar van de Johannes, Ciriaco Mattei, een andere voorname mecenas van Caravaggio, deed zelfs die moeite niet. Wat naar pedo- en homoseksualiteit neigde, was in het toenmalige Rome duidelijk een minder vergrijp dan een iets te geprononceerde vrouwenboezem.
Ook met Cecco leefde Caravaggio jarenlang samen. In de eerste biografische schetsen van Caravaggio, die nog in de 17e eeuw verschenen, wordt hij ‘Caravaggio’s jongen’ genoemd, ‘die met hem sliep’. Cecco del Caravaggio maakte nog een mooie carrière als eerste der Caravaggisten, zoals de navolgers die in zijn stijl schilderden nu worden genoemd.
Hoge bescherming
En Caravaggio, die dacht ondertussen dat hij zich alles kon permitteren. En dat was ook wel een beetje zo. Hij genoot de hoge bescherming van kardinaal Francesco Del Monte, de vertegenwoordiger van de machtige Florentijnse familie de Medici’ in Rome, ook drie keer kandidaat-paus, en daarna van Ciriaco Mattei, een vooraanstaande kunstverzamelaar wiens broer ook kardinaal was. Later was ook kardinaal Scipione Borghese een liefhebber van zijn werk. Diens oom Camillo werd in 1605 paus Paulus V, waarna Scipione de politieke leiding van de pauselijke staten in handen nam. Hij bracht zijn enorme kunstcollectie – voor een goed deel bestaande uit geconfisceerde werken – onder in de Villa Borghese, waar ze vandaag nog altijd zes kapitale Caravaggio’s in de collectie hebben.
Caravaggio woonde eerst met Mario Minitti in het Palazzo Madama van kardinaal Del Monte, daarna met Cecco in de Villa Mattei van de gebroeders Mattei: enorme paleizen in hartje stad, waar hij grote ateliers ter beschikking had. ’s Nachts hing hij rond met zijn vrienden in de bars en osteria’s rond de Piazza Navona, of in de hoerententen in de Via Condotti.
In 1600 forceerde hij zijn grote doorbraak. ‘De roeping van Mattheus’ (1599-1600) en ‘Het martelaarschap van Mattheus’ (1599-1600), de twee reusachtige doeken die hij had gemaakt voor de San Luigi dei Francesi-kerk, recht tegenover de deur van het Palazzo Madama waar hij woonde, deden alle monden openvallen. Zijn eerste ‘publieke’ opdracht was een eclatant succes. Hetzelfde scenario een jaartje later, toen ‘De bekering van Paulus’ en ‘De kruisiging van Petrus’ (beide 1600-’01) in de Santa Maria del Popolo-kerk, aan de gelijknamige piazza, werden binnengebracht. Van toen af was hij officieel Egregius in Urbe pictor: uitmuntend schilder uit de stad Rome.
Caravaggio beantwoordt dus absoluut niet aan de karikatuur van de kunstenaar van eerder bescheiden komaf die jarenlang moest vechten en ploeteren voor erkenning. Die viel hem vrijwel instant ten deel. Al bij de eerste aanblik van zijn werk onderging nagenoeg iedereen, ook de meest conservatieven en verkrampten onder zijn tijdgenoten, de schok van het nieuwe. Een realisme zo messcherp dat de term ‘natuurgetrouw’ niet langer volstond. Een expressie van een nooit eerder geziene kracht: de tederheid ontroerend, het lijden onverdraaglijk, de horror huiveringwekkend. Een onschuld zo misleidend, een vrijheid zo uitdagend. Dit was geen nabootsing van de werkelijkheid meer, maar een verheviging ervan. En elk beeld leek een scène uit een veel groter verhaal, waar je als toeschouwer zo kon instappen, als je er al niet in werd gezogen. Zo waren de mensen écht, zo was het leven, dit was de waarheid. Dat ze geschilderd kon worden, door een man met een zeer bedenkelijke reputatie dan nog, sloeg de ene met verstomming en maakte de andere achterdochtig. Als hij geen assistentie kreeg van het opperwezen, dan misschien wel van de duivel.
Wat was zijn geheim? Hoe doet ie het, vragen we ons altijd af wanneer we een genie aan het werk zien, in de hoop de mythe te kunnen doorprikken en te ontdekken dat de tovenaar een ordinaire goochelaar is. In het geval van Caravaggio wordt het raadsel alleen maar groter. We weten dat hij geen tekeningen of voorbereidende schetsen maakte maar rechtstreeks met olievef op doek werkte – hooguit trok hij wat lijnen in de natte verf met de achterkant van zijn penseel. We weten dat hij uitsluitend naar levend model schilderde, en dat hij zijn ateliers volstouwde met props: stoffen, vazen met bloemen, opgezette dieren, wapens, meubilair. We weten ook dat hij in die ateliers enorme decors bouwde, waarin de modellen voor zijn grote Bijbelse tableaus konden plaatsnemen op verschillende niveaus. Net zoals we weten dat Caravaggio veel aandacht besteedde aan de belichting. Doorgaans zat de lichtbron die zijn figuren bescheen ergens bovenaan buiten beeld. Het meest duidelijk is dat in De roeping van Mattheus, waar het licht in een bundel van rechtsboven komt. Hij had ooit een conflict met een huisbaas omdat hij een groot gat had gemaakt in het plafond: precies op de plek waar, voor het doek waaraan hij werkte, het licht moest binnenvallen.
De schilder David Hockney bestudeerde de oude meesters voor zijn boek Secret Knowledge (2001) en is ervan overtuigd dat Caravaggio, net zoals Van Eyck voor hem en Vermeer na hem, gebruikmaakte van een ‘camera lucida’, een combinatie van een spiegel en een lens waarmee hij een tafereel dat in zijn studio klaarstond, bijvoorbeeld een ensemble voor een stilleven, uitvergroot kon projecteren op doek. Hockney is er zeker van dat Caravaggio op die manier tot zijn befaamde chiaroscuro kwam, het scherpe contrast tussen de bijna zwarte schaduwvlakken en de fel belichte stukken, meestal gezichten en contouren van lichamen, dat zijn werk zo’n dramatische intensiteit geeft. Volledigheidshalve voegde Hockney er wel aan toe dat die hulpmiddelen nul invloed hebben op de kwaliteit van de weergave.
Conclusie: de tovenaar kende een paar nieuwe goocheltrucs. Caravaggio veegde zijn voeten aan de academische voorschriften en gebruiken en was op een vernieuwende manier met zijn vak bezig. Hij was, zoals de meeste genieën, een maniak.
Ezelslul
Wat moest gebeuren gebeurde, op het hoogtepunt van zijn roem. Caravaggio bleef rondhangen met zijn foute vrienden, maar eigenlijk was hij zelf de ergste van allemaal. In de eerste jaren van de 17e eeuw werd hij een paar keer opgepakt wegens geweldpleging, mishandeling en verboden wapendracht. De gevangenis had allerminst een kalmerend effect op hem. In 1603 werd hij door de schilder Giovanni Baglione – die, o ironie, later zijn eerste biograaf werd – aangeklaagd wegens laster en eerroof. Baglione had het gewaagd Caravaggio te bekritiseren. Caravaggio en zijn vrienden hadden wraak genomen door in de kroegen rond de Piazza Navona en de Campo Marzio satirische gedichten over Baglione te verspreiden, waarin ze hem Gioan Bagaglia noemden – vrij vertaald: Joske Valies -, hem een ‘ezelslul’ toe- schreven waarmee hij de vrouw van zijn beste vriend neukte, en zijn schilderijen belachelijk maakten. Caravaggio werd gearresteerd en kwam pas na intensieve bemiddeling van zijn beschermheren voorwaardelijk vrij. Waarop hij vrijwel meteen opnieuw werd opgepakt wegens recidive, en opnieuw en opnieuw.
Op de avond van 28 mei 1606 gebeurde het. In een zwaardduel op de Campo Marzio velde Caravaggio Ranuccio Tomassoni, een lijfwacht, pooier en bendeleider die hij maar al te goed kende: uit het nachtleven, en van diens relatie met Fillide Melandroni, de ravissante prostituee die hij vereeuwigde als Judith en als Maria Magdalena. Sommigen vermoeden dat een jaloerse Caravaggio Tomassoni probeerde te treffen in het kruis, om hem definitief buiten strijd te stellen als liefdesrivaal. Tomassoni werd geraakt in de dij, zeeg neer en bloedde dood. Caravaggio zelf liep een bijna fatale hoofdwonde op toen de broer van Tomassoni, een legerkapitein, zich in het gevecht mengde. Andermaal hielpen de meest invloedrijken onder zijn bewonderaars Caravaggio de stad uit. Hij vluchtte naar Napels, daarna naar Malta, waar hij toetrad tot de gelijknamige ridderorde om er na een conflict snel weer uit te stappen, vervolgens Sicilië en ten slotte weer Napels. In Rome werd hij schuldig bevonden aan moord en bij verstek veroordeeld tot de dood door onthoofding.
Caravaggio maakte op zijn vlucht nog prachtige, iconische schilderijen. ‘De Madonna met de Rozenkrans’ (1606-07) en ‘De geseling van Christus’ (1607) in Napels. ‘De onthoofding van Johannes de Doper’ (1608) in Malta. ‘De opwekking van Lazarus’ (1608-09), met als model een lijk van vier dagen oud, in Messina, Sicilië. Maar hij bleef nergens lang, want hij zag overal gevaar. Terecht. Om het even wie mocht het hoofd van een terdoodveroordeelde bij de paus gaan afleveren. Je kreeg er nog voor betaald ook. Daar komt de term ‘headhunten’ vandaan. Er waren in Italië bendes die er hun kost mee verdienden. Caravaggio’s hooggeplaatste vrienden bemiddelden ondertussen bij de paus om hem gratie te verlenen. In de zomer van 1610 leek dat verzoek eindelijk te worden ingewilligd. Prompt nam hij in Napels de boot naar Rome. Hij kwam er nooit aan. Hij zou op 18 juli 1610 op het strand van Porto Ercole zijn bezweken aan een combinatie van uitputting, een zonneslag en malaria. Een verzinsel, beweren sommige van zijn biografen, die denken dat hij het slachtoffer is geworden van een moordcomplot.
Radicaal
Waarom is leven en werk van Caravaggio de stationsroman, de schelmenroman en de misdaadroman van de kunstgeschiedenis geworden? Omdat het zich daar uitstekend toe leent, natuurlijk. Al wat we met zekerheid over Caravaggio weten, komt integraal uit politiearchieven en rechtbankverslagen. Zijn crimineel leven is het gedocumenteerde deel van zijn leven. Maar er zijn nog genoeg hiaten, dus het is volop vatbaar voor interpretatie en speculatie. Heeft hij nu één man vermoord of meerdere? Was hij een boosaardige persoonlijkheid of een speelbal van de geschiedenis, het product van een hypocriete, sinistere, extreem gewelddadige tijd? Was hij homo of een seksuele omnivoor?
Over die dingen kan geredetwist worden, en dat doen de auteurs van de onafzienbare stroom biografieën, monografieën en catalogi die over hem blijven verschijnen dan ook: vriendelijk met elkaar van mening verschillen over de biografische details. Want over de kwaliteit en de betekenis van Caravaggio’s werk, en over zijn positie in de kunstgeschiedenis, is men het al vierhonderd jaar roerend eens.
Misschien is het wel juist om Caravaggio van zijn criminele kant te blijven bekijken. Misschien is zijn gewelddadige natuur, samen met zijn technisch meesterschap uiteraard, wel de blode essentie van zijn kunstenaarschap. Zijn radicaliteit, die tot een volstrekt nieuwe manier van schilderen heeft geleid, was in ieder geval veel minder een maatschappelijk of artistiek inzicht dan een persoonlijkheidstrek. Caravaggio had lak aan de kunstgeschiedenis. Caravaggio’s kunst was geen provocatie, geen virtuoos verpakte weigering om zich te schikken naar de geldende religieuze, maatschappelijke en artistieke codes. Het was, poepsimpel, een totaal onvermogen om iets anders te schilderen dan wat hij zag en wie hij kende, gecombineerd met de unieke gave om, als een volleerd dramaturg en regisseur, figuren en scènes uit zijn dagelijks leven om te zetten in theatrale, bezwerende, doorvoelde Bijbelse taferelen. Plus, niet te vergeten, de mateloze arrogantie om zijn kunst superieur te vinden aan al wat hem ooit was voorgedaan.
Biograaf Peter Robb noemde het Caravaggio-intermezzo in de schilderkunst het moment van de Verschrikkelijke Schoonheid. Caravaggio creëerde onontkoombare schoonheid in een tijd van verschrikkingen. En een van die verschrikkingen, geweld, belichaamde hij.
Bij uitgeverij Ludion verscheen zopas Caravaggio in detail, een mooi overzicht dat thematisch inzoomt op zijn schilderijen.
DOOR DANNY ILEGEMS
In de straten van Rome kwamen ze allemaal samen: de nieuwe rijken en de havelozen, de geestelijken en de hoeren, de kunstenaars en de criminelen.
Wat naar pedo- en homoseksualiteit neigde, was in het toenmalige Rome duidelijk een minder vergrijp dan een iets te geprononceerde vrouwenboezem.
Dit was geen nabootsing van de werkelijkheid meer, maar een verheviging ervan. Zo waren de mensen écht, zo was het leven, dit was de waarheid.
Misschien is Caravaggio’s gewelddadige natuur wel de essentie van zijn kunstenaarschap.