‘Hij is niet rock-‘n-roll, zijn werk wel’
Hij is 32 en nu al een van de bekendste kunstenaars van het land. Onder massale mediabelangstelling opende vorige week zijn tentoonstelling Donogoo Tonka in het SMAK. Een portret van Rinus Van de Velde, door zijn vrienden en hemzelf. ‘Waarom ik zo vaak mezelf teken? Ik kan het beste over mezelf fantaseren.’
‘Hij doet eigenlijk altijd hetzelfde, maar diept het uit. Zijn kunst wordt almaar grootser, almaar indringender, obsessiever zelfs. Hij stalkt zijn publiek. Daarom is hij zo’n groot kunstenaar.’
Vorige week vrijdag in het SMAK, de vernissage van Rinus Van de Velde. Ik praat wat met de Nederlandse kunstenaar Henk Visch, maar gemakkelijk is dat niet. Rondom ons staan tientallen mensen te dringen. Een paar keer is de tentoonstellingszaal afgesloten, omdat er te veel volk is.
Zes jaar geleden exposeerde Van de Velde hier ook. Toen was de zaal een stuk leger, niemand kende hem. De laatste weken was hij overal. ‘Iedereen had het over het fenomeen Rinus Van de Velde, de lifestyleheld’, zegt SMAK-directeur Philippe Van Cauteren. ‘Daarom is er nu zo veel volk. Op zich is dat niet slecht: er zijn heel wat mensen die nog nooit in een museum zijn geweest en zo ook andere dingen ontdekken. Maar we moeten wel waken dat het over zijn kunst blijft gaan.’
Aan de rand van de zaal staat de kunstenaar zelf. Een beetje onwennig. Iedereen wil hem iets zeggen. Of een selfie met hem nemen. Hij vindt het allemaal best. Maar, zegt hij, zijn grote geluksmoment was eigenlijk gisterenavond. Ver weg van alle drukte, alle mediagedoe, liep hij urenlang door de straten van Antwerpen. Samen met zijn galerist Tim Van Laere. Ze praatten over Donogoo Tonka, de tentoonstelling die al anderhalf jaar in zijn hoofd aan het rijpen was en nu eindelijk klaar is.
‘Ik vind dat ik een heel normale gast ben’, zegt Rinus.
Tim schiet in de lach. ‘Rinus, dat is helemaal niet waar.’
Twee weken eerder in het SMAK in Gent, net voor sluitingstijd. Rinus’ metershoge houtskooltekeningen zijn vandaag gearriveerd.
De kunstenaar is druk in de weer, maakt foto’s met zijn iPhone. Zijn werken waren al overal in de wereld te zien, maar toch doet het hem nog wat: exposeren in het museum van het Jan Hoetplein. ‘Elke keer als ik hier binnenstap, kijk ik naar die oude gevel. Er zit zo veel geschiedenis in dit huis.’
Anderhalf jaar geleden vroeg Philippe Van Cauteren of hij een thuismatch wou spelen. Hij zei enthousiast ‘ja’, met een voorbehoud.
Geen zin in een retrospectieve, hij vond zichzelf te jong om achterom te kijken. Nieuw werk maken, dat zag hij wel zitten. Zes jaren geleden had hij in New York een boek gelezen van de Franse schrijver Jules Romains. Een filmscenario uit 1931, eigenlijk, dat zijn verbeelding in de fik gezet had. Over een professor die een fictief dorp in Brazilië ontdekt had. De universiteit kwam achter het bedrog en schorste de man.
Van de Velde maakte de film die nooit gemaakt is. Niet op pellicule, wel in het echt. In zijn atelier in Borgerhout bouwde hij en zijn twee partners-in-crime een paar decors: ‘Donogoo Tonka’, zoals het er in zijn verbeelding uitzag. Daarna nodigde hij zijn vrienden uit voor een fotosessie in het decor. ‘Op basis daarvan heb ik negen houtskooltekeningen gemaakt.’
In die tekeningen ontmoet Van de Velde toevallig de professor. Ze gaan samen naar Brazilië, waar ze het dorp ook echt vinden. ‘Toch blijft het een leugen, zoals al mijn werk’, zegt de kunstenaar. ‘Het is niet echt, ik wil niet dat mensen erin geloven.’
Donogoo Tonka is een indrukwekkende expositie, ook letterlijk. Op de eerste verdieping van het SMAK staan niet alleen gigantische houtskoolwerken. Ook een vreemde boot, een jungle, een golf uit de zee… Een wereld op zich, planeet Rinus.
Tweeëndertig is hij nu en al jaren lid van het A-team van de Belgische kunstenaars. De mythe-Rinus heeft zijn werk goed gedaan, met dank aan hemzelf. Op de cover van zijn vorige boek stond onder een zelfportret: ‘Hij leeft en werkt in een kleine Europese stad in het woud, die geheim gehouden wordt sinds de vroege jaren zeventig. Zijn contactgestoorde levensstijl is een bron van speculaties.’
Dat van die speculaties valt best mee. Ze zeggen hoogstens eens dat hij op James Dean lijkt. Dezelfde cool heeft hij. Laat de boel ook graag de boel, dank u. En hij tekent met donkere tinten. Maar hij is lang niet zo roekeloos. Een kind van een ingenieur en een lerares. Een jongen uit Leuven, die al jaren in Antwerpen woont en werkt. Af en toe komt hij uit zijn atelier: voor een tentoonstelling, of om model te staan voor Dior of Paul Smith. In zijn dromen is hij een tennisgod, die al tien keer Roland Garros gewonnen heeft. In het echt is hij trouw aan zijn vriendschappen. Al lang bij dezelfde galeriehouder, van toen hij nog onbekend was, dat soort loyaliteit.
Tim Van Laere weet nog goed hoe het ooit begon. ‘Tien jaar geleden klopte Rinus bij ons aan in de Verlatstraat. Hij vroeg of hij kon helpen om tentoonstellingen af te breken – iets wat jonge kunstenaars wel vaker doen. Na het werk hebben we veel gepraat. Hij was nog heel jong en zijn werk miste misschien nog maturiteit. Toch voelde ik toen al: die gast heeft het. Die attitude, die gedrevenheid. Kunstenaar-zijn is ook een mentaliteit. Je kunt geen kunstenaar worden: je bent het of je bent het niet.’
Rinus: ‘Ik zou graag zeggen dat ik al kunst maakte op mijn vierde, maar dat is niet zo. Ik was daar toen niet mee bezig. Op mijn zeventiende ging ik met een vriend naar Parijs. Hij wou een grote overzichtstentoonstelling over het fauvisme bezoeken in het Musée d’Art Moderne. Ik had er weinig zin in, want er stond een lange rij. Hij kon me overtuigen om toch te wachten. Die tentoonstelling heeft mijn ogen geopend. Wat als ik dat ook zou kunnen, vroeg ik me af. Die gedachte heeft me sindsdien nooit meer losgelaten. Mijn eerste schetsen maakte ik in mijn jongenskamer, in het huis van mijn ouders.’
Later trok hij naar de afdeling beeldhouwen van Sint-Lukas in Antwerpen. De droom ging mee: ooit eens een tentoonstelling maken. ‘Ik wou weten hoe die kunstwereld functioneerde. Ik studeerde wel op Sint-Lukas, maar had geen flauw benul van wat kunstenaar-zijn juist betekende. De docenten maken je ook voortdurend bang. Daarom was het zo goed dat ik iemand als Tim heb leren kennen. Hij vertelde me veel anekdotes over kunstenaars.’
‘Hij vroeg me heelder dagen uit’, lacht Tim. ‘”Henk Visch, hoe werkt die in Eindhoven? En wat zei Franz West toen je hem ontmoette?”‘
Rinus: ‘“Let’s go and eat cheese in the mountains”, antwoordde Tim dan. Zulke anekdotes vertelden me veel over de kunst van Franz West. In die periode was tekenen voor mij allang geen passie meer, het was een obsessie geworden. Het deed deugd om te horen dat het voor Franz West ook een obsessie was.’
‘Kunst is voor Rinus een manier van leven’, zegt Tim. ‘Hij is er van ’s morgens tot ’s avonds mee bezig, en ’s nachts eigenlijk ook. De schilder Howard Hogdkin zei ooit: “Of ik nu de krant lees of op restaurant ga: altijd ben ik een kunstwerk aan het maken.” Dat zou een citaat van Rinus kunnen zijn. Alles uit zijn leven gebruikt hij in zijn kunst, zelfs onze conversaties. Laatst waren we samen in Sao Paolo voor een tentoonstelling. We liepen wat door een park en ik zag hem foto’s maken met zijn iPhone. Later doken die in zijn tekeningen op. Altijd is hij aan het werk, nooit houdt het op. De nacht dat deze tentoonstelling klaar, is hij al aan een andere begonnen.’
Rinus: ‘Daarom ga ik ook niet graag op reis. Dat is verloren tijd, die ik niet aan mijn oeuvre kan besteden. Die reis naar Sao Paolo vond ik wel fijn, omdat het over mijn werk ging. Maar neem me niet mee naar India of een strand.’
Tim: ‘Laatst waren we op een tentoonstelling in Duitsland. Ik was erg onder de indruk. “Wat vind je ervan?”, vroeg ik. “We moeten onmiddellijk terug naar Antwerpen, Tim”, antwoordde hij. “Ik wil in mijn atelier zijn.”‘
Rinus: ‘Het werk van anderen stimuleert me. De obsessie zit ‘m soms ook in details. Die boot uit Donogoo Tonka bijvoorbeeld moest een bepaald soort geel hebben. Dat lijkt misschien een detail, maar ik denk dan altijd aan de regisseur Stanley Kubrick. Ooit maakte die zich kwaad omdat een biljarttafel niet het juiste soort groen had. “Wat maakt het uit?”, reageerden zijn assistenten. “We zijn een zwart-wit film aan het opnemen.” Waarop Kubrick antwoordde: “De acteurs moeten het gevoel hebben dat ze op een echte biljarttafel aan het spelen zijn.” Daarover gaat het.’
De ster van Rinus groeit intussen, verbazend snel. Van Malaga, geboortestad van Picasso, tot in L.A. en Venetië: overal had hij tentoonstellingen, overal laat hij een spoor van houtskool achter. Zelfs zijn geboortestad Leuven vroeg hem naar een kunstwerk: om in de bibliotheek van zijn naamgenoot Henri van de Velde te hangen.
Tim: ‘Zijn exposities lokken altijd veel volk. De vaste habitués. Maar, net zoals bij Panamarenko, ook mensen die nog nooit in een galerie geweest zijn. En heel wat jonge mensen, die zien wat je met tekenkunst kunt bereiken.’
‘Dat laatste vind ik belangrijk’, zegt Rinus. ‘Noem me geen messias van het tekenen, maar ik wil het toch verdedigen. Het is een kunstvorm in de marge, terwijl het iets speciaals is. Als je een fout tekent, kun je het niet meer verbeteren. Een schilder kan altijd iets overschilderen, een tekenaar niet. Zijn werk is eindig. Je moet opnieuw beginnen. Daarom trekt het mij zo aan. Ik wil dat mijn werk zich uitbreidt.’
Tim: ‘Rinus is echt bezig met een oeuvre – iets wat jonge kunstenaars weleens vergeten. Op zijn retrospectieve zal blijken dat alles naar alles verwees.’
Kwart voor zes, bijna sluitingstijd in het SMAK. Ik wandel met de kunstenaar een laatste keer rond in zijn Donogoo Tonka.
– ‘Je speelt zelf vaak de hoofdrol in je tekeningen.’
– ‘Dat heeft niets met narcisme te maken. Ik ben altijd in mijn atelier, dus ik kan mezelf vaak tekenen. Heel mijn werk is een fictieve autobiografie. In mijn tekeningen maak ik dingen mee die ik in het echt nooit zou durven. Zoals in een jungle verdwalen of op een boot gaan zitten.’ Met zijn vrienden. ‘Ze poseerden ook deze keer, ja. Ik zou ook met professionele acteurs kunnen werken. Maar ik vind het belangrijk dat zij dat doen, omdat ik ze ken. Ik vertrek altijd vanuit hun biografie en maak van hen fictieve figuren. Los daarvan is het ook fijn dat mijn werk daardoor een soort familiealbum wordt. Binnen twintig jaar, op een retrospectieve, zal ik kunnen zeggen: “Weet je nog, die keer dat we in de boot stonden naar Donogoo Tonka. Een boot die eigenlijk niet bestond. Tim zag er toen zo uit, Koen zo. “‘
– ‘Je zult ook jezelf zien verouderen in houtskool.’
– (lacht) ‘Daar heb ik nog nooit over nagedacht.’
– ‘Er lopen weinig vrouwen rond in je tekeningen’.
– ‘Deze keer valt het wel mee. Ik heb gewoon minder vrouwelijke vrienden. Er is ook een lullige reden: het is veel moeilijker om vrouwen te tekenen. Maar eigenlijk ben ik daar niet mee bezig. Ik denk er niet over na en maar goed ook. Kunst moet vrij zijn: het zou erg zijn als we daar ook quota gaan invoeren. Wat niet wil zeggen dat dat op andere vlakken niet aan de orde is.’
We lopen verder door Donogoo Tonka, die valse wereld van ontdekkingsreizigers en avonturiers. Onder elk houtskoolwerk staat een onderschrift. ‘Mijn goede vriend Koen Sels schrijft die’, zegt Rinus. ‘Niemand anders zou dat kunnen. Hij kent me door en door.’
‘Rinus hecht veel belang aan die onderschriften’, zegt Koen Sels. ‘Ik doe het op de manier waarop ik denk dat Rinus het zou doen. Hij vindt het belangrijk dat zijn tekeningen niet vrij te interpreteren zijn.’
Sels en Van de Velde zijn ook al jaren vrienden. Over die vriendschap schreef Sels in Rinus’ boek: ‘Ik ken het dagelijkse, routineuze ritme van zijn werk maar al te goed. Al jaren schrijf ik teksten terwijl Rinus tekent, vraag ik me af wat er gebeurt op de tekening die hij aan het maken is, doe ik dutjes op het geautomatiseerde ritme van zijn geteken, roddelen we over vrienden, herhalen we dezelfde oude grappen en zinsneden, voeren we gesprekken over onze favoriete candybars, over wie de beste kunstenaar aller tijden is, hoezeer onze attitudes tegenover leven en kunst al dan niet verschillen, hoe het met onze vriendinnen gesteld is. (…)’.
‘Mijn vriendin zat destijds samen met hem op Sint Lukas’, legt Sels uit. ‘Hij heeft zelfs even in een appartement in ons huis gewoond. Zijn eerste atelier was hier in de tuin. Rinus was toen nog totaal onbekend. Hij fantaseerde graag over het heldendom van de kunstenaar. Zo van: “Dit zou in die kamer van het MoMA kunnen hangen.” Met een knipoog, altijd wel. Al herinner ik me nog zijn eerste tentoonstelling in Berlijn. Hij werd opgehaald met de taxi aan de luchthaven. Toen voelde de jongen in Rinus zich heel groot.’ (lacht)
Zoveel jaren later is er weinig veranderd, zegt Sels. ‘Zeker niet tussen ons. We zijn allebei ouder geworden en meer volwassen, ja. Hij is nu beroemd en ik zal hem weleens pesten als hij een modeshoot doet voor Dior, met de beste bedoelingen. (lacht) Maar hij is nog altijd dezelfde man als toen ik hem leerde kennen: heel rustig, down-to-earth, gedisciplineerd, iemand die weinig dramatische ontwikkelingen zal meemaken. Die ook kan luisteren, dat apprecieer ik aan hem.’
Een vriend die ook soms vraagt om te poseren. ‘Ik kan Rinus niet echt iets weigeren. Als we nu gefotografeerd zouden worden: dat zou toch iets anders zijn. Maar jezelf getekend zien, dat is minder direct. Een eer ook, op die ijdelheid speelt hij wel in.’
Toch zijn die poseersessies altijd heel fijn, zegt hij. Dat had ook Tim Van Laere, nog zo’n vaste figurant, me verteld. Op verzoek van Rinus had die zelfs weken zijn baard laten groeien voor de Donogoo Tonkasessie. Sels: ‘We drinken en eten eerst samen. Intussen weet ik ook wel welk personage ik in zijn werk ben: de bohemien-schrijver, wat niet helemaal klopt met de realiteit. Ik ben dan wel schrijver en soms verlang ik naar zo’n bestaan, maar tegelijkertijd lach ik ermee. Dat is typisch voor onze generatie: we willen iets zijn en toch ook weer niet.’
‘Voor Rinus geldt dat ook. In zijn tekeningen staat hij in het centrum van een parallel universum. Hij beeldt zich in dat hij een ander soort kunstenaar is: de outsider. Terwijl hij in het echt goed op de hoogte is van de kunstgeschiedenis en weet hoe de kunstwereld werkt. Hij is ook geen Martin Kipperberger die om vijf uur ’s ochtends zijn eerste bloody mary drinkt. Rinus kan een hele avond uitgaan op cola en heeft vaste rituelen: elke zondagavond naar de film, altijd op dezelfde plaats gaan eten…. Hij is niet rock-‘n-roll. Die drang naar avontuur steekt hij wel in zijn werk. Zijn obsessie onderscheidt hem van de anderen.’
Zes uur, closing time. Ik wandel met de kunstenaar naar buiten. Onderweg kruisen we een medewerker van het SMAK. Hij heeft de promotieaffiche bij zich die straks in alle bushokjes van Gent zal hangen. Rinus kijkt er lang naar en zegt dan: ‘Mooi.’
‘Had je tien jaar geleden kunnen denken dat je ooit in de bushokjes zou hangen?’ vraag ik hem op het Jan Hoetplein.
‘Natuurlijk niet’, zegt hij. ‘Toen durfde ik zelfs amper van een tentoonstelling te dromen. Het is allemaal stap voor stap gegaan en dat is goed. Dingen worden pas afschrikwekkend als je er niet klaar voor bent.’ Hij steekt een sigaret op en wandelt Donogoo Tonka uit.
Planeet Rinus stopt nog lang niet met draaien.
Rinus Van de Velde, ‘Donogoo Tonka’ van 5 maart tot 5 juni 2016 in het SMAK, www.smak.be
DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
‘Kunst is voor Rinus een manier van leven. Hij is er van ’s morgens tot ’s avonds mee bezig, en ’s nachts eigenlijk ook.’ Tim Van Laere, vriend en galeriehouder