Oxfordprofessor Jeremy Farrar is een centrale figuur in de wereldwijde strijd tegen besmettelijke ziekten. Die verspreiden zich het snelst op plekken waar mens en dier veel contact met elkaar hebben, zoals in Azië en Afrika. ‘Uitgerekend die twee continenten staan steeds nauwer met elkaar in verbinding. Dat zal een groot effect hebben op de uitwisseling van infectieziekten tussen die twee continenten.’
Malaria, vogelgriep, sars: er is geen epidemie of ze heeft de weg van Jeremy Farrar gekruist. De 53-jarige professor Tropische Geneeskunde in Oxford is directeur van de Wellcome Trust, een van ’s werelds grootste liefdadigheidsorganisaties ter ondersteuning van de medische research. Farrar was ook adviseur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en runt samen met zijn vrouw Christiane Dolecek, een Oostenrijkse tyfusonderzoekster, een kleine stichting die vooral jongeren uit Vietnam en Nepal bij hun opleiding steunt, de Farrar Foundation.
U staat aan het hoofd van een stichting die over een vermogen van 22 miljard euro beschikt. Jaarlijks steunt de Wellcome Trust wetenschappelijke projecten ter waarde van 880 miljoen euro. Hoe voelt het aan om over zo veel geld te beschikken?
JEREMY FARRAR:(lacht) Wel, dat klinkt indrukwekkender dan het is. Zelf ben ik niet van alle details van iedere beslissing op de hoogte. Of een researchproject al dan niet steun krijgt, wordt beslist door interne of externe experts. Maar ik had deze job natuurlijk niet aangenomen als ik er niet van overtuigd was dat de Wellcome Trust kan helpen de wereld te veranderen.
U investeert nu 15 miljoen euro in ebolaprojecten, ongeveer 5 miljoen in de ontwikkeling van ebolavaccins. Begin augustus al, toen nauwelijks iemand ernstig aan die mogelijkheid dacht, eiste u dat experimentele vaccins tegen de epidemie zouden worden ingezet. Was dat niet riskant?
FARRAR: We leven niet meer in de negentiende eeuw. Ik vind dat we alle mogelijkheden, ook die van de moderne wetenschap, moeten gebruiken om ebola te stoppen. Het is niet uitgesloten dat deze epidemie tot ver in de tweede helft van 2015 zal blijven opflakkeren. Als we dan over een doeltreffend vaccin zouden beschikken, zou dat een groot voordeel zijn. Afgezien van toekomstige epidemieën.
Die onvermijdelijk zullen komen?
FARRAR: Ja, natuurlijk. Het ebolavirus vermeerdert zich vooral in het dierenrijk, vermoedelijk bij primaten en vleermuizen die in het oerwoud leven. Van daaruit kan het elk moment weer mensen overvallen. Ik ben bezorgd dat door de grote verspreiding van de epidemie intussen ook dieren die in de buurt van mensen of in grote steden leven ongemerkt drager van het virus kunnen zijn. Ik denk aan bepaalde soorten vleermuizen of ratten. In steden als Monrovia of Freetown kan ebola op elk moment weer uitbreken. Het is erg belangrijk om dan over een vaccin te beschikken.
Dan zou het zelfs mogelijk zijn om een besmettelijke ziekte uit te roeien?
FARRAR: Dat is mogelijk bij enkele infectieziekten zoals de pokken, maar niet als de infectie een dierenreservoir heeft zoals ebola. Zo’n ziekte uitroeien kan waarschijnlijk enkel met een vaccin, met medicamenten alleen is dat zo goed als uitgesloten.
Kennelijk lukt het niet bij elke verwekker om een vaccin te ontwikkelen. Tegen hiv, tuberculose of malaria bestaat er tot nu toe geen doeltreffende entstof.
FARRAR: En precies die drie grootste killers ter wereld zijn het beste voorbeeld van wat er gebeurt als je geen goed vaccin tegen een besmettelijke ziekte hebt. Bij die drie ziekten is er wel een gigantische vooruitgang geboekt. Er werden doeltreffende medicamenten uitgevonden om ze te bestrijden. Aan malaria stierven tien jaar terug 1,2 miljoen mensen per jaar, nu zijn het er nog ongeveer 600.000. Toch zijn we al die epidemieën nog niet de baas geworden.
Tuberculose kun je doeltreffend behandelen met antibiotica.
FARRAR: En menigeen beschouwt een hiv-infectie intussen als een ziekte als diabetes, omdat er uitstekende antivirale medicamenten bestaan. Dat zijn allemaal bewonderenswaardige succesverhalen. Maar altijd als medicamenten het belangrijkste wapen zijn in de bestrijding van een besmettelijke ziekte, ontwikkelen er zich onvermijdelijke resistenties.
Wat is daar zo erg aan? Je kunt toch altijd nieuwe medicamenten ontwikkelen?
FARRAR: Maar vaak ook juist niet. Onder experts gelden infecties met resistente kiemen intussen als de gevaarlijkste vorm van nieuw opduikende besmettelijke epidemieën. Elk jaar sterven daar honderdduizenden mensen aan.
Bijvoorbeeld aan multiresistente ziekenhuiskiemen?
FARRAR: Ja, maar niet alleen daaraan. Neem het fantastische malariamiddel Artemisinine, dat bijna een wondermiddel was. Ongeveer twintig jaar later constateerden we de eerste resistenties in Cambodja, intussen ook in Myanmar, Vietnam, Thailand, Indonesië. Het is onvermijdelijk dat de resistenties zich verder zullen uitbreiden.
Ook multiresistente tuberculose is een ernstige bedreiging geworden?
FARRAR: Ja, en ook een RNA-virus zoals hiv is nu juist geen ziekte zoals diabetes. Een virus verandert, muteert. Vroeg of laat zullen de bestaande medicamenten niet meer werken. In het geval van dit virus zijn er slechts een beperkt aantal aanknopingspunten voor nieuwe medicamenten. Op een bepaald moment ben je aan het einde van je Latijn. En als we tegen dan niet iets helemaal nieuws hebben, zal de diagnose ‘hiv-positief’ weer een doodvonnis zijn, zoals in de jaren tachtig en de vroege jaren negentig. Destijds heb ik als jonge arts in Londen gewerkt. Het was een vreselijke tijd. Al die jonge mensen zijn gewoon gestorven. Maar ik ben niet pessimistisch. Als we goede ideeën hebben en de juiste dingen doen, kan de wereld ook beter worden.
Welke andere ziekten moeten we in het oog houden?
FARRAR: O, de lijst met killers is lang. Altijd belangrijker zal bijvoorbeeld chikungunya worden, een virusziekte die met hoge koorts en erge gewrichtspijnen gepaard gaat. Ze verspreidt zich in de Caraïben en Zuid-Amerika op grote schaal, er zijn honderdduizenden gevallen. En die ziekte rukt voortdurend verder naar Zuid-Europa op. Daar is ook al de denguekoorts opgetreden. Aan die tropische ziekte, die door muggen overgedragen wordt, sterven mondiaal jaarlijks meer dan 25.000 mensen, en de tendens stijgt. En anders dan malariamuggen hebben denguemuskieten zich heel goed aan het leven in de grote steden aangepast. De mondiale trend tot urbanisering komt die insecten – en daardoor ook het denguevirus – heel goed uit. Precies zo ziet het er overigens met de pest uit die zich juist nu in Madagascar verspreidt: veel mensen op een kleine ruimte en goede leefomstandigheden voor de ratten waarop de vlooien leven die de pest overdragen. Dat zijn allemaal ideale omstandigheden voor de pestbacterie.
Dat betekent dat onze moderne wereld, waarin we een hygiënestandaard bereikt hebben die daarvoor in de geschiedenis niet bestond, tegelijk de verspreiding van besmettelijkje ziekten in de hand werkt?
FARRAR: O ja, op verschillende manieren. Zelfs de typische beschavingsziekten zoals diabetes en kanker begunstigen de kiemen omdat ze het immuunsysteem verzwakken. Vooral echter worden besmettelijke ziekten door mensen overgedragen. En de wereld wordt kleiner, wij mensen zijn altijd nauwer met elkaar verbonden, wat de mondiale verspreiding van verwekkers massaal bevordert. Ik werd in 1961 in Singapore geboren en heb als kind op vier continenten geleefd. Toen ik als tienjarige voor het eerst naar Groot-Brittannië kwam, reisden we per schip. Dat duurde acht weken. Als ik destijds een gevaarlijke ziekte mee op reis genomen had, zou ik bij onze aankomst in Southampton ofwel dood ofwel weer gezond geweest zijn. Bijgevolg zou ik in Engeland niemand meer besmet hebben.
Nu, nauwelijks veertig jaar later, zou u zo’n reis in één dag maken.
FARRAR: En elke epidemie ongemerkt binnensmokkelen. Ja, het is voor mij altijd weer ongelooflijk hoe de wereld in één generatie veranderd is.
Voor u een jaar geleden directeur van de Wellcome Trust werd, hebt u bijna achttien jaar een groot medisch researchinstituut in Vietnam geleid. Zuidoost-Azïë en sub-Saharaans Afrika zijn de twee grote wereldgebieden waarin altijd weer nieuwe infectieziekten uitbreken. Waarom juist daar?
FARRAR: Nieuwe ziekten ontstaan typisch genoeg op plaatsen waar mens en dier in nauw contact met elkaar leven. Dan kunnen verwekkers, die tot nu toe alleen maar dieren aantastten, zich aan de mensen aanpassen en op hen overspringen, zoals het ebolavirus van de vleermuizen, de apenvariant van het aidsvirus en het influenzavirus van het gevogelte. In Azië leeft zowat zestig procent van de wereldbevolking in eng contact met een groot deel van het mondiale bestand aan hoenderen, eenden, varkens en alle mogelijke andere dieren. Dat is gewoon een perfect mengsel voor het ontstaan van nieuwe epidemieën. Een actuele en werkelijk zorgwekkende ontwikkeling is voor mij dat uitgerekend deze twee continenten – Azië en Afrika – waarin nieuwe ziekten ontstaan, steeds nauwer met elkaar in verbinding staan.
Hoe komt dat?
FARRAR: Aziatische firma’s investeren massaal in Afrika. Het luchtverkeer tussen deze twee continenten neemt daardoor exponentieel toe. Nooit eerder heeft een zo groot aantal Chinezen en Indiërs in Afrika gewerkt. Dat zal een diepgaand effect hebben op de uitwisseling van infectieziekten tussen die twee continenten.
Hebt u in Vietnam het optreden van nieuwe ziekten meegemaakt?
FARRAR: O ja, ik was er bijvoorbeeld toen sars naar Vietnam kwam.
De longziekte die in 2002 en 2003 de wereld in spanning hield, meer dan zevenhonderd dodelijke slachtoffers eiste en nu bijna vergeten is.
FARRAR: Ten onrechte. Sars is een uiterst gevaarlijk virus. Mijn vriend en collega Carlo Urbani, die eveneens in Vietnam in een ziekenhuis werkte, merkte als eerste medicus ter wereld dat er iets bedreigends gebeurde. Plots kwamen er opvallend veel jonge mensen met zeer erge ademinfecties naar zijn kliniek. Toen verzocht hij de autoriteiten om zijn kliniek te sluiten en er haast niemand meer in of uit te laten. Veel mensen in zijn ziekenhuis zijn daardoor gestorven. Hijzelf ook. Maar hij heeft waarschijnlijk voorkomen dat er in Vietnam nog iets ergers is gebeurd. Sars heeft zich daar nooit zozeer verspreid als in China of Canada.
Waren er in uw ziekenhuis ook gevallen van sars?
FARRAR: Dat was een beangstigende tijd. We hadden in ons ziekenhuis veel patiënten van wie we vermoedden dat ze sars hadden, maar dat bleek niet zo te zijn.
Waarom is het sarsvirus uit ons blikveld verdwenen? Waar heeft het zich teruggetrokken?
FARRAR: Ik heb geen flauw idee. We hebben het sedert 2004 niet meer gezien. Het is niet duidelijk of het compleet verdwenen is en of het nog terug kan komen.
En vanwaar kwam het?
FARRAR: Ook dat weet niemand precies. Misschien is het van vleermuizen en civetkatten op de mensen overgesprongen. Waarschijnlijk heeft de epidemie een hele tijd in Zuid-China gesudderd, mensen hebben zich via dieren met dat virus besmet zonder dat ze dat virus aan andere mensen konden doorgeven. Ongeveer zo, zoals nu in het Midden-Oosten met het mersvirus gebeurt.
Dat is nauw verwant met het sarsvirus.
FARRAR: Ja, precies, maar op een bepaald moment heeft het sarsvirus zich door mutaties zo veranderd dat het gemakkelijk van mens op mens overgedragen kon worden. De vraag is: zal het mersvirus ooit even gevaarlijk worden als het sarsvirus? En: zal sars even krachtig terugkeren? Niemand weet het.
Kort na het verdwijnen van sars waren er in Vietnam plots weer gevallen van zeer erge ademhalingsziekten.
FARRAR: Ja, en eerst dachten we dat de longpest weer uitgebroken was. Maar dan constateerden we dat het om een nieuwe ziekte ging: de vogelgriep.
Bij de vogelgriep rendeerde het besliste optreden van de epidemiebestrijders, die altijd weer miljoenen hoenderen en eenden lieten doden. Maar bij de varkensgriep in 2009 was er een enorme paniek omdat de Wereldgezondheidsorganisatie een pandemie had uitgeroepen – totaal overdreven, zoals later bleek. De huidige uitbraak van ebola hebben ook veel experts lang onderschat. Waarom is het zo moeilijk om doeltreffend op een nieuwe epidemie te reageren?
FARRAR: Het probleem is dat we beslissingen altijd op basis van onvolledige gegevens moeten treffen. U hebt de varkensgriep van 2009 genoemd. Ik was destijds in Mexico, toen het begon.
Was u er mede voor verantwoordelijk dat er een mondiaal alarm was?
FARRAR: Ik nam deel aan het beslissingsproces, ja. Maar u moet zich dat concreet voorstellen. Je bent in Mexico en vier ziekenhuizen in een straal van een paar kilometers zijn plots overvol met zwaar zieke, jonge mensen. Je ziet zwangere vrouwen die aan een longinfectie sterven. Wat doe je dan? Je wacht natuurlijk niet drie maanden af tot je betrouwbare gegevens hebt over hoe de epidemie zich ontwikkelt. Je handelt. Want je hebt geen andere keus. Alleen al voor het produceren van een vaccin heb je ten minste zes maanden nodig. Terugblikkend weten we dat wat we in Mexico gezien hebben niet typisch was voor de varkensgriep. Uiteindelijk was zestien tot twintig procent van de wereldbevolking geïnfecteerd. Maar in de meeste gevallen verliep de ziekte onschuldig.
Hebben de experts zo laat op ebola gereageerd omdat ze niet dezelfde fout wilden maken als bij de varkensgriep?
FARRAR: Dat zal een van de redenen geweest zijn. Precies zoals mogelijke overreacties bij de varkensgriep beïnvloed waren door vroegere ervaringen met de vogelgriep.
Is de Wereldgezondheidsorganisatie nog met haar tijd mee om op crisissen zoals ebola te reageren?
FARRAR: Het is juist dat in 1948, toen de WHO gesticht werd, de wereld er nog helemaal anders uitzag. Maar om mondiale epidemieën te bestrijden, hebben we een wereldwijd handelende organisatie meer dan ooit nodig. Afzonderlijke landen of groepen van landen zijn daartoe niet in staat. Bij de varkensgriep en bij de EHEC-epidemie in Duitsland in 2012 kon je zien wat voor een chaos er ontstaat als zestien ministers van deelstaten samen voor de epidemiebestrijding bevoegd zijn.
Dus moet alles blijven zoals het is?
FARRAR: Dat heb ik niet gezegd. Het feit dat we de WHO als organisatie nodig hebben, betekent niet dat ze zich niet verder moet ontwikkelen of verbeteren. Wat vooral ontbreekt, is geld. In de afgelopen jaren hebben alle landen hun financiële bijdrage aan de WHO gereduceerd. Maar alleen met voldoende financiële steun van de staten heeft de WHO genoeg autoriteit om doeltreffend te handelen en goed personeel te krijgen.
Gelooft u dat in de toekomst ook sociale netwerken kunnen helpen om epidemieën onder controle te krijgen?
FARRAR: Absoluut, maar zover zijn we nog lang niet. Herinnert u zich nog de ‘Google Flu trends’?
Ja, dat is een paar jaar geleden. Het internetconcern had beweerd dat het opkomende griepgolven met behulp van zijn zoekmachine en zijn gegevensanalysen sneller kon herkennen dan wie ook.
FARRAR: Maar wat ze konden voorspellen, waren slechts de seizoenen. Toch toont het aan in welke richting het zou kunnen gaan. Mobiele telefoontechniek zal een almaar grotere rol spelen. In West-Afrika heeft nauwelijks iemand een vaste telefoonaansluiting, maar bijna iedereen heeft een mobieltje. Op die manier kunnen we voortreffelijk informatie verspreiden.
Maar vals alarm via Twitter of Facebook kan ook veel schade aanrichten.
FARRAR: Juist, en daarmee moeten we leven. Maar er bestaan goede kansen dat in de loop van de tijd de juiste informatie wordt verstrekt. In Liberia werd in het begin zeer veel wantrouwen gezaaid via de sociale netwerken. Het gerucht deed de ronde dat ebola verzonnen was, of opzettelijk binnengesmokkeld was om West-Afrika te schaden. Maar uiteindelijk hebben de media hun werk goed gedaan en voorlichting gegeven. De juiste informatie werd via Twitter en Facebook verspreid, bijvoorbeeld hoe men zich het best tegen besmetting kan beschermen.
Een epidemie als ebola boezemt veel mensen angst in, maar ze oefent ook fascinatie uit. Waarom?
FARRAR: Dat heeft met het griezelgehalte te maken. De meeste mensen kennen mondiale besmettingshaarden alleen maar uit geschiedenisboeken of uit de literatuur. De pest, de Spaanse griep of andere erge ziekten prikkelen de fantasie. Maar wie heeft in het Europa van nu al eens zelf te maken gehad met een echt dodelijke epidemie? De waarschijnlijkheid om in een verkeersongeluk te sterven, is veel groter. Maar we mogen die besmettelijke ziekten nooit onderschatten.
© Der Spiegel
‘Het aidsvirus kan opnieuw dodelijk worden.’
‘De wereld wordt kleiner. Wij mensen zijn altijd nauwer met elkaar verbonden, wat de mondiale verspreiding van ziekteverwekkers massaal bevordert.’
‘Het ebolavirus vermeerdert zich vooral in het dierenrijk, vermoedelijk bij primaten en vleermuizen die in het oerwoud leven. Van daaruit kan het elk moment weer mensen overvallen.’