De Giro leeft in de schaduw van de Tour, behalve dan op het vlak van schandalen.
Toen Eugenio Emilio Costamagna in 1908 in naam van de Gazetta dello Sport de eerste Giro d’Italia uit de grond stampte, aapte hij eigenlijk alleen maar Henri Desgranges na, die voor de Franse sportkrant L’Equipe de Tour de France had uitgevonden. De Ronde van Italië, dit jaar aan haar tachtigste editie toe, kende een turbulente geschiedenis. Begonnen als een Italiaanse versie van de Tour, verwaterde ze tot een flauw afkooksel ervan uitgespuwd, bijvoorbeeld, door Benito Mussolini die het ?verwijfde leidersroze? haatte , groeide dan weer op tot een volwaardige grote ronde, waarin velen de Franse slag kwamen voorbereiden. Tegenwoordig staat de Giro los van de Tour. In 1995 had Tony Rominger de Ronde van Italië gewonnen, maar voelde vervolgens in de Tour zijn kaars uitwaaien. En vorig jaar vielen Pavel Tonkov en Abraham Olano de winnaar en de uitblinker van de Giro in Le Grand Boucle ten prooi aan inzinkingen. Sindsdien staat het vast : de Giro is té zwaar om als wipplank naar Parijs te fungeren.
Vooralsnog bezit de Giro niet de uitstraling van de Tour. In de vorige uitgave deden slechts drie renners uit de toptien van het UCI-klassement (Olano, Davide Casagrande en Stefano Zanini) de Ronde van Italië aan. Laurent Jalabert, Miguel Indurain, Tony Rominger, Lance Armstrong, Johan Museeuw, Alex Zülle en Andrei Tsjmil meden Italië want mikten op de Tour. Girobaas Carmine Castellano maakt zich niet druk om de schaduwpositie van zijn wedstrijd : ?De Tour is de ronde van het verleden, de Giro die van de toekomst.?
Het verleden van de Giro is anders rijkelijk gevuld. De jongste jaren zwaaien steeds meer Oost-Europese renners er de scepter ( Evgueni Berzin, Pavel Tonkov, Pjotr Ugrumov of Zenon Jaskula), en tussendoor daagde ook de Spanjaard Miguel Indurain op. Die trend staat haaks op de traditie. Geruimte tijd gold de Giro namelijk als exclusief Italiaans domein. De lokale kampioenen vochten er heroïsche duels uit. Die, bijvoorbeeld, tussen Gino Bartali en Alfredo Binda, die in 1930 zelfs een premie van de organisatoren kreeg om uit de Giro weg te blijven. Terwille van de spanning : met Binda erbij reed de rest voor de tweede plaats. Binda won de Giro vijf keer, een record dat hij deelt met Fausto Coppi en Eddy Merckx. In de jaren veertig gingen traditie en progressiviteit met elkaar in de clinch in de figuren van Gino Bartali en Coppi, naderhand dook Fiorenzi Magni op als derde hond. En het meest recente Italiaanse duel bracht Francesco Moser, vandaag raadgever van de organisatoren, tegenover Guiseppe Saronni, respectievelijk goed voor 25 en 27 ritoverwinningen. Wedstrijdleider Vicenze Torriano tekende toen zijn ronde op maat van Moser uit, maar zag de 21-jarige Saronni winnen. Tot algemeen genoegen, want de manier waarop Torriano zijn koers manipuleerde om de winnaar te krijgen die hij wenste, zat de buitenwacht al lang hoog.
Nieuw was dat gegeven namelijk niet. In 1947 stapte de hele Bianchi-ploeg van Coppi uit de wedstrijd toen Magni ongestraft aan de deurklink van een volgwagen hing op een col. Een jaar eerder won Bartali, omdat Coppi zijn aanvalsplannen gedwarsboomd zag toen door het schrappen van een zware klim uit het parcours. Jaren later, toen Laurent Fignon Moser dreigde te onttronen, schudde de wedstrijdjury dezelfde truc uit haar mouw.
BELGEN IN ITALIE
Ook in 1969 raakten de gemoederen overhit. Het jaar voordien had de jonge wereldkampioen Eddy Merckx alle tegenstand overklast : op Tre Cime di Lavaredo had hij Ganni Motta en Zilioli op vier en Felice Gimondi en leider Michele Danicelli op zes minuten gereden. Eén jaar later leek de geschiedenis zich te herhalen, maar roze truidrager en al drievoudig ritwinnaar Merckx leverde aan het einde van de zeventiende rit in Savona een positief plasje af en moest uit de ronde verdwijnen. Een wenende Merckx hield vol dat hij geflikt werd. Zelfs koning Boudewijn trok de betrouwbaarheid van de Italianen publiekelijk in twijfel. Hoe dan ook, zonder Savona had Merckx’ overwinning in 1974, toen hij twaalf seconden bonus overhield tegenover Gibi Baronchelli, een absoluut record betekend.
Maar België beleefde ook mooie momenten in de Giro. Aanvankelijk bleven die beperkt tot ereplaatsen. Marcel Buyse werd derde in 1919, Jef Demuysere eindigde twee keer tweede in de jaren dertig, later strandden ook Rik Van Steenbergen en Jean Brankart op één plaats van de eindzege. Aan ritoverwinningen mangelde het niet. Van Steenbergen verzamelde er vijftien, Patrick Sercu dertien, Rik Van Looy in 1960 twaalf (plus het bergklassement), Roger De Vlaeminck kwam uit op 22 keer etappewinst.
Voor een eindoverwinning was het wachten op Merckx, later op Michel Pollentier (1977) en Johan De Muynck in (1978). Laatstgenoemde had eerder al de handen uitgestoken naar de zege, maar botste toen op een boycot van de ploegmaats van het Italiaanse Brooklyn-team. De Muynck kreeg in de beslissende tijdrit zelfs geen volgwagen van de ploeg mee. TV-commentator Fred De Bruyne moest toen zijn eigen auto met wielen volladen om de Belgische leider bij pech te kunnen depanneren.