Hoe de migrant een moslim werd
Hoe kijken we in dit land naar de migrant? Tussen de jaren zestig en vandaag vervelde hij van een gastarbeider tot een probleem voor de arbeidsmarkt, een ‘vriend’ die we niet echt kennen, en uiteindelijk tot een radicale moslim die onze waarden bedreigt. Dit is een verhaal over blind racisme, vrolijke onderschattingen en halfslachtige pogingen om de diversiteit te aanvaarden. Wanneer wordt een kut-Marokkaan eindelijk een kut-Belg?
Radicale moslims mogen al jaren doen wat ze willen: het werd de voorbije week als een mantra herhaald. Gewezen Groen-politicus Luckas Vander Taelen zei: ‘Wie iets durfde te zeggen, was een bange blanke man.’ In De Standaard vroeg journaliste Mia Doornaert zich retorisch af: ‘Willen we nu eindelijk wakker worden?’ De stelling dat pers en politici decennialang geen kwaad woord over moslims over de lippen kregen, is erg bon ton geworden. Maar klopt ze wel?
Alles begint in 1964, wanneer de Belgische regering verdragen sluit met Turkije en Marokko om ‘gastarbeiders’ naar België te halen. Welkom zijn ze niet echt. Veel cafés en restaurants hangen (vandaag verboden) bordjes achter het raam met de boodschap ‘vreemdelingen niet toegelaten’. Maar het is ook weer niet zo dat heel België overtuigd tegen Marokkanen of Turken is. Al in 1971 heeft de populaire Antwerpse covergroep The Strangers een hitje met de vertaling van Le Métèque van Georges Moustaki. Hun Antwerpse versie, De Gastarbeider, is een aanklacht tegen de lage lonen, de ongezonde werkomstandigheden én het hatelijke racisme waarvan de gastarbeiders het slachtoffer zijn. Al is de conclusie van het lied wel dat ze pas écht gelukkig zullen zijn als ze terug in hun land zijn.
In de populaire cultuur zijn de gastarbeiders al snel een thema. De Limburgse leraar en jeugdauteur René Swartenbroekx maakt naam met jeugdboeken waarin hij de schizofrene, ontwortelde situatie van moslims centraal stelt. Vooral De Lege Cel (1979) slaat gensters. Die cel, legt Swartenbroekx uit, staat klaar voor de politici en de beleidsmakers die verzuimd hebben Marokkanen en Turken uit te leggen in welke maatschappij ze terecht zouden komen, en ook nadien te weinig inspanningen deden om integratie mogelijk te maken. In de stripwereld voelt dagbladverschijnsel Nero zich in De zwarte toren (1983) helemaal gedesoriënteerd bij een bezoek aan Brussel – zo veel moslims overal, is dat nog wel de vrolijke, half-Vlaamse stad die tekenaar Marc Sleen in zijn jonge jaren heeft gekend?
Die vraag stellen enkele Brusselse politici zich ook. De eerste belangrijke politicus die gastarbeiders in het vizier neemt, is de Franstalige en Vlaamsvijandige Roger Nols, een onverbeterlijke rechtse populist die van 1970 tot 1989 burgemeester is van Schaarbeek. Al in 1973 zet Nols 300 gezinnen van gastarbeiders uit hun huis zonder in nieuwe woningen te voorzien. Een jaar later weigert hij mee te doen aan een prille regularisatie van ‘clandestiene arbeiders’: volgens Nols ‘maken ze het de bevolking lastig’. En zo gaat het maar door. In 1981 beslist de Schaarbeekse gemeenteraad zelfs dat de gemeente geen niet-Europese migranten meer zal inschrijven – ‘behalve politieke vluchtelingen uit Polen of Afghanistan’: de Koude Oorlog woedt nog volop, en daarin is Afghanistan een frontstaat en zijn de moedjahedien ‘onze’ stoottroepen tegen de Russen. In februari 1983 stelt Nols voor om een nationaal referendum te organiseren over de maatregelen tegen immigratie ‘om de werkloosheid in te dijken en onze gemeenten veilig te stellen’.
‘Overspoeld door barbaren’
Wat opvalt bij die eerste aanvallen op allochtonen is dat hun geloof as such geen element van kritiek is. Nols wil van hen af omdat ze onze welvaart bedreigen, jobs inpikken, in de criminaliteit belanden en ‘een gunstig klimaat scheppen voor drugshandel’. Maar dus níét omdat de islam niet strookt met de westerse samenleving.
Ook de extreme rechterzijde van de Vlaamse Beweging ziet in die jaren om dezelfde redenen allochtonen als vijand. De Vlaamse Militanten Orde (VMO) en nog rechtsere groepen roepen leuzen als ‘gastarbeiders buiten’, en er volgen brandstichtingen in Turkse cafés en allochtone winkels, Marokkanen worden op straat in elkaar geslagen. Een triest-burlesk misverstand gebeurt wanneer een zelfverklaarde ‘Zwarte Orde’ in Mechelen eerst de zoon van een rijkswachter aftuigt omdat men hem per vergissing voor een immigrant houdt, en nadien uit frustratie een moskee in brand steekt.
Dan komt de nieuwe minister van Justitie op het toneel, de grote belofte van de Brusselse PS: Philippe Moureaux. Op 30 juli 1981 zorgt hij voor een allereerste racismewet. Zijn broer Serge Moureaux, ook PS-parlementslid, is in die dagen advocaat van de burgerlijke partij in de processen tegen de VMO en het Front de la Jeunesse.
Toch zal de Franstalige (en vooral de Brusselse) politieke elite bijzonder kritisch blijven voor de migratie. De toon wordt gezet door een politiek zwaargewicht als Henri Simonet (hij was al burgemeester van Anderlecht geweest, minister van Economische Zaken, van Buitenlandse Zaken en twee keer Eurocommissaris), die in 1985 de PS had ingewisseld voor de PRL (nu MR). Tijdens de verkiezingscampagne van 1987 verkondigt hij: ‘We hebben te veel inwijkelingen. In een museum of laboratorium kunnen twee verschillende culturen naast elkaar bestaan. In een stad als Brussel niet.’
Coup de théâtre tijdens die verkiezingscampagne is een interview van de zittende minister van Binnenlandse Zaken, Joseph Michel (PSC, nu CDH): ‘Wij zijn op weg naar een generatie met gezinnen met één enkel kind. Wij dreigen hetzelfde lot te ondergaan als het Romeinse Rijk, dat werd overspoeld door barbaren. Het zijn de Marokkanen, de Turken, de Joegoslaven, de volkeren van de islam.’ Een minister die het woord barbaren in de mond neemt: de opschudding is navenant. Michel trekt zijn woorden niet terug (‘Wat is er fout aan barbaren, de oude Grieken noemden buitenlanders toch ook barbaroi?’) maar verontschuldigt zich wel bij ‘wie hij gekwetst zou hebben’.
Traditionele partijen volgen
In Vlaanderen is er in 1978-1980 zelfs een partij opgericht die ‘de strijd tegen de migranten’ als een van haar belangrijkste politieke programmapunten naar voren schuift: het Vlaams Blok, nu Vlaams Belang. Stichter-voorzitter Karel Dillen, verdediger van de Zuid-Afrikaanse apartheid in Vlaanderen, wil niet weten van een toestroom van inwoners uit andere continenten. Wat hij zegt, kan in die tijd niet door de beugel en wordt vrijwel unaniem weggezet als antidemocratisch. Vandaag lijkt het een mainstream politieke boodschap: ‘Europa kon en kan geen miljoenen Noord-Afrikaanse, Midden-Afrikaanse, Voor-Aziatische of Ver-Aziatische inwijkelingen slikken. De massale vreemdelingeninvasie was en is onverteerbaar, onassimileerbaar en onintegreerbaar. Daarom moeten wij blijven herhalen dat er slechts één gezonde oplossing bestaat, ook voor de vreemdelingen zelf. Dat is de begeleide en ondersteunde terugkeer van de vreemdelingen naar hun landen van herkomst.’
Ook de rijzende ster van het VB, Filip Dewinter, pleit aan de vooravond van de Europese verkiezingen van 1988 in een nu vergeten tienpuntenprogramma voor de terugkeer van niet-Europese migranten, uit vrees ‘dat onze achterkleinkinderen in plaats van computers te bedienen, uit de derde wereld geïmporteerde maniok stampen in afgedankte soepketels’. In het vlugschrift Gastarbeid? Genoeg is genoeg (1987) gaat het VB er keihard tegenaan: ‘Het Vlaams Blok noemt de zaken bij hun naam. Voor ons blijft een gastarbeider een gastarbeider, ook wanneer hij een gastwerkloze is. Het Vlaams Blok eist: terugsturen van alle langdurig werkloze gastarbeiders, van alle criminele gastarbeiders, werk voor het eigen volk eerst.’ Met andere woorden: het VB waarschuwt vooral voor een aanslag op onze welvaart, en niet op de westerse waarden.
Dat antimigrantendiscours sijpelt al snel door de klassieke partijen. Een PVV (nu Open VLD)-kandidaat uit Antwerpen schrijft in zijn verkiezingsfolder: ‘Het leefklimaat in Borgerhout heeft de tolerantiegrens bereikt. Borgerocco moet terug Borgerhout worden.’ De SP (nu SP.A) van Anderlecht weet: ‘De criminaliteit waarbij niet-Europese vreemdelingen betrokken zijn, is te hoog. Zij die criminele daden begaan, zouden veel sneller het land moeten worden uitgezet naar hun geboorteland.’ Op 25 maart 1988 kan Gazet van Antwerpen de hand leggen op een werkdocument van de CVP (nu CD&V). Daarin staat: ‘Gezinshereniging mag niet zo ruim gezien worden als in het stammenpatroon van de islamieten gebruikelijk is.’
Wanneer bij de verkiezingen voor het Europees Parlement van 1989 het VB zijn zoveelste verkiezingsoverwinning behaalt, kiest ook PVV-voorzitter Guy Verhofstadt voor de vlucht vooruit. Allochtone meisjes die weigeren deel te nemen aan zwemlessen moeten desnoods maar ‘in het zwembad worden gegooid’. Annemie Neyts vraagt zich hardop af of ze nu echt lid was van een ‘bruine’ partij. Verhofstadt dimt niet. In de nasleep van ‘Zwarte Zondag’, de nog grotere VB-overwinning van 24 november 1991, viseert hij in zijn zogenaamde Tweede Burgermanifest – De Weg naar Politieke Vernieuwing ook de moslims. Niet ‘de inwijkelingen’ of ‘de gastarbeiders’, maar ‘de moslims’.
Verhofstadt houdt zich niet in. ‘Is de zaak-Rushdie niet het ultieme bewijs van de onmogelijkheid van de islam om zich in te passen in onze samenleving? Toont zij niet aan dat de islam in wezen een intolerante en totalitaire ideologie is, die botst met de open en democratische samenleving?’ Conclusie van Verhofstadt toen: ‘De islam is niet alleen een godsdienst maar ook een ideologie, een sociale-politieke leer, een maatschappijdoctrine.’ Hij wil moslims hun geloof wel laten belijden in hun moskeeën en onder elkaar, maar zijn goede wil stopt ‘zodra de islam de staat en de samenleving wil ordenen overeenkomstig haar morele beginselen en opvattingen’. Voor moslims die dat laatste toch zouden ambiëren, is een hardere aanpak geboden: zij ‘moeten de kans krijgen terug te keren naar hun land van herkomst’.
De bocht van Moureaux
Vraag is wat Verhofstadt echt meent, en wat onderdeel is van de oppositiestrategie. Al in 1989 is Paula D’Hondt (CVP, nu CD&V) aangesteld als Koninklijk Commissaris voor het Migrantenbeleid. In haar eerste rapport stelt ze voor het eerst in alle ondubbelzinnigheid dat er van collectieve terugkeer geen sprake kan zijn. De tijd van gastarbeiders en (im)migranten is voorbij. Voortaan spreekt men van allochtonen, van nieuwkomers. Of van moslims.
D’Hondt heeft het niet gemakkelijk. André Cools, de belangrijkste PS’er van Luik en omstreken, komt haar zeggen: ‘Mevrouw, wij hebben geen integratieproblemen in Wallonië. Het probleem is er onbestaande.’ Ze klaagt ook over Vlaamse politici, die aandacht voor allochtonen gelijkstellen met de hoogte van de budgetten voor kansarmoede. En vervolgens, klaagt D’Hondt, ‘wil Vlaanderen niet meebetalen’. Niet voor Brussel, en ook niet voor de nieuwkomers: ‘Drie vierde is voor de “eigen mensen”, één vierde voor de migranten.’
Maar D’Hondt merkt ook dat binnen de allochtone gemeenschap niet alles koek en ei is. Ze klaagt over het gebrek aan zelfkritiek en zelfevaluatie bij de moslims, en over het gebrek aan moed bij de groeiende groep van allochtone politici om te durven spreken over reële problemen van de eigen gemeenschap.
Dat doet de Belgische regering ook niet. Jean-Luc Dehaene (CVP) bekommert zich om de staatshervorming, de begroting en de Europese integratie, maar samenlevingsproblemen zijn z’n blinde vlek. Dat blijkt duidelijk uit zijn (destijds veelgeprezen) boekje Sleutels voor morgen (1995), waarin hij de grote uitdagingen voor de samenleving van de toekomst schetst. Daarin staat geen letter over diversiteit of multiculturaliteit.
Dehaene is niet de enige toppoliticus die liever zwijgt over multiculturaliteit dan er iets fout over te zeggen. In de paarse jaren na hem zal SP-coryfee Steve Stevaert volhouden dat het beter is om ‘het gat in de haag niet te vergroten’. De Vlaamse socialisten vinden het verstandiger om te zwijgen over ’te delicate’ problemen, ook al omdat ze weten dat een deel van hun achterban ideeën heeft die dichter aanleunen bij het VB dan bij pakweg Agalev/Groen.
Bij de PS is dat na enige tijd niet anders. Merry Hermanus, jarenlang een invloedrijke fixer voor de Brusselse PS-top, heeft ooit een boekje geopend over de manier waarop Philippe Moureaux zijn eigen partij heeft verziekt. Vandaag staat Moureaux bekent als de grote migrantenvriend die salafistische moslims vrij spel liet, maar de Moureaux van de jaren tachtig is haast net zo strikt als Guy Verhofstadt. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1982 is Moureaux een voorstander van een gemeentelijke migratiestop – in Molenbeek, dus. Een paar jaar later krijgt hij het tijdens een RTBF-debat live aan de stok met Albert Faust, de even linkse als invloedrijke voorzitter van het Brusselse FGTB: Faust is voor het migrantenstemrecht, Moureaux tegen, met als voornaamste argument ‘dat de moslims zullen stemmen zoals de imam hen dat opdraagt’. Lees: niet voor de PS.
Wanneer steeds meer ‘allochtonen’ de Belgische nationaliteit verkrijgen en de groep ‘allochtone’ kiezers een factor van betekenis wordt, zéker in een gekleurde gemeente als Molenbeek, verandert Moureaux het geweer van schouder. Hermanus: ‘Ik zag hoe onze partij veranderde. Hoe allochtone vrouwen die op hun strepen stonden op de verkiezingslijsten plaats moesten maken voor mannen die bekend stonden om hun trouwe moskeebezoek en hun lidmaatschap van sociaal-religieuze organisaties.’ Als de vrijzinnige logeman Hermanus op een interne vergadering in 2004 duidelijk maakt dat de PS van Molenbeek laïque moet worden, barst Moureaux uit: ‘J’en ai marre, laïcisard, sale laïcisard! Jij wilt een fragiele populatie nog verder minoriseren, terwijl jouw jodenvriendjes zich alles kunnen veroorloven.’
Niet alleen de PS staat onvoorwaardelijk achter ‘de moslim’. In 2002 krijgt Mieke Vogels als Vlaams minister van Welzijn bakken kritiek over zich heen wanneer ze bij een bezoek aan moslimvrouwen een hoofddoek draagt. In het Vlaams Parlement bijt de groene politica van zich af: ‘Ik ben geschrokken van de reacties. Zou men ook zo reageren als een politicus een keppeltje opzet bij een contact met de joodse gemeenschap?’
De rotjongens van Fortuyn en Desmet
Zulke woordenwisselingen – niet met het Vlaams Belang, maar ook met ‘paarse’ parlementsleden – illustreert dat de wereld in snel tempo verandert, met de aanslagen op New York en Washington van 11 september 2001 als katalysator. In België komt de nieuwe wind vanuit Nederland overgewaaid. Pim Fortuyn profileert zich als de uitdager van het Nederlandse politieke systeem. Fortuyn is een fenomeen. Ooit was hij een linkse econoom, nog altijd is hij een libertaire homo. Hij is welbespraakt en vuilgebekt, en doet dat in een taal die elke Nederlander verstaat. Op 6 mei 2002 wordt hij om zijn grote impact op de samenleving vermoord door Volkert van der Graaf, een linkse politieke activist – of terrorist.
Pim Fortuyn valt niet de allochtoon aan, wel de moslim. Hij richt zijn pijlen naar alles wat islamitisch is. ‘Je moet de moskeeën zien als mantelorganisaties. Dat betekent: controleren wat daar wordt gezegd. Een fundamentalist die roept dat onze vrouwen hoeren zijn en homo’s minder dan varkens is aan de beurt. In moskeeën worden martelaars gefokt.’ Fortuyn roept ook op tot een ‘koude oorlog met de islam’: ‘De islam is een achterlijke cultuur. Als ik het juridisch rond zou krijgen, dan zou ik zeggen: “Er komt geen islamiet meer binnen.”‘ Toch is Fortuyn geen ordinaire racist. Hij vindt Surinamers echte Nederlanders, en hij wil niet af van criminele allochtone landgenoten. ‘Het zijn ónze Marokkaanse rotjongens, daar kunnen we koning Hassan niet mee opschepen.’
Het discours van Fortuyn is trendsettend, zelfs epochebepalend. In Vlaanderen vindt zijn boodschap een echo bij Yves Desmet, dan politiek hoofdredacteur van de krant De Morgen. Op 24 april 2002 schrijft Desmet een opiniestuk dat alleen al door de titel ophef veroorzaakt: Over kut-Marokkaantjes, hondendrollen en Jean-Marie Le Pen (in de tekst zelf heeft Desmet het over rot-Marokkaantjes). Tien jaar voor Luckas Vander Taelen, en met meer schrijftalent en zin voor nuance, klaagt Desmet de straffeloosheid aan van veel jonge (en vaak allochtone) criminelen in Brussel: ‘Er lopen rot-Marokkaantjes rond op straat. Er zijn Turken die hun vrouwen mishandelen en hun dochters tegen hun zin uithuwelijken. Net zoals er Vlaamse klojo’s en rotzakjes rondlopen. Maar nog steeds gaat een huivering door progressieve kringen wanneer die simpele vaststelling gemaakt wordt. Want als je je door zo’n uitspraak al niet direct als racist kenmerkt, dan draag je minstens bij tot een stigmatiserende beeldvorming van de allochtone gemeenschap. Nee, dat doe je niet. Je bent een racist als je stelt dat álle Marokkanen rot-Marokkanen zijn, want dat zijn ze zeker niet. En bijdragen tot de negatieve beeldvorming? Ach, daar zorgen de rot-Marokkaantjes zelf wel voor.’
De verbijstering is groot. Desmet wordt ook wel ‘het (linkse, paarse) geweten van Vlaanderen’ genoemd: als hij al de allochtonen viseert, wie springt dan nog voor hen in de bres? Socialist Louis Tobback klauwt terug in Knack. ‘Waarom zijn de probleemjongeren in Molenbeek Marokkanen? Ik heb dat eens gevraagd aan een kapitein van de rijkswacht: waarom staan al die jongens om drie uur ’s nachts nog in de kou? Die man bekeek mij eens en vroeg: naar wélk huis? Naar die kamer met tien matrassen? Allee, dit gaat niet over integreren! In Bosvoorde vraag je aan de Japanse kolonie niet om zich te integreren – voor hen zet je nog een boeddhistisch tempeltje in de tuin, om je villa duur te kunnen verhuren. Integreren, dat vraag je aan de arme luizen. En waarom heb je daar last van? Omdat ze op straat rondhangen. En waarom hangen ze op straat rond? Omdat ze geen werk hebben, de taal onvoldoende kennen… Omdat het arme luizen zijn, dus.’
Te bestrijden mensensoort
De nadruk op die sociale component verdwijnt de volgende jaren naar het achterplan. In het publieke debat komt de klemtoon steeds nadrukkelijker op de persoonlijke verantwoordelijkheid van jonge moslims, en op hun de godsdienstige achtergrond. Een van de eerste politici die dat systematisch doet, is een jonge Vlaams-nationalist. Bart De Wever is op 12 januari 2004 nog niet verkozen tot voorzitter van de N-VA wanneer hij in De Standaard voor het eerst het probleem aankaart van de moslims: ‘Als we willen dat de moslimgemeenschap bij ons een positie verwerft die gelijk is aan die van de Ieren in de VS vandaag, volstaat het niet alleen om sociaaleconomische vooruitgang te boeken. Er moet een duidelijke lijn worden getrokken tussen etnisch-religieuze vrijheid en burgerlijke plichten.’ Rechten en plichten: het is van meet af aan de hoeksteen van De Wevers discours. En iedereen gelijk. Geen uitzonderingen meer om religieuze redenen: dat is ook de logica achter het strikte verbod op onverdoofd slachten van Vlaams minister van Dierenwelzijn Ben Weyts (N-VA). Dat was een aantal jaren eerder ook al de reden voor Patrick Janssens (SP.A) om in Antwerpen zijn al even felbesproken hoofddoekenverbod in te voeren. Als de tijd van ‘pamperen’ al echt heeft bestaan, dan is die definitief voorbij.
De toon tegenover de moslims wordt bepaald grimmig, de analyse vijandig. Filip Dewinter ontdekt, samen met zijn Nederlandse voorbeeld Geert Wilders, de moslim (en recent ‘de asielzoeker’) als te bestrijden mensensoort. Hij voert dat gevecht zonder mildheid of genade, en dat stoort hem niet. ‘Politiek correcte taboes moeten worden afgeschud. Hier verblijvende moslims moeten voor de keuze worden geplaatst: aanpassen of terugkeren naar hun landen van herkomst.’
Sommige onderzoeksjournalisten doen hun best om in de praktijk aanwijzingen, zo niet bewijzen te vinden voor de stellingen van politici zoals De Wever. Soms niet zonder succes. De Nederlandse journalist Arthur van Amerongen beschrijft in het boek Brussel-Arabia (2008) zijn infiltratie in de salafistische netwerkjes in onze hoofdstad. Hoe hij in een muf zaaltje aan de Antwerpsesteenweg een ‘Marokkaan met een enorme baard’ aanhoort. Wat volgt zullen we maar ‘profetisch’ noemen: ‘Hij begon aan een verwarrend vertoog over de stichting van een kalifaat. Zodra alle moslims de sharia volledig zouden kennen, ontstond de mogelijkheid dat de islam over de hele wereld zou heersen. Hij wist zeker dat het zaad van het kalifaat zich vanuit Irak zou verspreiden over het hele Midden-Oosten, en daarna zou overslaan naar Europa.’ Noteer: Van Amerongen schrijft die scène zes jaar voor de oprichting van het echte kalifaat. In de Belgische media krijgen zulke bevindingen niet overdreven veel aandacht.
De Vlaamse media gaan wél in het rood telkens als Dyab Abou Jahjah opgevoerd wordt. Abou Jahjah, een Libanees van geboorte, heeft in goed tien jaar een hele weg afgelegd. Hij werkte bij het ABVV, was voortrekker van partijen als Resist (een kartel met de PVDA) en de Moslim Democratische Partij (MDP). Hij stichtte de Arabisch-Europese Liga (AEL) en was aanstoker van burgerpatrouilles van jonge moslims – alleen al de aankondiging ervan joeg de goegemeente de stuipen op het lijf; Guy Verhofstadt kondigde zijn arrestatie ooit rechtstreeks in de Kamer aan. Hij is rad van tong, hij provoceert, en op sociale media zijn de al dan niet besmuikte oproepen om hem fysiek een lesje te leren niet bij te houden. Dyab Abou Jahjhah als de Pim Fortuyn van de nieuwe Belgen.
Abou Jahjah valt voortdurend aan. In zijn boek De Stad is van ons (2014) schetst hij een aantal toekomstscenario’s voor onze steden. Hij sluit niet uit dat ze het decor worden van Oekraïense straatgevechten, toch wanneer Vlamingen zich blijven segregeren van nieuwe en vaak gekleurde landgenoten.
In de visie van Dyab Abou Jahjah zijn het niet de moslims die met een religieus probleem te kampen hebben, maar gaan de Belgen gebukt onder een ideologisch complex dat racisme heet. ‘Veel autochtonen kunnen zich niet aanpassen aan de multiculturele realiteit. Dat is wat er aan de hand is. Dan moeten ze maar emigreren. Wie het hier niet bevalt, moet maar weggaan.’ Daarmee toont Abou Jahjah zich de perfect geïntegreerde Vlaming die zich het discours helemaal eigen heeft gemaakt.
Na veertig jaar eist die steriele dualisering uiteindelijk zijn prijs. In de VS zijn latino’s die amper Engels spreken al volwaardige Amerikanen, en zo voelen ze zich ook. In België zijn allochtonen van de derde generatie nog altijd Turken of moslims – en zo zien zij zich vaak ook zelf. Dat went, zo lijkt het wel. Tot een paar mannen een metrokaartje kopen, van Molenbeek naar Maalbeek.
DOOR WALTER PAULI
Bij de eerste aanvallen op gastarbeiders speelt hun geloof op zich geen rol.
Abou Jahjah nam het Vlaamse discours helemaal over. Perfect geïntegreerd.
Dehaene schetste in ’95 de problemen van de toekomst. Geen létter over diversiteit.
‘Het zijn onze Marokkaanse rotjongens, ‘zei Pim Fortuyn, ‘daar kunnen we koning Hassan niet mee opschepen.’