Bert, de man van Magda Vleeschouwers, koos heel bewust voor euthanasie. Hij was aan het dementeren en wou het niet zover laten komen dat hij zijn vrouw niet meer zou herkennen. ‘Het was een goede beslissing’, zegt zij vandaag. ‘Maar hij is wel te vroeg moeten gaan.’
‘Het begon met dingen vergeten. Maar dan zei hij altijd dat ik ook weleens iets vergat, dat zoiets normaal is als je wat ouder wordt. Hij was toen zestig en al vijf jaar met pensioen. Hij vond dat ik me geen zorgen hoefde te maken. Ook niet toen hij op een keer vergat waar hij zijn auto had geparkeerd. Dat overkomt iedereen weleens, zei hij. Maar ik bleef er een heel vreemd gevoel bij hebben, en dus verzon ik een smoes om hem mee te krijgen naar de huisarts.
Volgens haar was er niets ernstigs aan de hand, maar ze liet toch een paar tests uitvoeren en stelde ons voor om bij een neuroloog langs te gaan. Die vermoedde al snel dat het wel eens om de ziekte van Alzheimer zou kunnen gaan, maar hij vond dat we mijn man dat niet mochten vertellen. Hoewel ik me daar helemaal niet goed bij voelde, deed ik toch wat de dokter zei. Maar op den duur begon Bert natuurlijk argwaan te krijgen, en ik denk eigenlijk dat hij het diep in zijn binnenste al wist. Want toen hij uiteindelijk te horen kreeg wat er aan de hand was, schrok hij niet. Dat was bij een andere neuroloog, die ons door een goede vriend was aangeraden en die vond dat Bert wel degelijk het recht had om de volledige waarheid te kennen.
Vanaf dat moment konden mijn man en ik eindelijk openlijk over zijn ziekte praten, en dat was eigenlijk een opluchting. Maar Bert vond het natuurlijk een ondraaglijke gedachte dat hij alles wat hij zijn leven lang had opgebouwd en alle kennis die hij had verworven beetje bij beetje zou verliezen. Hij wist dat hij uiteindelijk ook zichzelf zou kwijtraken, dat hij een menselijk wrak zou worden. Hoe zouden wij dan later aan hem terugdenken? Welk beeld zouden we nog van hem hebben? Zo wou Bert niet eindigen.
Dus gingen we informatie zoeken over mogelijke alternatieven. Al snel werd ons verteld dat Bert geen euthanasie meer zou kunnen krijgen zodra hij echt dement was. Het enige wat we dan nog zouden kunnen doen, was voeding en levensverlengende handelingen weigeren. Maar dat zou betekenen dat hij eerst het hele ziekteproces moest doorlopen tot op het punt dat hij als een plant in bed lag. En dat wou Bert dus niet. De enige andere optie was dat hij om euthanasie zou vragen op het moment dat hij dat zelf nog kon uitspreken en neerschrijven. Maar dan zou het wel vroeg moeten gebeuren.
Eigenlijk wou mijn man wel een deel van het ziekteproces doormaken, maar hij wou niet in een toestand belanden waarbij hij mij en onze kinderen niet meer zou herkennen, niet meer zinnig zou handelen en denken en totaal afhankelijk van anderen zou worden. Dus zijn we ernstig over die andere mogelijkheid gaan nadenken. En we hebben er natuurlijk ontzettend veel over gepraat. Met elkaar, met de kinderen ook. We waren dan ook niet verrast toen Bert uiteindelijk de knoop doorhakte: hij wou euthanasie. En die beslissing hebben de kinderen en ik altijd onvoorwaardelijk gesteund.
Ook de neuroloog, met wie we ondertussen een goede band hadden opgebouwd, had respect voor zijn keuze en was bereid om aan de euthanasie mee te werken. Wel zei hij dat we ons niet hoefden te haasten, dat we nog tijd hadden. Dat bleef hij herhalen telkens als we in de maanden daarna bij hem langsgingen. Hij vroeg dan altijd of Bert zich nog goed voelde bij zijn beslissing en of hij nog verder kon. Maar zo’n professor beslist natuurlijk niet in jouw plaats wanneer het tijd is voor de euthanasie. En dat was nu net het moeilijkste.
Vanaf het voorjaar van 2007 begon Berts toestand stilaan bergaf te gaan. Het ene moment ging het behoorlijk goed, het andere moment raakte hij haast niet meer uit zijn woorden. Of hij stond voor het koffiezetapparaat maar wist niet goed meer hoe hij dat moest bedienen. Een paar keer heb ik ook meegemaakt dat we met vrienden uit eten gingen en dat Bert dan de weg naar onze tafel niet meer terugvond als hij van de wc kwam. Dan zagen we hem plots voor het raam voorbijlopen. Thuis zat hij soms heel stil in zijn stoel met een boekje. Ik denk dat hij soms deed alsof hij las. En dan kreeg hij weer die typische afwezige blik; alsof hij door me heen keek.
In de zomer van dat jaar zou onze oudste zoon trouwen en dat wou mijn man echt nog meemaken. Een paar weken voor het feest vroeg hij voor het eerst aan de neuroloog of hij nog wel kon wachten. Want hij voelde dat hij de greep op de dingen begon kwijt te raken en hij was bang dat het plots te laat zou zijn om nog euthanasie te vragen. Zijn neuroloog heeft toen heel lang met ons gepraat en zei uiteindelijk: “Ga maar naar huis en geniet nog van de zomer.”
Die woorden gaven Bert weer wat rust en zo hebben we tijdens de volgende maanden nog mooie momenten kunnen beleven. Maar tegen het najaar begon hij meer en meer de leegte in hemzelf te voelen. Toen wisten we: hier moeten we elkaar loslaten. En dan, ja, dan zoek je dus samen met de kinderen en de dokter een geschikt moment. Het werd uiteindelijk 4 december 2007.
De avond ervoor werd mijn man opgenomen in een speciale kamer in het ziekenhuis, want we hadden besloten dat we het liever daar lieten gebeuren dan thuis. Hij heeft nog in alle rust afscheid kunnen nemen van mij en de kinderen en is toen op een heel waardige manier gegaan. Zoals hij het zelf had gewild. Heel sereen. Heel intiem ook. Zo’n mooi afscheid hadden we nooit kunnen hebben met een man wiens geest er al niet meer was.
Natuurlijk is het sindsdien niet gemakkelijk geweest. Ik ben de man verloren met wie ik bijna veertig jaar getrouwd was. Maar ik ben er wel nog altijd van overtuigd dat Bert de juiste beslissing heeft genomen. Alleen is hij te vroeg gegaan. Omdat er geen andere keuze was, omdat de wet hem niet toeliet om te sterven op het moment dat hij dat wou.’