Bij de presentatie van het boek ‘De waanzinnige 20ste eeuw’, waarin de gelijknamige Knack-serie gebundeld is, hield de Nederlandse essayist H.J.A. Hofland op de Antwerpse boekenbeurs de volgende lezing.
In 1985 was het veertig jaar geleden dat in Jalta de grote drie Europa verdeelden, en – wat ze toen nog niet wisten – ons werelddeel in de diepvriezer van de Koude Oorlog borgen. Ik wilde zien waar dat was gebeurd, stapte in de trein, reed via Parijs naar Boedapest, Boekarest en Odessa. Daar nam ik het vliegtuig naar Simferopol, ging met een taxi naar het Livadja Paleis en betrad het zaaltje waar de Grote Drie hun historische besluiten hadden genomen. Ik nam de trein terug over Moskou en Warschau en Praag, en na een maand reed ik met de Berlijnse S-Bahn het vrije Westen weer binnen. Ik wist wel dat het in het Oostblok niet deugde, en als ik het niet had geweten, had ik het wel gemerkt bij alle grensovergangen. Ik wist dat mijn Intoerist-begeleiders die me op ieder station begroetten, in dienst van de KGB waren, en dat de kampen in Siberië in vol bedrijf waren. Zacharov was verbannen, van Gorbatsjov had niemand in het Westen nog gehoord.
Toch, in deze enorme politiestaat had het openbare leven voor de luxe-bezoeker uit de kapitalistische wereld een zekere charme. In het Westen woedden al een kwarteeuw de welvaart en de totale openbaarheid. De mensen die ik ontmoette, journalisten, schrijvers, ambtenaren, waren geen provincialen. Sommigen wisten beter dan de kremlinologen in het Westen dat de jaren van het sovjetrijk waren geteld. En wat dan? Op hun manieren waren ze kosmopoliet. Maar tegelijkertijd hadden ze iets naïefs, een nieuwsgierigheid die bij ons allang was gestild. Als een kind zo blij waren ze met een exemplaar van Der Spiegel, de New York Review of Books, een paar weken oud nummer van Le Monde. Ze spaarden al jaren voor een Moskwa, een Lada of een Trabant. In de hotels speelden strijkjes, hun gastvrijheid en hun beleefdheid waren ouderwets, hun wereld deed denken aan de onze die in de jaren dertig zijn laatste bloei heeft beleefd en in de oorlog met zijn nasleep voorgoed is geëindigd.
In Moskou had ik een afspraak met de heer Gremitchkich, functionaris van het sovjetministerie van buitenlandse zaken, een beminlijk en openhartig man. Ik vertelde hem ongeveer wat ik u nu verteld heb. Hij moest erom lachen. “Dat is,” zei hij, “dan de enige kwaliteit van onze fouten. Want het gaat bij ons niet goed. Het gaat bij ons op de wanstaltigste, ja de meest absurde manier verkeerd. Onze revolutie was bedoeld om een nieuw mensentype op aarde te zetten. En dat is ons gelukt! In de loop van drie of vier generaties is onze revolutie er inderdaad in geslaagd een nieuw mensentype te kweken. Dat moet ik helaas de sovjetmens noemen. Bij u zijn mensen die drinken voor het werk. Er zijn mensen die drinken tijdens het werk. Er zijn mensen die na het werk drinken. De sovjetmens kenmerkt zich door zijn stijgend verlangen om steeds minder te werken, desnoods in ruil voor een geringere beloning, als die maar hoog genoeg is om de hele dag te blijven drinken.” Hij zei nog veel meer dat niet vleiend was voor de sovjetmens. Nu, tien jaar na de val van de Muur, weten we hoeveel waars er stak in de woorden van de heer Gremitchkich.
Er zijn twee redenen waarom ik u dit vertel. De eerste ligt voor de hand. In deze dagen herdenken we, vieren we de val van de Muur, het einde van de Koude Oorlog, de overwinning van het Westen op de concurrerende wereldmacht. Een historisch feit, zo mooi afgerond als de geschiedenis ons maar zelden levert. De tweede reden is ingewikkelder. De Sovjetunie heeft in bijna 75 jaar van haar bestaan, en ook postuum nog, bewezen dat het voor een politiek systeem binnen zo’n tijdsbestek mogelijk is, een mensentype te kweken – al was het in dit geval niet het type dat de revolutie zich had voorgesteld. Dat is niet meer een louter politieke prestatie. Het doen ontstaan van het sociaal realisme, het kweken van nieuwe kunstvormen, een nieuwe literatuur, het herschrijven van de geschiedenis, het vestigen van grote industriëen waarin radicaal andere verhoudingen heersen, dit alles vormt een onderneming die in haar geheel de schepping concurrentie aandoet. Het communisme was een geloof. Dat is ettelijke malen vastgesteld. Arthur Koestler heeft het boek waarin hij de bekentenissen van afvalligen heeft verzameld, een uitstekende titel gegeven: The God That Failed. Maar het geloof heeft ook het aanzien gegeven aan een wereldorganisatie die zeventig jaar heeft gewerkt. De verleiding bestond uit twee delen: de leer, de catechismus, en de alzijdige organisatie. De cohorten die daarvan het slachtoffer zijn geworden – waarna het resultaat al even radicaal tegengesteld bleek te zijn aan het bedoelde – verleent het communisme een dramatische tragiek. Tien jaar later leven nog miljoenen van het onbruikbaar geworden mensentype voort, onverkoopbaar geworden als een Trabant, en misschien nog steeds niet goed de oorzaak van hun onbruikbaarheid begrijpend.
Aan deze kant van de Muur zette de oude westerse mens zich voort. Zijn moraal en zijn organisaties hadden crisis en fascisme weerstaan. Zijn beschaving overleefde de oorlog. Toen moderniseerde hij zich opnieuw. Hij doorstond de vloedgolf van de nieuwe welvaart en de jaren zestig en tenslotte heeft hij zijn doodsvijand, de sovjetmens, overwonnen. In de loop van alle moderniseringen en aanpassingen wist de oude westerse mens zijn continuïteit te bewaren. In grote lijnen handhaafde hij de tradities van zijn familie, zijn natie, zijn klasse, stand, en wat er verder bij de opvoeding in een stabiele maatschappij een rol speelt.
In de afgelopen veertig jaar is het met de maatschappelijke vernieuwing steeds sneller gegaan. Terwijl de oude westerse mens zich onophoudelijk aanpaste, bleef hij zich verjongen. En – het klinkt paradoxaal – terwijl hij rusteloos bezig bleef, groeide door de decennia heen zijn afkeer van de politieke revolutie en de grondslag daarvan: de alomvattende ideologie. Alweer was het geen schokkende gebeurtenis. In 1958 heeft Daniel Bell zijn historische essay, The End of Ideology gepubliceerd. Pas dertig jaar later wordt dit denken voltooid door Francis Fukuyama met zijn essay The End of History. Daarmee is dan het begin gemarkeerd van de grote stroom der einden: het einde van dit, het einde van dat, er is vrijwel geen zichzelf respecterend politicoloog of politiek journalist die niet de ontdekking van een einde op zijn naam heeft gebracht. Van Bell tot Fukuyama en verder beschouw ik deze auteurs als een lange begrafenisstoet die de Hegeliaanse antithese met al zijn toebehoren ten grave heeft gedragen, of daarmee nog doende is. Het einde van de politiek, heb ik ook al een paar keer gelezen.
De Berlijnse Muur was, hoewel niet zo bedoeld, een constructie van geniaal symbolisme, een politieke skulptuur van de hoogste geladenheid. De verwoesting van de Muur is de complementaire daad die de grootste nederlaag uit de geschiedenis in een drama zichtbaar heeft gemaakt. Wat herdenken we? Wat vieren we tien jaar later? De overwinning van de westerse democratie, onze politieke beschaving. De nederlaag van de totalitaire macht. Allemaal zeer voor de hand liggend. Maar gaan we verder. Vieren we ook het einde van de ideologie, de antithese, het einde van de geschiedenis in de zin van Fukuyama, de overwinning van de mens die zich tenslotte van alle ideologie heeft bevrijd? Dan geloof ik dat we ons weleens zouden kunnen vergissen.
Ik druk me voorzichtig uit. Ik opper dat de westerse beschaving ruw gezegd de afgelopen dertig jaar een nieuw type mens in ontwikkeling heeft genomen. Dat is niet opzettelijk gegaan. In tegenstelling tot de sovjetmens, aan wiens ontstaan de blauwdruk van de ideologie ten grondslag heeft gelegen, ontwikkelt dit type zich spontaan uit de omgeving die het zelf heeft geschapen. Deze mens is het product van een door hemzelf ontketende en voortgezette kettingreactie, van vernieuwing naar aanpassing en omarming van het nieuwe, maar voortgaande vernieuwing, enzovoorts. Zoals dat in dergelijke gevallen meer gaat: het duurt een zekere tijd voor de mensen ontdekken dat er wezenlijke veranderingen op til zijn. De eerste regenbui die de Zondvloed inluidde werd door iedereen behalve Noach aangezien voor een normaal symptoom van een normaal gebied van lage luchtdruk. Pas later komen de eerste deskundigen met hun vermoedens dat dit weleens de Zondvloed zou kunnen worden, en zelfs dan worden ze niet geloofd. En dan, plotseling, weet iedereen: het is zo ver en er val niets meer aan te doen.
Aan het begin van mijn verhaal heb ik de sovjetmens opgevoerd. Hij is fasegewijs ontstaan, uit een ideologie die een staat het aanzien heeft gegeven, waarna de staat de mensenkweek werd toebedeeld. Ook bij het ontstaan van deze nieuwe mens die ik bedoel, volgen de fasen elkaar op, maar min of meer in omgekeerde volgorde. (Ik zeg “min of meer” omdat zulke gebeurtenissen niet in exacte termen vallen te beschrijven). Eerst was er de nieuwe mens. Hij schiep de organisatievormen die bij zijn behoeften passen. En nu ontstaat uit zijn geslaagd leven in de nieuwe vormen de ideologie die hem zijn existentiële rechtvaardiging verleent, maar niet alleen dit: hem ook het alleenrecht op de toekomst tot in lengte van jaren toezegt.
Zo’n alomvattende theorie van verleden, heden en toekomst wordt niet van het ene jaar op het andere door één visionaire geest geschreven. Er is een vroeg begin dat pas later als zodanig wordt ontdekt. Misschien zijn er meer plaatsen van oorsprong. Dan dienen zich denkers aan die doorzien dat er sprake kan zijn van een grote historische beweging. Zij schrijven de eerste analyses en synthesen. De beweging is herkend, en terwijl ze zich voortzet voegen andere denkers hun inzichten aan de kennis toe. Eindelijk komt de grote synthese, de samenvoeging van alle inzichten tot een totale theorie. De Karl Marx is verschenen. Na hem komen degenen die de voetnoten zetten, de volgelingen, de afvalligen. Mijn stelling is dat deze eerste tien jaar na de val van de Muur moeten worden beschouwd als een periode die aan een nieuwe grote synthese vooraf gaat. In de eerste helft van de volgende eeuw verschijnt dan de nieuwe Marx, die het boek zal schrijven waarop u en ik en onze kinderen en kleinkinderen met stijgend ongeduld zitten te wachten.
Dit belet ons niet, op dit historisch meesterwerk vooruit te lopen. Eén van de eersten die daarin met dankbaarheid zal worden geciteerd, is Norman Mailer, een passage uit zijn essay The White Negro, verschenen in 1957. Hij beschrijft daarin het leven van de jonge, zwarte Amerikaan in de ghetto’s. Geen beklagenswaardig type. Integendeel: een vitaal individu, ” fighting for the sweet of life“, steeds op zoek naar zijn ” saturdaynight kicks“, waarbij zijn bestaan zich voltrekt in een ” enormous present“. Mailer bouwt op deze ontdekking dan zijn theorie van de “hipster”, een type jongmens dat inmiddels vergeten is, verdrongen door nieuwere typen die ook alweer het loodje hebben moeten leggen tegen nog hypere typen. Dat is niet van belang. Het gaat om zijn ontdekking van een menselijk bestaan dat zich afspeelt in een enorm heden, het onbegrensd vandaag, zonder een geschiedenis of toekomst. Dat is hier het sleutelbegrip.
Is het toevallig dat Daniel Bell vrijwel tegelijkertijd zijn einde van de ideologie heeft geformuleerd? Mailer schrijft over het individuele bewustzijn; Bell heeft een intussen klassieke bijdrage tot de politieke filosofie geleverd. De essays, hoe verschillend verder ook, hebben één treffende overeenkomst. Het verdwijnen van de ideologie uit het politieke denken betekent namelijk ook een prijsgeven van een greep op de toekomst ten gunste van een heden. De ideologie werkt op de maatschappij als een magneet op het ijzervijlsel. We kennen de natuurkundeproef. De leraar strooit wat ijzervijlsel op een blad papier. Dan houdt hij de magneet eronder en de chaotische verzameling partikels ordent zich onder de aantrekkingskracht van de twee polen tot een harmonisch patroon.
In 1958 was het kennelijk al zo ver. De ideologie had haar functie vervuld. De hoofdlijnen van de patronen waren getrokken. De drang tot scheppen maakte plaats voor de plicht tot het onderhouden en perfectioneren van wat tussen het einde van de oorlog en halverwege de jaren vijftig in West-Europa ruwe lijnen principieel was vastgelegd: de verzorgingsstaat – nog altijd een wonder van politieke beschaving. Daarna kreeg de politiek een andere opdracht. En terugkijkend, stellen we vast dat daarmee ook, zij het zeer geleidelijk, met ups en downs, het engagement uit de literatuur is verdwenen.
Hoe goed de magneet van de ideologie zijn werk had gedaan, wordt bewezen door de duurzaamheid van de democratische instituten. Door de culturele revolutie van de jaren zestig, de fameuze sixties, hebben we wel andere omgangsvormen gekregen. Allerlei minderheden hebben zich kunnen emanciperen. In menig opzicht veranderde de publieke moraal. Dit alles heeft zich voltrokken volgens de beloften die de westerse democratie theoretisch al jaren aan iedere burger had verstrekt. Dat heeft enige opschudding veroorzaakt. Maar daarbij zijn alle instituten van de westelijke beschaving onbeschadigd overeind gebleven. Geen democratische natie heeft schade geleden doordat de ideologische component was verschrompeld.
Nu, veertig jaar later, stellen we vast dat met de verdwijning van de ideologie een ontwikkeling is begonnen, waarschijnlijk veel ingrijpender dan de culturele revolutie van de jaren zestig. De opkomst van de economie was aangebroken. De economische organisatie ten behoeve van de grootste mogelijke welvaart begon, aanvankelijk met de snelheid van een gletsjer, de politieke organisatie ten behoeve van de grootst mogelijke rechtvaardigheid te verdringen. En omdat de welvaart van velen sneller toenam dan de rechtvaardigheid nog algemener werd, hadden verreweg de meesten daar vrede mee. De consumptiemaatschappij was geboren, en daarmee de onherroepelijke amerikanisering van de westerse beschaving begonnen.
De term ‘amerikanisering’ is de oorzaak van een groot, hardnekkig misverstand. Europa zal nooit ook maar in de verste verte tot een tweede Amerika worden, in geen enkel opzicht. Amerikanisering wil niet zeggen dat de Amerikanen hun beschaving naar de rest van het Westen exporteren, dat ze Europa tot een soort Amerika klonen. In dit verhaal gaat het erom dat de Amerikanen de uitvinders en de perfectionisten van het moderne Lekker zijn. Op ieder gebied: eten en drinken, muziek en film, liggen, zitten, rijden en vliegen: overal dit Lekker. Het Amerikaanse Lekker is een ander Lekker dan het oude, of traditionele Europese. Het is goedkoper, je hoeft het niet te schillen, te koken, te bakken of te kruiden, want dat is al gedaan. Het ligt beter op de tong, trommel- en netvlies van meer mensen, er hoeft minder bij te worden gekauwd, het zit in een vrolijke verpakking. Het is supermarkt-lekker. Voor deze gelegenheid schrijf ik dit Amerikaanse Lekker met een hoofdletter L. Ultiem lekker waaraan onophoudelijk wordt gewerkt om het nog ultiemer te maken. De macht van dit Lekker is op het ogenblik een van de grootste wereldmachten.
Maar vergissen we ons niet. Het Lekker is niet identiek met de Amerikaanse beschaving. We moeten het junkfood, de sitcoms en alles wat smooth en fun is, niet verwarren met Amerika, de harde politieke en economische supermacht, de zeer ingewikkelde, gevarieerde en parate beschaving die andere tradities heeft, andere mores, en tot op zekere hoogte ook een andere moraal dan iedere oud-Europese. Amerika is ook de inmiddels diep gewortelde technische cultuur van Silicon Valley en het oude, zich telkens weer vernieuwende kapitalisme van Wall Street. Het is de politiek-literaire cultuur van de New York Review of Books, Foreign Affairs, de talloze maand- en kwartaalbladen, zijn academisch leven, zijn vermogen, nog altijd, tot het opnemen van grote aantallen immigranten, en zijn extremismen die wij in Europa als achterhaald of krankzinnig beschouwen. Met zijn Ultiem Lekker exporteert het niet het totaal van zijn beschaving maar een product ervan: wat William Pfaff heeft genoemd, de junk beschaving. Wat door de grote massa’s in Europa en de rest van de wereld wordt omarmd en geabsorbeerd is dit Amerikaanse pakket van junk. De rest van de wereld vergist zich als het dit product van de Amerikaanse beschaving verwisselt met de beschaving zelf.
Houden we ons nog een ogenblik verder bezig met Amerika. Het is in 1980. Het land beleeft een diepe crisis, en dan, uit de verkiezingen van dat jaar verschijnt Ronald Reagan als de nationale redder, een Jeanne d’Arc uit Hollywood. Over wat hij in de acht jaar van zijn bewind tot het einde van de Koude Oorlog heeft bijgedragen, kan men van mening verschillen, maar er valt niet aan te twijfelen dat hij voor het Amerikaanse volk een charismatisch president is geweest. Hij heeft zijn naam gegeven aan de economische politiek die de grondslag is voor de vrije markt die ons op het ogenblik beheerst: de Reaganomics. Privatisering, deregulering doen in intrede. Het individu, ongeacht sociale positie en economische weerbaarheid, wordt teruggebracht tot zijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Met de Reaganomics wordt, van ethisch standpunt bezien, een maatschappij benaderd waarin artikel 1 van de grondwet het recht van de sterkste vastlegt. Nadat de Britse verzorgingstaat in een onoplosbare crisis is geraakt, doet Thatcher hetzelfde voor het Verenigd Koninkrijk. Reaganomics en Thatcherisme zijn veel meer dan een economische politiek. Ze zijn twee verschijningsvormen van een politieke filosofie, die – dat blijkt later – de komst van de vrije markt hebben voorbereid. En ook aan de vrije markt ligt een filosofie ten grondslag die de hele mens omvat.
Intussen worstelden in continentaal West-Europa alle landen op hun eigen manier met de fricties in hun verzorgingsstaat, de groeiende wanverhouding tussen de lasten van de verzorging en de nationale productiviteit. De nieuwe mens zoals die in beginsel door Reagan en Thatcher was geconcipieerd, wekte in Europa vooral bij links diepe weerzin, terwijl rechts de moed niet had om de rauwe werkelijkheid van de Amerikanen en Britten als voorbeeld te stellen.
Samengevat: in de tien jaar voorafgaande aan het einde van de Koude Oorlog werd het politiek debat in het Amerika beheerst door de manier waarop de welvaart moest worden geproduceerd, terwijl het in Europa ging over de rechtvaardige verdeling. Tegen 1989 hadden de Amerikaanse Republikeinen de strijd goeddeels gewonnen, terwijl geen Europees land op het continent wist hoe de afgebeulde verzorgingsstaat moest worden aangepast (en, zeg ik erbij, de Duitsers en de Fransen het nog altijd niet weten). Daardoor hebben de Amerikanen toen al hun voorsprong vergroot.
Zo, in grote trekken, was de toestand tien jaar geleden. Het einde van de ideologie was een algemeen erkend historisch feit. De consumptiemaatschappij was in beginsel voltooid. De politiek leed onder gebrek aan belangstelling, de intellectuelen klaagden over de vervreemding, de partijen verloren hun leden, de staat zelf werd door zijn burgers verlaten, zoals Ralf Dahrendorf in zijn essay Der moderne soziale Konflikt zo mooi heeft beschreven. Niemand wist de oplossing, maar ernstig was dat niet want ondanks de stagnatie in de nationale politiek, bleef de algemene welvaart stijgen. Vooral de rijken werden nog rijker. In West-Europa was de stagnatie draaglijk, revolutie ondenkbaar. Hier was ondanks de crisis van de verzorgingsstaat feitelijk al bijna een kwarteeuw niets nieuws onder de zon. Het leek alsof het rijk van de Ewige Wiederkehr zich had gevestigd, met dien verstande dat daarbij de eeuwige vooruitgang was inbegrepen, zelfs al verliep die traag en met horten en stoten. En al wist iedereen dat het in het sovjetrijk niet goed ging, onze verbeeldingskracht was niet groot genoeg om ons te kunnen voorstellen dat het binnenkort failliet en opgeheven zou zijn.
De val van de Muur is de laatste stuiptrekking van de laatste ideologie, vergelijkbaar met het sterven van de laatste tyrannosaurus rex. De betekenis van zo’n gebeurtenis valt niet van de ene dag op de andere te vatten. Dus hebben we vergissingen gemaakt. De eerste is dat, nu de bewapening niet meer nodig was, er een ‘vredesdividend’ te verdelen viel. De tweede dat, zoals Michael Gorbatsjov het heeft genoemd, er een Huis Wereld was ontstaan. De derde dat nu de tijd rijp was om een nieuwe wereldorde te stichten. De vierde, dat er een ‘Marshallplan’ moest komen om de overwonnen tegenstander met de zegen van de westerse democratie en welvaart te bedelen.
Van dit alles, bedacht in de eerste twee jaren na de Koude Oorlog is niets terecht gekomen. In plaats daarvan gebeurde er iets heel anders. Het Westen bevrijdde zich in zijn geheel uit het harnas van de Koude Oorlog waarin het veertig jaar gevangen had gezeten. Onder het pantser was intussen veel veranderd. Dat wisten we wel, maar alles was ondergeschikt geweest aan de strijd tussen de systemen. Daardoor hebben we niet beseft dat hiermee een van de voorwaarden was geschapen voor de ombouw van onze beschaving die we nu meemaken.
Tussen 1989 en 1991 gaat het gebeuren. De gedepolitiseerde consumptiemaatschappij tuimelt in een wereld, ontdaan van de absolute tegenstelling tussen de machtsblokken. Het harnas wordt uitgetrokken. En dan wordt deze argeloze consumptiemaatschappij overvallen door twee nieuwe radicale fenomenen. Des te groter zijn de verrassingen omdat ze on- of apolitiek zijn. De vrije markt breekt zich baan, en vrijwel tegelijkertijd begint de revolutie in de communicatie. Kortom, daar voltrekt zich de economische en technologisch/elektronische globalisering. Om nog één keer een vergelijking met de dierenwereld te maken: het is alsof een naakte slak wordt overvallen, niet door parasieten maar door nieuwe wezens die zich van het trage beest meester maken om het in het hoogste tempo op te jagen en in een volstrekt andere richting te sturen. Met andere woorden: de globalisering onderwerpt de westerse beschaving, en breidt haar greep uit tot alles wat tot de geïndustrialiseerde wereld hoort. Deze wereld wordt tot prooi.
Het is onvermijdelijk en noodzakelijk: een ontwikkeling van een dusdanige betekenis krijgt haar exegeten en haar profeten. En doordat het begin van deze nieuwe wereldbeschaving in alle opzichten in Amerika ligt, zijn het vanzelfsprekend de Amerikanen die deze taken op zich hebben genomen. Laten we het onderscheid goed in het oog houden. Een exegeet is iemand die een leer verklaart; een profeet iemand die de leer uitdraagt, propageert. In dit geval van de globalisering zijn profeet en exegeet onderling uitwisselbaar; hun functies vloeien in elkaar over. Omdat – zoals ik daarnet heb gezegd – bij de leer van de globalisering de praktijk aan de leer vooraf gaat, moet de leer voortdurend worden aangepast, bijgesteld. Omdat de ontwikkeling van de praktijk nog in volle gang is, verandert de geschreven exegese annex de getuigenis der profeten per half jaar. En iedere verandering wordt ons verkocht als een vernieuwing, en iedere vernieuwing is een verbetering. Een synthese naar het voorbeeld van Karl Marx staat ons wel te wachten maar is nog ver weg.
Vandaar dat ik mij hier beperk tot de meest recente profeet-exegeet en zijn boek dat in het begin van dit jaar is verschenen, Thomas Friedman en zijn The Lexus and the Olive Tree. Er zijn andere, The Commanding Heights van Yergin en Stanislaw, The Sovereign Individual van Davidson en Rees-Mogg, Everything for Sale van Robert Kuttner. Maar ik blijf bij het boek van Friedman omdat dit het meest het karakter van een manifest heeft, in zijn afwezigheid van iedere twijfel, in de onontkoombaarheid die hij zijn visie toeschrijft, in de opwinding waarmee hij in de door hem gewenste toekomst kijkt. Zijn manifest heeft een preambule als een klaroenstoot. De wereld is tien jaar oud! klinkt het. Die wereld zal de nieuwe mens baren.
De grondslag van Friedmans redenering is een economische theorie over de zegen van de geglobaliseerde vrije markt. Die sla ik over. In mijn verhaal gaat het over datgene wat deze vrije markt zijn energie, zijn superioriteit verleent en wat daarvan de gevolgen zijn voor wat we als onze beschaving beschouwen. Deze gevolgen strekken zich uit tot de kunsten, de literatuur, de omgangsvormen, en tenslotte de mens. In dit opzicht is de theorie van de vrije markt een ideologie als die van het communisme omdat er impliciet een ideaal mensbeeld mee wordt geintroduceerd.
De nieuwe vrije markt in dit eerste decennium van de nieuwe jaartelling is die waar de wereldwijde, onbeperkte concurrentie heerst. Internet vertegenwoordigt, volgens deze filosofie, tot dusver het model dat de ideale concurrentie het dichtst benadert. De Adam en Eva van het nieuwe geslacht zijn de man en vrouw die het best zijn toegerust om zich aan de spits van deze wereldmarathon zonder finish te handhaven. Friedman citeert Schumpeter: de essentie van het kapitalisme is het proces van creatieve destructie waarin de paranoïden de beste overlevingskansen hebben. ” Only the paranoid survive.” Dit, voeg ik eraan toe, veronderstelt dus een mensentype dat dag in dag uit bezig is zoveel mogelijk op de ideale paranoïde te lijken. Een mens met een januskop, waarvan de ene helft zich ononderbroken bezighoudt met het verkennen en veroveren van de markt, in een niet aflatende opeenvolging van acties, een cadans van productie, marketing, verkoop, terwijl het andere gezicht naar achteren is gericht, onophoudelijk de afstand tot de achtervolgers metend. De paranoïden overleven door het snelst het nieuwste lekkerste te maken.
Dit signalement van de paranoïde heeft dus twee elementen: het bewustzijn achtervolgd te worden, en het op zoek zijn naar het nieuwste best verkoopbare – beide dwangmatig. Volgens Friedman hebben de Amerikanen de beste positie op de vrije markt omdat ze het monopolie van de ultiemste Lekker hebben – het Ultieme Lekker zoals ik dat daarnet heb beschreven. Ik geloof dat hij gelijk heeft voorzover hij het als een economisch gegeven ziet, dat wil zeggen, dit Lekker louter op zijn verkoopbaarheid beoordeelt. Maar hij ziet er meer in, hij plaatst het in een ideologische context. En hier hebben we een punt bereikt waarop we onze ogen niet meer kunnen geloven – of, als we ze betrouwbaar achten, we ze liever niet zouden willen geloven.
In de diepe ernst van zijn profetengeestdrift schrijft Friedman: “Globaliseren heeft een Amerikaans gezicht. Het heeft de oren van Mickey Mouse, het eet Big Macs, het drinkt Coke en Pepsi, en het werkt op een IBM of een Apple laptop met een Intel Pentium II.” Er is 24 uur per dag een globale homogenisering volgens Disney gaande. De kortsluiting tussen de vrije markt en het nieuwe algemeen menselijke is tot stand gebracht. De geglobaliseerde universele muze aller kunsten woont in Hollywood. Verder is het Friedman bijvoorbeeld opgevallen dat landen waar McDonald’s zijn gevestigd, geen oorlog tegen elkaar voeren. En toen de NAVO-bombardementen voorbij waren was het de eerste daad van de Serviërs, de McDonald’s-vestigingen weer te openen. Met tientallen van dergelijke voorbeelden onderbouwt hij zijn filosofie. We zijn geneigd, dit ultrageestdriftig manifest van de profeet als een karikatuur te beschouwen. Mao Zedong geloofde dat macht uit de loop van een geweer kwam. Tot op zekere hoogte kunnen we ons dat voorstellen. Maar macht uit de magnetron van een McDonald’s? Uit de hals van een colaflesje? Uit het brein van Mickey Mouse? De engel des vredes verborgen in een Big Mac? We twijfelen.
Ik kom terug op Norman Mailer, zijn White Negro die in een enorm heden leeft, zonder verleden of toekomst, zonder geheugen of plan. Is dit type niet verwant aan, niet de voorloper van Friedmans paranoia-mens? Het terzake doende heden van de paranoïde op de vrije markt is meetbaar: het bestaat uit de afstand tussen hem en zijn achtervolger. De terzake doende toekomst wordt bepaald door de snelheid waarmee hij de verkoopbare vondst zal doen, de reddende vondst die hem het volgend uur, of ogenblik, van zijn betrekkelijke toekomst zal verzekeren. Zijn herinneringen aan de start, zijn vooruitzicht op de finish worden overwoekerd door zijn prestaties van het moment.
Dit is de werkelijke culturele revolutie, de culturele revolutie van de vrije markt. Cultuur, iedere cultuur is: de handhaving, het zorgvuldig onderhoud van het bestaande met een permanente toegankelijkheid voor het vernieuwende. Wat nieuw is wordt getoetst. Het wordt aanvaard als het de continuïteit niet verwoest maar, integendeel, het bestaande nieuwe impulsen geeft. Principieel anders is de creatieve destructie die in wezen bestaat uit een opeenvolging van revoluties. De revolutie wordt doel in zichzelf. De destructie van het oude verleent het nieuwe legitimiteit – tot het nieuwere zich heeft aangediend. De continuïteit van het nieuwere duurt tot het ogenblik waarop het nieuwste wordt geboren, waarna het ultiem nieuwste op zijn beurt het verleden wegvaagt. Geschiedenis en toekomst worden samengeperst in het heden dat uit een eindeloze reeks van overtreffende trappen bestaat. Nu zouden we een vergissing maken als we geloofden dat de westerse beschaving, uitsluitend doordat ze zich laat amerikaniseren, wordt gecommercialiseerd. Of andersom: dat de wereldwijde commercialisering een vorm van Amerikaans imperialisme is. Dat Mouse, Big Mac en Cola onweerstaanbaar oprukken, is oud nieuws. Het geldt ook voor het baseballpetje, de Playboy en de strijd tegen de sigaret. De vrije markt is in menig opzicht een bondgenoot van de amerikanisering, maar er niet identiek mee. De vrije markt doet iets van oneindig veel groter belang. De beschaving wordt erdoor geparanoïseerd. Dat wil zeggen: de vrije markt sloopt het verleden en de toekomst ten behoeve van het heden. De vrije markt valt de cultuur aan, althans wat we sinds de Renaissance onder de westerse cultuur verstaan. De paranoïde Adam en Eva van dit Genesis, de nieuwe mens van de vrije markt, offert de continuïteit van de cultuur aan het ogenblik van de grootste aandacht. De schreeuw vervangt het woord.
Ik verduidelijk me met een aantal voorbeelden en ik begin met het meest recente. In het Brooklyn Museum is op het ogenblik de collectie van de grote reclameman Saatchi te zien. De hele kunstminnende wereld weet intussen wat zich daar heeft afgespeeld, nog voor er een toegangskaartje was verkocht. Er hing of hangt een schilderij van Ofili, voorstellend de Maagd Maria. Het onderscheidt zich van de tienduizenden andere afbeeldingen met hetzelfde onderwerp doordat dit is versierd met olifantenvijgen en pornografische knipsels. Daardoor werd de verontwaardiging van burgemeester Giuliani en de katholieke kiezers van de stad New York gewekt. Te oordelen naar de foto’s is Ofili’s schilderij er een van dertien in het dozijn, op de versierselen na. Giuliani dreigde met het intrekken van zeven miljoen dollar subsidie. De vrije meningsuiting was in het geding. Rel. Wereldpubiciteit. Zo werd binnen een week een middelmatig schilderij tot de spil van een artistiek-politiek evenement. Niet het schilderij is de kunst. Het gaat om het evenement waarin Ofili, Giuliani, Saatchi, Hillary de hoofdrollen spelen, daarin geestdriftig bijgestaan door het mondiale publiek. Lange rijen staan voor de ingang van het museum te wachten, om erbij te zijn geweest.
In Brooklyn zijn ook een paar werken van Damien Hirst te bezichtigen, doorgezaagde dieren op sterk water. Toen ze een paar jaar geleden in Londen hun debuut maakten, ontstond er schandaal. Geen kunst! Wel kunst! De discussie over het aquarium met doorgezaagde beesten is verstomd, of misschien overstemd door de discussie over de olifantenvijgen op de Heilige Maagd. In Amsterdam heeft het Stedelijk Museum de hand weten te leggen op een werk van Damien Hirst, een glazen container volgepakt met ziekenhuisafval. Er kraait geen haan naar. Kunst of niet, het is geen evenement geworden. Een container met ziekenhuisafval zonder de steun van een evenement blijft een container met ziekenhuisafval.
Een paar jaar geleden veroorzaakte de kledingfabrikant United Colours of Benneton schandaal door reclame te maken met foto’s van een aidspatiënt en een bebloed hemd waarin een Bosnische soldaat het leven had gelaten. Het was, verklaarden de confectionair en de fotograaf, de bedoeling het publiek bewust te maken van de veelsoortige ellende op de wereld. Of het de bewustwording heeft geholpen is niet vastgesteld. Wel werd in Duitsland de reclame verboden, en daarmee was het evenement geschapen. Voor Benneton heb ik een idee. In de volgende bewustwordingscampagne, stel ik voor, laat hij zijn fotograaf met de in zijn confectie geklede modellen naar Oradour gaan om ze daar voor de kerk op een bruidsfoto te zetten. De copywriter verzint de bijbehorende bewustmakingstekst.
Aan het veroorzaken van een evenement kan veel talent en vakbekwaamheid ten grondslag liggen. Of het evenement kan op zijn allerprimitiefst zijn veroorzaakt. Dat doet niet terzake. De kern van het evenement is de vondst waarmee de maximale aandacht moet worden getrokken. Hieruit volgt: het evenement moet, hoe dan ook, een magie hebben. De massa moet er een aandeel in willen hebben, het meemaken. Zie het evenement als een onderneming waarin het multikoppig publiek aandeelhouder en personeel tegelijk is. Een evenement is een grote, eenmalige gebeurtenis, losgemaakt uit verleden en toekomst; de vergankelijkste aller ondernemingen. Dat wil dus zeggen, een evenement is een vervulling in en door zichzelf. Zolang het duurt staat de tijd stil. Het evenement is als een rondvlucht: geweldig genoten, een kick gekregen, nooit zo woedend geweest, in extase geraakt, bewust geworden, en daarna is men terug waar men is begonnen – met geen andere gevolgen dan de bewijzen dat men het heeft meegemaakt. Men is erbij geweest. De veroorzaker van het evenement heeft zijn doel bereikt. Men weet wie hij is. Het personeel ontslaat zichzelf, de onderneming wordt opgeheven. Laten we daarbij onthouden dat deze opgeheven onderneming de voltooid verleden tijd is van wat beschouwd wordt als een grote prestatie.
Norman Mailer is de eerste die het belang van het heden, onthecht van verleden en toekomst heeft gezien. Andy Warhol heeft er zijn complementaire wet aan toegevoegd. “Iedereen heeft het recht, twintig minuten van zijn leven wereldberoemd te zijn.” Beroemd. Hoe? Waarmee? Voor wie? Dat maakt geen verschil. Kortweg: beroemd. Twintig minuten, zonder verleden of toekomst. Niets anders dan een geconcentreerd heden van twintig minuten beroemd zijn. Allen die een aandeel hebben in het evenement, diegene die het heeft verzonnen, de vondstenaar, vervolgens de sponsors, de organisatoren, de veroorzakers van de hype, en de toegestroomde massa’s: met elkaar maken ze deze discontinuïteit.
De volgende stap. Het evenement blijft niet beperkt tot de vrije markt van de kunsten. Het verovert de geschiedenis, door het verleden te behandelen als een voorraadschuur waarin het materiaal voor het evementenbedrijf ligt opgestapeld. De Holocaust wordt verwerkt tot het evenement van Schindler’s List, de Invasie is het evenement van Saving Private Ryan. Dat wil zeggen: twee historische gebeurtenissen zijn daarmee teruggebracht tot drie uur in een volle bioscoop, alle mensen met een voorraad popcorn en een beker cola met ijs. Ik heb beide films in Amerika gezien. Ik weet dus niet hoe het in de Belgische en de Nederlandse bioscopen is geweest. Het publiek staat weer op straat. Na deze drie uur hoef je het over de jodenvervolging en de invasie niets meer te vertellen.
Solidariteit met de zieken, de armsten van de wereldbevolking, slachtoffers van de oorlog worden tot een groot diner met muziek voor de aidspatienten, een marathon popconcert op Internet, een massaal sturen van knuffels. Politiek verandert van programmatisch in een systeem van marketing, de constructie van de kandidaten en televisiepropaganda (zoals Dick Morris in zijn boek Behind the Oval Office heeft uitgelegd). Rouw om de vermoorden wordt tot het evenement van een optocht met tot besluit het onthullen van een gedenksteen en het leggen van bloemen en kransen. Als de wet, opvoeding en politie falen bij preventie van de misdaad, verzint een gespecialiseerd bureau een evenement met een slagzin van de copywriter. Drama wordt tot evenement van voyeurisme, reality tv en Big Brother. Een bittere oorlog kan niet worden gevoerd als hij niet kan worden verkocht onder het etiket humanitair, wat betekent: geen gesneuvelden aan eigen kant. Een consumentenoorlog zoals Eric Hobsbawn het heeft genoemd.
In de uitgeverij en de boekhandel kennen we het begrip ‘omloopsnelheid’. Is de omloopsnelheid van een boek groot, dan is het in minder dan geen tijd uit de etalage verdwenen. Het is het gemeenschappelijk belang van auteur, uitgever en boekhandelaar, de omloopsnelheid zoveel mogelijk te drukken. Maak van het boek een evenement, maak van de auteur een evenement, maak van zijn vrouw en zijn vader en moeder een evenement, maak van de hele literatuur een evenement. Natuurlijk! Wij, u en ik hier, hoeven elkaar niet uit te leggen hoe dat in zijn werk gaat. Op CNN hoorde ik twee zakenmensen van de Fast World van gedachten wisselen over een nieuw product. Wat, vroeg een van de heren, is de shock-value. De ander zei: Ultiem. Als een orgasme!
Aan het begin van dit verhaal heb ik de sovjetmens ten tonele gevoerd. De sovjetmens vormt het nog altijd hier en daar levend bewijs dat het mogelijk is, een duidelijk definieerbare variant van de oorspronkelijke mens op aarde te zetten. Deze variant is het resultaat van een duivels doordacht totalitair systeem. Wij in het Westen zijn sinds tien jaar bezig iets soortgelijks te doen. En zoals het er nu uitziet, bestaat er een redelijke kans dat we de prestatie van de Sovjetunie evenaren, zoniet overtreffen. Het mensentype dat in en door de vrije markt tot wasdom komt, kenmerkt zich door zijn paranoia volgens Schumpeter, door zijn historisch besef zoals geformuleerd door Mailer, door het grondrecht van Warhol, en hij leeft in het wereldsysteem volgens Friedman. Dit mensentype van de nieuwe eeuw noem ik de evenementenmens. Voor alle zekerheid zeg ik erbij: hij is een model. Er bestaat nog geen levend exemplaar van. Producerend, contemplerend, copulerend, hoe dan ook -erend, haast hij zich in de Fast World met maximum snelheid van evenement naar evenement. Tenslotte maakt hij een evenement van zichzelf, volgens de telkens wisselende eisen die de vrije markt hem stelt. Hieruit volgt: de vrije markt ontwikkelt zich tot een totalitair systeem, waarin deze nieuwe variant van de mens zich vrijwillig onderwerpt aan de gelijkschakeling van de allesomvattende markt. In zijn vrijwilligheid onderscheidt hij zich als type van de sovjetmens die onder dwang is gegroeid. In de vrijwilligheid zit de vernedering.
H.J.A. Hofland