Hoe Eisenhower het doodvonnis van Lumumba tekende
Op 17 januari is het 55 jaar geleden dat Patrice Lumumba werd vermoord, de eerste premier van Congo. Het was al bekend dat de Belgische regering en koning Boudewijn hadden aangestuurd op zijn ‘uitschakeling’. Maar in het nieuwe boek Death in the Congo blijkt dat ook de Amerikaanse president Eisenhower daar persoonlijk op aandrong: ‘Wij spreken over één man die ons uit Congo wil krijgen. Over Lumumba, die gesteund wordt door de Sovjets.’
Een Belgisch boek dat de Amerikaanse eindejaarslijstjes haalt? The Wall Street Journal laat geen twijfel bestaan over Death in the Congo van Emmanuel Gerard en Bruce Kuklick. ‘Een fascinerend relaas’, heet het. Ook Publishers Weekly en Foreign Affairs gingen overstag. Het boek is het resultaat van een Belgisch-Amerikaanse samenwerking: auteur Emmanuel Gerard is hoogleraar aan de KU Leuven en directeur van het Hoger Instituut voor de Arbeid, zijn collega Bruce Kuklick specialiseerde zich aan de University of Pennsylvania in diplomatieke en Afro-Amerikaanse geschiedenis.
In België is Patrice Lumumba misschien geen hot topic meer maar internationaal blijft de man een van de founding fathers van het moderne Afrika, een historische leider à la Gabal Abdel Nasser in Egypte en Nelson Mandela in Zuid-Afrika: kopstukken van de eerste generatie Afrikaanse politici die durfden op te staan tegen de westerse overheersing. Lumumba, de eerste democratisch verkozen regeringsleider van Afrika, werd daarvoor op 17 januari 1961 vermoord.
Belgen zijn geneigd om Lumumba door een andere bril te bekijken: hij is een stuk van de vaderlandse geschiedenis, een tragisch-heroïsche figuur wiens dood hoorde bij de scheidingspijn van de dekolonisatie. De Belgische publieke opinie nam voetstoots aan dat de waarheid over zijn dood niet te achterhalen viel, laat staan de namen van de opdrachtgevers. Tot Ludo De Witte in 1999 voor ophef zorgde met zijn boek De moord op Lumumba. Hij maakte brandhout van eerder onderzoek dat de rol van de Belgen vergoelijkte, en verdedigde met vuur en argumenten de stelling dat het Belgische establishment de echte aanstoker van de moord was. Volgens De Witte werd Lumumba vermoord na actieve inmenging van de entourage van koning Boudewijn en de regering van eerste minister Gaston Eyskens.
De timing van De Wittes boek zat goed. 1999 was het eerste jaar van de paars-groene regering-Verhofstadt. De nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, Louis Michel (PRL, nu MR), stuurde aan op betere relaties met de Congolese president Laurent-Désiré Kabila, en verzette zich niet tegen de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie naar de Belgische betrokkenheid bij de moord op Lumumba. Het was een typisch paars-groene reflex: men kon een spectaculair ‘ethisch’ element koppelen aan een agenda met politieke voordelen voor minister Michel. Bovendien was Kabila in zijn jonge jaren een fervent lumumbist geweest: ook hij had er voordeel bij als de Belgische regering zou erkennen dat Lumumba en de zijnen onrecht was aangedaan.
Voor het historische onderzoek deed de Lumumbacommissie een beroep op vier historici, onder wie Emmanuel Gerard. Zij nuanceerden de akte van beschuldiging van Ludo De Witte: ze vonden geen materiële maar slechts een ‘morele’ verantwoordelijkheid van de Belgische instanties. Hun onderzoek vond zijn weg naar het grote publiek in het vuistdikke boek Lumumba. De complotten? De moord uit 2004. Maar hoe uitvoerig dat onderzoek ook was, de focus bleef beperkt tot België. Dat was nu eenmaal de uitdrukkelijke opdracht geweest van de onderzoekscommissie: ze was ‘belast met het vaststellen van de precieze omstandigheden waarin Patrice Lumumba werd vermoord en van de eventuele betrokkenheid daarbij van Belgische politici’. Alleen: in ’60-’61, toen Patrice Lumumba aantrad als eerste minister, werd afgezet en vermoord, was Congo allesbehalve een exclusief Belgisch dossier. Niet alleen in Brussel en Leopoldstad (nu Kinshasa), maar ook in Washington, Moskou en bij de Verenigde Naties in New York was Lumumba hét dossier dat iedereen bezighield.
Terugtrekken op een drafje
In de jaren vijftig en zestig verkregen de meeste Afrikaanse kolonies in korte tijd hun onafhankelijkheid. Soms verliep dat ordelijk en vreedzaam, soms heel gewelddadig. Frankrijk liep in de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog een trauma op, Groot-Brittannië verloor Kenia na een noodtoestand die zeven jaar duurde. Ook in Belgisch Congo waren er af en toe opstanden uitgebroken, maar halfweg de jaren vijftig leefde het land onder een Pax Belgica. Het was een kwestie van tijd voor ook daar de roep naar onafhankelijkheid sterker zou worden en de eerste onlusten uitbraken. De koloniale administratie maakte de regering duidelijk dat de zaken niet langer in de hand te houden waren.
In Brussel drong het besef snel door: als zelfs Parijs en Londen niet in staat waren om hun kolonies in de pas te laten lopen, dan zou België het zeker niet kunnen. De Congolezen hoefden daardoor niet echt te vechten voor hun onafhankelijkheid, ze kregen ze min of meer aangeboden. En zelfs sneller dan goed of verstandig was. Waar minister van Koloniën Maurits Van Hemelrijck in 1959 nog dacht aan een proces van vijftien à twintig jaar, kortte zijn opvolger dat in tot vijf jaar. Op een Rondetafelconferentie in Brussel in januari-februari 1960 vond de nieuwe Congolese elite ook dat te traag. Brussel bond opnieuw in, de Congolezen kregen de onafhankelijkheid binnen de paar maanden. ‘Te snel’ is een understatement, zeker in een land waarvan het de inheemse bevolking onmogelijk was gemaakt om hogere studies te volgen of hogere kaderfuncties te bekleden in het leger, het gerecht, de overheidsadministratie en het bedrijfsleven.
Die Rondetafelconferentie luidde ook de opgang in van Patrice Emery Lumumba, de meest charismatische en welbespraakte van de eerste generatie Congolese leiders. Bij het begin van de conferentie zat hij nog in de gevangenis. De koloniale overheid had het optreden van Lumumba in te cités van Stanleystad (nu: Kisangani) gevaarlijk subversief bevonden, maar op 25 januari 1960 was hij al vrij en zat hij op het vliegtuig naar Brussel. De Belgische politieke overheid begreep dat een vergadering over de toekomst van Congo geen zin had zonder de man die de in 1958 grootste ‘nationale’ partij had gesticht, de Mouvement National Congolais (MNC).
In mei 1960 won Lumbumba bovendien de eerste Congolese verkiezingen. Joseph Kasa-Vubu mocht de eerder honoraire functie van staatshoofd en president bekleden, en op 23 juni werd Patrice Lumumba de eerste premier van Congo, de echte regeringsleider van het nieuwe, onafhankelijke land. Lumumba had de allure van een filmster. Waar hij was, werd hij gezien – zeker met die bril van hem, die zijn handelsmerk zou worden. Hij was eloquent, ook in het Frans. Vandaar dat de toespraak die hij bij de onafhankelijkheidsceremonie in het bijzijn van Boudewijn onverwachts hield zo bijtend was: ‘Wie zal vergeten dat men bij een zwarte altijd “tu” gebruikte? Zeker niet zoals bij een vriend, maar wel omdat het eerbare “vous” alleen maar voor de blanken was.’
Lumumba was groot, charmant, een womanizer. Maar hij was ook onvoorspelbaar en grillig, meer het type van een politicus die onklopbaar is bij verkiezingen dan een bestuurder die het land vooruit zou krijgen. Al is dat oordeel niet helemaal fair: qua politiek instinct was hij een natuurtalent. En waar had hij zijn bestuurskwaliteiten kunnen ontwikkelen? Ja, hij had zich aan de hand kunnen laten leiden door de Belgische ex-kolonisatoren, maar juist dat wilde hij niet. Hij wilde zelf zijn land besturen naar westers model. Maar het nieuwe Congo had niet eens het begin van een westerse administratie.
De eerste weken van de onafhankelijkheid ontaardden in een infernale rit van het land, zijn bevolking en zijn leiders. Na de machtsoverdracht scheurde Katanga zich af, eisten de VN de terugtrekking van de Belgische troepen, en werd Lumumba gearresteerd, gemarteld en vermoord (zie kader). En dat allemaal in zes maanden tijd.
Dat de Belgen bepaald niet Lumumbagezind waren, werd door het onderzoek van De Witte en van de Lumumbacommissie tot in het pijnlijkste detail duidelijk. Wel werd gediscussieerd over de draagwijdte van woorden. De Belgische minister Harald d’Aspremont Lynden had gezegd dat België hoopte op een ‘definitieve eliminatie’ van Lumumba. Was dat louter politiek te interpreteren, zoals de experts van de Lumumbacommissie concludeerden? Of dacht men in Brussel echt aan moord, zoals De Witte schrijft?
Nog prangerder is de brief die majoor Guy Weber, de Belgische raadgever van de Katangese president Tshombe, op 19 oktober 1960 had geschreven aan de kabinetschef van koning Boudewijn: ‘Tshombe a rencontré Mobutu. Excellente entrevue. (…) On neutralise complètement (et si possible physiquement…) Lumumba.’ In de marge plaatste de kabinetschef een vraagteken bij die passage. Hij toonde de bewuste brief ook aan Boudewijn. Daarop liet de Belgische koning in een schrijven aan Tshombe weten dat ‘de relaties tussen België en Congo niet vernietigd kunnen worden door de politiek van één man’. Is het zo fout om daarin te lezen dat Boudewijn zijn zegen gaf aan het doden van zijn aartsvijand?
De voorbereidingen
Boudewijn stond niet alleen in zijn visie dat ‘liquidatie’ het best letterlijk geïnterpreteerd moest worden. Sinds de vrijgave van documenten van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA in 1975 weten we dat CIA-agenten in Congo oordeelden dat ze handelden op gezag van de Amerikaanse president. Het boek Death in The Congo reconstrueert nu in detail hoe president Dwight D. Eisenhower tot die beslissing kwam.
De rol van de Amerikanen was al voor een deel bekend. Ludo De Witte schreef er al over in zijn eerste boek over Lumumba, Crisis in Kongo (1996) en kwam erop terug in The Assassination of Lumumba (2001), de Engelse vertaling van het boek dat zo veel in gang zette. Maar pas met Death in the Congo wordt de jacht op Lumumba niet meer in Belgische termen geschetst, maar in een internationale en dus door de VS gedomineerde context.
Net op het moment dat de ster van Lumumba begon te rijzen, werden de VS in hun eigen achtertuin verrast door Fidel Castro, die op 1 januari 1959 Havana innam, de Cubaanse dictator Fulgencio Batista verdreef, en een regime installeerde dat al snel in het communistische kamp terechtkwam. Eisenhower, die in het laatste jaar van zijn presidentschap zat, vond het een persoonlijke belediging: de hele Koude Oorlog lang had hij zich opgeworpen als de beschermheer en inspirator van het Vrije Westen. Terwijl hij rekende op de NAVO-bondgenoten om Castro aan te pakken, kreeg de VN Veiligheidsraad het dossier-Congo in handen. En daarin waren de Verenigde Staten, net als de andere leden van de Veiligheidsraad, in eerste instantie erg kritisch voor België. Dat dit niet door de beugel kon, werd Eisenhower diets gemaakt door niemand minder dan Paul-Henri Spaak. De Belgische socialist was op dat moment secretaris-generaal van de NAVO en genoot een immens prestige. Hij en Eisenhower kenden elkaar al van tijdens de oorlogsjaren in Londen. Toen de VS hun veto niet gebruikten wanneer de Veiligheidsraad een resolutie tegen België goedkeurde, stelde Spaak een woedende brief op voor Eisenhower, waarin hij Congo met Cuba vergeleek: ‘Wat zou de president ervan denken als de Belgen openlijk Castro zouden steunen? Westerlingen moeten elkaar altijd steunen, in alle delen van de wereld. Zo niet zou dat het einde van de NAVO betekenen.’
Spaak miste zijn doel niet. De regering-Eisenhower stond sowieso wantrouwig tegen de moeilijk te controleren Lumumba. Zeker, hij bakte zoete broodjes met de VS, maar hij stond ook open voor samenwerking met de Russen – en had Fidel Castro niet hetzelfde parcours afgelegd: eerst zogezegd Washington de hand reiken, om dan toch in Moskou te belanden? De informatie die Eisenhower bereikte, inferieur van kwaliteit, kwam van drie mannen. De eerste was Allen Dulles, het hoofd van de CIA. Dulles was ouder en maakte zijn huiswerk niet meer: hij had stevige anticommunistische overtuigingen en hield als ex-spion vooral van het cloke and dagger-werk. In Congo zou hij zijn mensen ook in die richting sturen. De tweede was William Burden, de Amerikaanse ambassadeur in Brussel. Burden was een telg van de puissant rijke familie Vanderbilt. Hij had niet de minste kennis van Congo (hij was in Brussel vooral bekend om zijn fenomenale wijnkelder en zijn appetijt voor de beste restaurants), maar hij liet zich graag voorzien van ‘wijs advies’ door ‘goed geïnformeerde Belgen’. Al in juli 1960 raadde hij Washington aan om Lumumba te ‘vernietigen’. De derde was Larry Devlin, de CIA-man in Leopoldstad. Devlin had de job geleerd in Brussel, hij speelde chauffeur voor Dulles wanneer de CIA-baas in de Belgische hoofdstad moest zijn. Hij was ook een snoever van formaat: ooit stuurde hij een rapport naar Washington om de komst van ‘vele honderden’ Russische ‘experts’ in Congo aan te kondigen. Uiteindelijk bleek het om drie man te gaan.
Lumumba moest dus op zijn tellen passen. Op vergaderingen van de National Security Council (NSC), in aanwezigheid van Eisenhower, waarschuwde Dulles voor het ‘duidelijke antiwesterse karakter’ van Lumumba. Toen Lumumba op 22 juli, in volle Congocrisis, naar de VS reisde voor een bezoek aan New York en Washington zorgde Eisenhower ervoor dat hij op zijn buitenverblijf in Newport, Rhode Island was, en de premier van Congo niet hoefde te spreken. Voor de rest kreeg Lumumba een eersteklas ontvangst. Hij mocht in Blair House logeren, het gastenverblijf voor buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders tegenover het Witte Huis (waar hij volgens een CIA-rapport om ‘een blonde dame’ vroeg, die hem ook werd geleverd), hij kreeg negentien saluutschoten, maar tijdens vriendelijke gesprekken met VS-diplomaten kreeg hij telkens nul op het rekest. De Belgen werden kregelig. Minister van Buitenlandse Zaken Pierre Wigny tekende officieel protest aan tegen het feit dat Lumumba slechts twee kanonschoten minder had gekregen dan Boudewijn, en hij had nog eens in hetzelfde bed geslapen als onze vorst ook.
Binnen de National Security Council werd de sfeer openlijk anti-Lumumba. ‘Chaos leidt tot communisme’ was het devies, en omdat het Pentagon vreesde dat de Sovjets troepen zouden sturen, werd ook de mogelijkheid van een Amerikaanse militaire actie besproken. Toen Spaak er op de koop toe mee dreigde de NAVO-engagementen te herzien, was voor Washington de maat vol. De Amerikanen overwogen even om de Belgen een korting te geven van 25 miljoen dollar op hun NAVO-bijdrage (maar daarvan werd afgezien omdat het als ‘zwijggeld’ zou overkomen), en de staf van het Witte Huis overtuigde Eisenhower om Boudewijns broer Albert te ontvangen bij zijn volgende bezoek aan Washington.
Project Wizard
Op de bijeenkomst van de NSC op 18 augustus 1960 hakte Eisenhower de knoop door. Allen Dulles merkte op dat Lumumba wellicht ‘Sovjetgeld’ kreeg. Viceminister van Buitenlandse Zaken Douglas Dillan trad hem bij: Lumumba wilde de blauwhelmen weg uit Congo om dan de Russen uit te nodigen en de Belgen weg te krijgen. Eisenhower vond het daarop ‘ondenkbaar’ dat men Lumumba zoiets zou laten doen: ‘Wij spreken hier dus over één man die ons uit Congo wil krijgen. Over Lumumba, die gesteund wordt door de Sovjets.’
De auteurs van Death in the Congo noteren: ‘De president moet zijn opmerkingen met enige kracht hebben gemaakt, want vanuit het NSC vertrok daarop een memorandum waarin Eisenhowers woorden werden opgenomen en dat de overheidsdiensten opriep om, conform Eisenhowers woorden, ‘gepaste’ actie tegen Lumumba te ondernemen. Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken nam die uitleg over en schreef dat de VS ‘alles moesten doen wat denkbaar is, in linie met de richtlijn van de president’, om Lumumba te dwarsbomen. Daarom, besloot de nota, moesten de VS acties ondernemen ‘buiten het kader van de Verenigde Naties’. Dat betekende: een job voor de CIA.
Op 23 augustus, minder dan een week na het commando van Eisenhower, was in de schoot van de CIA Project Wizard opgezet voor de geheim agenten in Leopoldstad. Zij mochten alle mogelijke middelen in overweging nemen ‘to get rid of Lumumba’. Er werd een extra budget van 100.000 dollar vrijgemaakt om meer agressieve actie te ondernemen, tenminste ‘als die geheim kan blijven’. De ‘verwijdering’ van Lumumba was ‘een dringend en prioritair objectief’.
Voor genade was weinig plaats. Eisenhower gaf te verstaan dat ‘de mensen in het veld’ moesten weten dat hij ‘gespierde actie’ (‘vigorous action’) wilde. Daarop stuurde de CIA een extra man naar Larry Devlin in Congo: ‘Dr. Death’. Zijn echte naam was Sydney Gottlieb. Hij stotterde en hinkte, en hij had een vracht vergif mee. Gottlieb vertelde Devlin dat CIA-baas Allen Dulles ‘instructies had gekregen van president Eisenhower’: ‘Ik geef u een opdracht van het hoogste gezag’, zei Gottlieb. ‘Vermoord Lumumba, op welke manier ook.’
Dat bleek makkelijker gezegd dan gedaan, zeker toen Lumumba onder huisarrest was geplaatst. Er werden nog andere agenten overgevlogen, zoals de sinistere man met de codenaam WI/ROGUE, die volgens een CIA-nota ‘echt alles deed wat zijn superieuren hem vroegen, ook als het de hele wereld het moreel fout zou vinden’. Hij maakte plannen om Lumumba uit zijn huis te lokken en hem dan neer te schieten, maar dat lukte niet. Ook dacht men aan een zekere QJ/WIN. Dat bleek Mozes Maschkivitzan te zijn, een staatloze Jood die in Antwerpen was geboren. De CIA rekruteerde hem na discrete contacten in België. Dat zou er weer op kunnen wijzen dat Brussel actief meewerkte aan de geheime moordpogingen van de Amerikanen.
Uiteindelijk hoefde de CIA niet in actie te komen. Lumumba ontsnapte aan zijn huisarrest, en de Amerikanen en Belgen (en wellicht ook de Britse en Franse geheime diensten) konden ’toekijken’ hoe Congolezen het zaakje onderling opknapten.
De arrestatie en later de fatale overbrenging van Lumumba naar Katanga leek een puur ‘Congolees-Katangese’ operatie. Op de meeste foto’s en tv-beelden zijn vooral Afrikanen te zien. Maar er zijn ook foto’s die tonen dat achter de fotografen en cameralui veel blanken staan. Op het terrein deed men niet anders dan wat in Brussel en Washington was beslist: men drong aan op de liquidatie van Lumumba en de zijnen, maar op het moment zelf keek men ‘slechts’ toe.
De Belgische en Amerikaanse diplomaten en politici kenden de ware toedracht, maar tot dagen na Lumumba’s dood kreeg VN-secretaris-generaal Dag Hammarskjöld vragen over zijn toestand. De moord moest worden stilgehouden, maar dreigde uit te lekken. Daarom werden de lijken van Lumumba en zijn medestanders Mpolo en Okito opgegraven om honderden kilometers verder te worden begraven. Toen ook die tweede begraafplaats ontdekt dreigde te worden, werden de halfontbonden lichamen door de Belg Gerard Soete in stukken gezaagd en gehakt en in zoutzuur opgelost.
Pas op 13 februari 1961 zou de Katangese minister Godefroid Munongo het verhaal verspreiden dat Lumumba en zijn twee vrienden de dood hadden gevonden nadat ze uit de cel waren gevlucht. Hun lichamen werden niet vrijgegeven.
DOOR WALTER PAULI
Na het commando van Eisenhower zette de CIA een missie op in Leopoldstad. Ze mocht alle mogelijke middelen gebruiken ’to get rid of Lumumba’.
Paul-Henri Spaak veegde Eisenhower de mantel uit: ‘Wat zou de president ervan denken als de Belgen openlijk Fidel Castro zouden steunen?’
‘Ik geef u een opdracht van het hoogste gezag’, zei Dr. Death. ‘Dood Lumumba, op welke manier ook.’