Onveiligheidsgevoelens. Proffen onderzoeken ze, politici gebruiken ze en wij zitten ermee. Maar voelen de Belgen zich wel echt zo bedreigd?
‘Wij willen straten, wijken en steden die nu in handen zijn van criminelen heroveren en teruggeven aan de eerbare burgers van dit land.’ Dit is geen uitroep van Batman of zijn hulpje Robin, maar wel een flard uit het programma van het Vlaams Blok. Met een nuance hier en daar zou het evengoed in de teksten van de VLD, CD&V of SP.A kunnen staan, want sinds de eerste Zwarte Zondagen hebben zo goed als alle partijen veiligheid bovenaan op hun agenda gezet. De redenering is makkelijk: het Blok teert op het onveiligheidsgevoel van de mensen, het Blok heeft succes, dus klopt het dat de mensen zich onveilig voelen. Maar is dat wel zo?
Het is wel duidelijk dat de tijden voorgoed voorbij zijn dat dorpelingen hun achterdeur dag en nacht open lieten of dat jonge ouders hun kleuters onbewaakt met een bal op straat lieten spelen. Dat bewijst alvast dat de Belgen niet gek zijn. En ja, ze zetten al eens een blikje frisdrank op de vensterbank dat bij de minste inbraakpoging kletterend zou omvallen, of spijkeren een vervaarlijk ‘Hier waak ik’-bordje aan hun tuinhek. Maar als het op veilige gewoontes of stevige sloten en grendels aankomt, zijn de meesten veel nonchalanter. ‘Dat overkomt mij toch niet’, luidt het dan. Of: ‘Bij ons valt niets te halen.’ Dat laatste is trouwens geen valabel argument, want bij de gemiddelde inbraak heeft de buit een waarde van ocharme 1875 euro. Een stereo, een bescheiden televisie plus een computer, dat is het zowat.
Zo bang zijn de meeste Belgen dus niet van huis uit. Maar dat verandert meteen als iemand hun eigen huis of dat van hun broer of collega binnendringt. Dan krijgen ze plots het gevoel dat ze aan alle kanten bedreigd worden en geen moment meer veilig zijn. Dan moet het snel gaan: een waakhond, een alarmsysteem en, nu ze toch bezig zijn, een verdedigingswapen – al is dat laatste vrij uitzonderlijk. Wie zich onveilig voelt, gelooft meestal ook niet dat de politie hem zal beschermen. ‘Ze kunnen nu eenmaal geen flik achter elke boom zetten.’ Dus neemt de Belg de veiligheid van zichzelf, zijn gezin en zijn bezittingen steeds vaker in eigen handen.
Duke vliegt eruit. Hij eist te veel aandacht, kruipt met zijn enorme lijf bij zijn vrouwtje op schoot en erg afschrikwekkend ziet hij er ook al niet uit. Bovendien had Dirk na drie lessen tot aan zijn knieën in de modder al genoeg van de hondenschool. Daarom ruilen hij en zijn vrouw Duke na amper drie maanden voor een professioneel alarmsysteem om hun jarenzeventigfermette in Koksijde te bewaken. Dat verliest geen haar, kwijlt niet op de gasten en kan wellicht doeltreffender homejackers klissen.
‘Ik slaap niet meer in mijn eigen bed voor er een deftig alarmsysteem in mijn huis is geïnstalleerd.’ Het slachtoffer van een inbraak hangt dezelfde nacht nog aan de lijn bij de eerste bewakingsfirma die hij in de Gouden Gids is tegengekomen. Voor het eerst in zijn leven voelt hij zich onveilig. ‘Mensen schieten pas wakker als er bij hen of bij hun buren is ingebroken’, zegt Eric Steppe van de beveiligingsfirma Group 4 Falck. ‘Vaak krijgen we dan binnen de paar maanden ook offerteaanvragen van hun familieleden, vrienden of collega’s.’ Hoe onveiliger de mensen zich voelen, hoe beter voor de commercie.
Vandaag is het niet meer uitsluitend de bovenste laag van de samenleving die zich een elektronisch alarmsysteem aanschaft. Meer nog: nu 70 procent van die groep goed beveiligd is, behoren de meeste klanten tot de hogere middenklasse – en het is ook naar hun huizen dat inbrekers hun actieterrein hebben verlegd. Vandaag bezitten ongeveer 250.000 gezinnen in België een professioneel alarmsysteem. ‘Schoorvoetend krijgen we tegenwoordig ook al Jan met de pet over de vloer’, zegt Steppe. ‘Ook hij kan zich nu zo’n alarmsysteem permitteren, want de prijzen zijn de jongste jaren enorm gedaald. Hoewel de meeste mensen denken dat het peperduur is, kost een doorsnee professioneel systeem gemiddeld 1500 euro. Maar de meeste mensen denken dat het veel meer is.’ Velen laten zich ook afschrikken door de verhalen over alarmsystemen die loeihard afgaan als het buurjongetje zijn racewagen op afstandsbediening door de straat laat rijden of de overbuurman zijn automatische garagepoort opent. Om dat soort valse alarmen te vermijden, is de wet heel strikt. Zo moet een alarm door een erkend installateur worden geplaatst en is de eigenaar verplicht om een onderhoudscontract af te sluiten en de politie van de installatie op de hoogte te brengen. Maar die regels blijven vaak dode letter voor de groeiende groep die voor een lowbudget-oplossing kiest en zelf een toestel uit de doe-het-zelfzaak bricolleert.
Met de installatie van een alarmsysteem is de kous nog niet af. Steppe: ‘Vaak stoppen mensen er heel veel tijd in om de kleur en het design van zo’n toestel te kiezen en overleggen ze uitgebreid waar ze het zullen plaatsen. Maar de écht belangrijke vraag negeren ze: wat als het alarm afgaat?’ Wie rekent op de verantwoordelijkheidszin van dichte en verre buren, komt meestal bedrogen uit. Maar weinig mensen voelen zich nog geroepen om poolshoogte te gaan nemen als ze een sirene horen; sommigen zetten de tv zelfs nog wat harder. Daarom nemen steeds meer mensen die hun huis van een alarm voorzien meteen ook een abonnement op een zogenaamde meldkamer. Dan loopt elk alarmsignaal binnen in de centrale van de bewakingsfirma, die verifieert of er wel degelijk iets aan de hand is en de eigenaar verwittigt.
Of voor wie werkelijk alles onder controle wil houden: videobewaking, waarbij een camera in je keuken of zitkamer op de meldkamer is aangesloten. ‘Maar je kunt via je computer op je werk of op vakantie ook zelf controleren of alles thuis in orde is, of de kinderen hun huiswerk braaf maken en of je man al met het eten is begonnen.’
Acht uur ’s avonds. In uiterste concentratie fietsen twee kleuters rond het binnenplein. Helm veilig op het hoofd, ogen op de volgende bocht gericht. Het hek zwaait open, een auto rijdt traag binnen. Het hek wordt weer automatisch gesloten, de meisjes zetten hun koers verder. Op de hoofdweg staat een paar verdwaalde toeristen hen aan te gapen. In hun blik maar één vraag: wát is dit? Een commune? Een reservaat? Een schuilplaats voor bange blanken?
‘Als ik hier een onbekende zie rondslenteren, denk ik onwillekeurig: ken ik hem? Belt hij ergens aan? Heeft hij hier wel iets te zoeken?’ Toch vindt Thierry Coopman zichzelf niet achterdochtig. Hij woont met zijn vrouw Erika en hun twee kinderen Noémie en Witse op het Meirehof in Laarne, een woonerf zoals ze het zelf noemen. Maar dan wel een woonerf dat verdacht veel op een gated community naar Amerikaans model lijkt. Keurig gemaaid gazon, perfect op elkaar afgestemde voorgevels, geen snoeppapiertje op de paden en vooral: een imposant hek dat de toegang verspert.
De familie Coopman woont in een van de 23 huizen en flats die in dezelfde stijl rond een binnenplein zijn gebouwd. Eigenlijk is het een horizontaal flatgebouw: wie een huis of flat koopt, krijgt er gemeenschappelijke delen bij en moet zich aan de leefregels houden. Waarom iemand ervoor kiest op zo’n woonerf te gaan wonen? De unieke bouwstijl! Het ruimtegevoel! Het sociaal contact! Aan contact hebben de bewoners alvast geen gebrek. Ze lopen geregeld bij elkaar aan, de kinderen spelen samen en in de zomer wordt altijd wel ergens een barbecue georganiseerd.
Nu zitten een paar bewoners samen op nummer zestien, bij Emmanuel en Marthe, te buurten. Noémie en Witse liggen een paar huizen verder in bed, maar de babyfoon staat op tafel. Dat is wel veilig zo. ‘Het is hier een goeie plek voor kinderen. Waar kun je ze anders nog op straat laten spelen?’ zegt Emmanuel. ‘De enige auto’s die hier passeren zijn van bewoners en die weten dat er kleine kinderen spelen.’
Maar niet alleen voor de kinderen is het veilig, ook Tieneke voelt zich hier op haar gemak als haar man, een beroepsmilitair, van huis is. ‘Vroeger ging ik dan altijd bij mijn ouders slapen’, zegt ze. ‘Maar sinds we hier wonen, is dat niet meer gebeurd. Door de poort voel ik me veilig: er kan hier niemand binnenrijden die hier niets te zoeken heeft.’ Marthe haalt haar schouders op: ‘Ik vrees dat we een beetje een vals veiligheidsgevoel hebben. Uiteindelijk staat het poortje in het hek altijd open en kan iedereen hier wel gewoon binnenwandelen.’ Maar als een onbekende het in zijn hoofd haalt om in het midden van de nacht met een breedbeeldtelevisie in zijn armen over het plein te lopen, zullen minstens een paar ogen dat gezien hebben. ‘De dief die bij ons wil inbreken, moet al veel lef hebben’, zegt Kristoff. ‘Met de auto komt hij er niet in, en dus moet hij te voet van de straat naar de voordeur. Slaagt hij er toch in om achter een bewoner aan door het hek te rijden, dan zit hij als een rat in de val. Zelfs de poort saboteren, zal hem niet veel helpen: zeker de helft van de buren zal het opmerken als hij aan een voordeur staat te prutsen.’
Voor de meesten was het hek niet de voornaamste reden om een huis op het Meirehof te kopen. ‘Dat speelde zelfs helemaal niet mee’, zegt Thierry’s vrouw Erika. ‘Pas achteraf heb ik beseft hoe belangrijk het is om je veilig te voelen. Toen het hek een tijd geleden stuk was en gewoon openstond, vond ik dat bijvoorbeeld heel vervelend.’ Toch vinden de bewoners niet dat het leven op een afgesloten woonerf hen banger of wantrouwiger maakt. Integendeel zelfs. Thierry: ‘Soms vergeten we onze auto te sluiten als die op het binnenplein staat. Een paar jaar geleden vergat ik hem zelfs op slot te doen toen we een week in Venetië zaten.’ Emmanuel grijnst. ‘Zeg dat niet! Straks komen ze allemaal naar hier: we doen alsof onze vrouwen altijd alleen zijn en onze auto’s altijd openstaan. Maar dat is natuurlijk niet zo.’
Hier is iedereen Big Brother, en niet alleen om inbrekers te ontmoedigen. Willen of niet: ze kunnen ook niet naast elkaar kijken. Marthe: ‘Ach, we lachen onder elkaar altijd met die zogenaamde sociale controle. Al is het natuurlijk wel zo dat we elkaars gewoontes heel goed kennen.’ Zoals het feit dat Tieneke elke dag stipt om acht uur naar haar werk vertrekt. ‘Als ze dat dan een keertje niet doet, valt dat natuurlijk op’, lacht Erika. ‘ Dan vraag ik me af: zou ze vrij hebben of zou er iets schelen? Maar daar is toch niets mis mee?’
Een hek en alerte buren, de bewoners vinden het alleen maar positief. Thierry: ‘Dat hek geeft toch een veel gemoedelijker indruk dan zo’n dreigend embleem van de burgerwacht aan het begin van een wijk? In een verkaveling sluiten de mensen zich volgens mij veel meer van de buitenwereld af dan wij, met hun dikke hagen, alarmsystemen en bewakingsagenten. Een paar weken geleden kreeg ik nog telefoon van zo’n beveiligingsfirma. Om je ziek te lachen: wat moet ik hier in godsnaam met een alarmsysteem aanvangen?’
E17, vier uur ’s ochtends. Jean-Paul en Anna hebben de hele nacht gedanst op het huwelijksfeest van hun nichtje. Anna zit achter het stuur van de zwarte Porsche Cayenne, terwijl Jean-Paul naar de bewakingsfirma belt. Als ze een klein uur later de oprit van hun huis in Zoersel opdraaien, wuift Anna naar de bewakingsagent in de patrouillewagen voor de deur. Die houdt hen nauwlettend in de gaten tot de deur weer in het slot valt en het hele huis verlicht wordt. Terwijl Anna haar pumps uitschopt en in de badkamer verdwijnt, laat Jean-Paul de bewakingsfirma weten dat de patrouille mag gaan.
Privé-bewaking is niet langer het privilege van de happy few. ‘Maar wie niets bezit dat gestolen kan worden, zal natuurlijk niet in zo’n dienst investeren’, zeggen ze bij Group 4. Naast vips die de klok rond bodyguards om zich heen willen, huren sommige nobele onbekenden een bewakingsfirma in om hun have en goed in het oog te houden. Alles kan, als je er maar voor betaalt. Van een bewakingsagent die één keer per nacht om je huis heen loopt tot fulltime surveillance voor de voordeur. In sommige gemeenten worden zelfs hele buurten door privé-bewakingsfirma’s in het oog gehouden. Wettelijk mag dat niet, omdat de veiligheid van de ‘publieke ruimte’ de verantwoordelijkheid van de overheid is. Maar als tientallen bewoners in dezelfde buurt individuele contracten afsluiten met dezelfde firma, zal de bewakingsagent over de openbare weg van huis tot huis rijden en – tenzij hij daarbij zijn ogen sluit – ontstaat zo de facto een buurtpatrouille.
Dat is onder meer het geval in een paar wijken van Sint-Martens-Latem. Na een inbrakenplaag kwamen verschillende inwoners zo’n anderhalf jaar geleden samen om te bekijken hoe ze zich beter konden beveiligen. Iemand opperde om een privé-bewakingsfirma in te huren, en een paar honderd mensen gingen daarop in. Toen dat initiatief bekend werd, streken allerlei bedrijven in de gemeente neer in de hoop klanten te kunnen werven. Vandaag werken er verschillende firma’s. Initial Security en Cobelguard hebben zelfs constant een bewaker in de gemeente die de hele tijd van de ene klant naar de andere circuleert.
Burgemeester Freddy Vanmassenhove (VLD) is daar alleen maar blij mee. ‘Officieel heeft de gemeente er niets mee te maken’, zegt hij. ‘Maar we promoten die aanpak wel. We hebben ook met de firma’s afgesproken dat hun medewerkers de politie waarschuwen als ze onderweg iets verdachts opmerken, ook als dat niet bij hun klanten is.’ Verder dan dat mag de samenwerking tussen de privé-bewaking en het gemeentebestuur volgens de wet niet gaan. Vanmassenhove hoopt dan ook dat die wet zal worden versoepeld, want hij zou graag zien dat er ’s nachts in elke ‘regio’ van zijn gemeente bewakingsagenten aanwezig zijn. ‘Nu zijn het alleen onze rijkere inwoners die zich dat kunnen veroorloven’, zegt hij. ‘Als de gemeente de bewaking via privé-bedrijven zou organiseren, moeten de bewoners daar wel iets voor betalen, maar de prijs zou een pak lager liggen omdat we de diensten samen zouden aankopen.’ De burgemeester gelooft dat de mensen best bereid zijn om een bijdrage te betalen voor hun eigen veiligheid. ‘Op het vlak van veiligheid verwachten ze terecht veel van de overheid, maar de meesten beseffen dat de politie alleen niet voor hun veiligheid kan instaan. Ze weten dat ze ook zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen.’
Wel benadrukt hij dat bewakingsagenten alleen verdachte dingen zouden mogen melden, interventies blijven de taak van de politie. ‘Maar de politie kan nooit dezelfde service bieden. Kunt u zich voorstellen dat uw wijkagent u bij uw voordeur staat op te wachten als u tegen de ochtend van een feestje thuiskomt?’
Al jaren rijdt de melkboer wekelijks in zijn blauwe Volkswagenbus door de wijk. Hij heeft er zijn vaste klanten, een paar per straat. De meeste mensen zijn uit werken en laten hun bestelling achter op de arduinen dorpel. ‘Zes flessen melk en een halve liter natuuryoghurt aub.’ Bescheiden villa’s, keurig geharkte voortuintjes, een occasionele tuinkabouter en op verschillende brievenbussen een sticker met daarop ‘BIN’. Een vrouw kijkt vanachter het gordijn toe. Ze kent die witte auto niet (de melkboer rijdt vandaag met een vervangwagen). Dus belt ze de politie, want je weet maar nooit.
‘Je kunt beter een keer te veel de politie waarschuwen dan een keer te weinig’, declameert Etienne De Moerlooze. ‘Het belangrijkste is: te allen tijde alert blijven.’ Aan de eiken eettafel in zijn naar plaatselijke normen bescheiden villa in Sint-Martens-Latem vouwt hij folders voor het Buurtinformatienetwerk (BIN) Hoog Latem. ‘Als coördinator steek ik er veel tijd in, en het is een grote verantwoordelijkheid, hè’, zegt hij. ‘Maar ik doe het met hart en ziel. Onze gemeente trekt nu eenmaal inbrekers aan. Ze denken dat wij hier allemaal miljonairs zijn, maar dat valt wreed tegen.’
BIN Hoog Latem, een van de paar honderd buurtinformatienetwerken in Vlaanderen, is gegroeid uit een wijkcomité dat onder meer de plaatselijke kermis organiseerde. Eerst begonnen de initiatiefnemers een bewonersdienst, maar na een inbrakengolf wilden ze ook iets aan hun veiligheid doen. Het concept is simpel: de leden van een buurtinformatienetwerk houden in de buurt een oogje in het zeil en alarmeren de politie als ze iets verdachts zien. Vindt de politie de melding belangrijk genoeg, dan krijgt de BIN-coördinator een voicebericht op zijn telefoon, dat hij onder alle leden verspreidt. Etienne: ‘Om drie uur ’s nachts werd ik eens gewaarschuwd dat ze in twee huizen in dezelfde straat hadden proberen in te breken. Dat kon natuurlijk niet wachten, en dus heb ik direct al onze leden gewaarschuwd.’ Met andere woorden: 190 gezinnen werden in het holst van de nacht uit hun bed gebeld. Zijn die daar dan wel zo blij mee? ‘Natuurlijk! Want dan weten ze dat het al bezig is in de buurt, maar nog niet tot bij hen is gekomen. Die mensen staan dan allemaal op en steken het licht aan. Wat doet zo’n dief als hij plots overal die verlichte huizen ziet? Hij gaat in elk geval niet op de politie zitten wachten.’
Van de tientallen meldingen van buurtbewoners die jaarlijks bij de dispatching binnenlopen, worden er hoogstens vijf of zes onder de BIN-leden verspreid. ‘Dat versta ik soms niet’, zucht Etienne. ‘Vorige maand nog meldde iemand dat er een jeep voor zijn oprit had gestaan, die meteen wegreed toen hij voor het raam ging staan. Dat is toch verdacht? Ze hebben toen wel meteen een patrouille gestuurd, maar het BIN werd niet geactiveerd. Zelf zou ik het trouwens anders aangepakt hebben: ik zou eerst goed gekeken hebben hoeveel mannen er in de auto zaten, welk merk het was en ik zou de nummerplaat genoteerd hebben.’
Wat is verdacht? ‘Een onguur type dat in een auto met buitenlandse nummerplaat heel langzaam door de buurt rijdt. Want voor er ingebroken wordt, komt de chef dief meestal op prospectie. Hij rijdt een paar keer door de buurt, stapt eens uit, kijkt hier en daar door een raam, en soms belt hij met een smoes bij de mensen aan. Je moet dus altijd alert zijn voor onbekenden die aanbellen, want leurders zijn niet meer van deze tijd.’
Niet iedereen in de wijk heeft een BIN-sticker op de brievenbus. Sommigen moeten er zelfs niets van weten en beschouwen het buurtinformatienetwerk als een inbreuk op hun privacy. Etienne kan daar niet inkomen: ‘Het kost toch niets? Als er bij hen wordt ingebroken, spreken ze plots wel anders. Na elke inbrakengolf krijgen we er tien of twaalf leden bij.’
Over de politie wil Etienne geen kwaad woord gezegd hebben, maar hij gelooft niet dat zij hem en zijn buren voldoende kan beschermen. ‘Het banditisme is enorm toegenomen’, zegt hij. ‘Ze leiden in het buitenland hele dievenbendes op om hier te komen inbreken. Om dat tegen te houden, zou de politie hier wel vier keer per nacht moeten patrouilleren, maar daarvoor zijn ze met te weinig. Daarom moeten we onze veiligheid in overleg met de politie in eigen handen nemen. Sinds het BIN bestaat, voel ik me relatief veilig, en mijn vrouw ook.’
‘Maar ik ben nooit bang geweest hoor’, roept zijn vrouw vanuit de keuken. ‘Er brandt hier ’s nachts altijd een lamp en onze achterdeur komt uit in een glazen veranda. Een dure alarminstallatie moet ik niet hebben. Wie kijkt er nog op als hij zo’n sirene hoort?’
‘Ik’, zegt Etienne verongelijkt. ‘Ik ga altijd kijken als ik ergens een alarm hoor afgaan. Maar ja, wij zijn de waakhonden van de wijk en daarom is het hier veilig. Al moeten we daarmee opletten: we moeten altijd alert blijven. Nooit mogen we indommelen.’
Foto’s Nick Hannes/Reporters
Door Ann Peuteman