‘Hier is een mentale genocide aan de gang’
Congo stopte vorige week de militaire samenwerking met België. De spanning in het land loopt op. Journalist Walter Zinzen keerde terug naar het tragisch-wonderlijke land. ‘Rond Goma heb je 45 vluchtelingenkampen waar tienduizenden mensen zitten, en de Congolese overheid doet niets.’
We rijden met een stel Congolese vrienden door Kisangani, de stad aan de bocht van de Congostroom, zoals de Indiase Nobelprijswinnaar V.S. Naipaul haar noemde. We passeren tientallen winkeltjes en terrasjes. De gebouwen glimmen in de tropenzon, overal weerklinkt vrolijke Congolese muziek. Auto’s toeteren, op het centrale marktplein verdringen zich massa’s mensen. De stad bruist. Wat een contrast met ons eerste bezoek in 2002. Een verloren stad, zo noemden de inwoners ze toen, nadat Rwanda en Uganda er een bloedige oorlog hadden uitgevochten. Grauw en vuil was ze. Het enige vervoersmiddel was de fietstaxi, de beroemde toleka, een enkele auto niet te na gesproken. De stad leek doodgeknepen. Mensen, vooral kinderen, stierven van honger. Maar vandaag de dag is Kisangani officieel de ‘stad van hoop’. Het is er nu al jaren rustig, wegen zijn heraangelegd, het spoorverkeer hersteld en, vooral, er is weer scheepvaart mogelijk op de Congo, de levensader van de stad. Die opleving is vooral de verdienste van de vorige, democratisch verkozen, gouverneur Jean Bamamisa, zeggen onze vrienden. Hij bestuurde tot voor kort de Oostprovincie, waarvan Kisangani de hoofdstad was. Door een bestuurlijke hervorming in 2015 is de provincie in vier stukken gehakt. En dus moesten er vier nieuwe gouverneurs komen, dit keer zonder verkiezingen. Bamamisa kwam niet in aanmerking, want hij behoorde niet tot de politieke familie van de president. Erger nog, hij is getrouwd met een zus van Jean-Pierre Bemba, die in 2006 tegenkandidaat van Joseph Kabila was bij de presidentsverkiezingen en in Den Haag in de gevangenis van het Internationaal Strafhof zit wegens oorlogsmisdaden. Nu wordt het gouverneurspaleis van Kisangani bewoond door een onbekwame maar trouwe kabilist, met een provinciale regering die uitsluitend uit mannelijke aanhangers van het regime bestaat. De gevolgen zijn merkbaar: de wegen worden niet meer onderhouden, het geld ervoor verdwijnt in de zakken van corrupte politici. In één soepele beweging werden democratie, vooruitgang en competentie de nek omgedraaid. Welkom in Congo.
Toch is dit niet het hele verhaal. Kisangani is ook een universiteitsstad. De wetenschappelijke faculteit zet zich al jaren in voor de verbetering van de landbouwproductie en dus de voedselbevoorrading. Het project werd in 1997 opgestart door de Belgische hoogleraar Hugo Gevaerts, maar draait nu met groeiend succes uitsluitend op Congolees academisch personeel. (‘Papa Hugo’ houdt wel nog een oogje in het zeil. Hij werd onlangs uitgebreid gevierd voor zijn tachtigste verjaardag door zowat de hele universiteit.) Het is bij deze mensen dat we op bezoek zijn. Ze zijn allemaal even enthousiast en gedreven. De ene kweekt konijnen, de andere varkens of rietratten, er zijn visvijvers, rijstvelden en ananasplantages. Maar het mooiste werk wordt buiten de stad geleverd. In dorpen in de omgeving hebben ze drie schooltjes opgericht, waar de kinderen naast onderwijs ook een stukje grond krijgen om er te leren milieuvriendelijk en productief aan landbouw te doen. Op gezette tijden komen de ouders kijken en leren dan van hun kinderen. De jongste aanwinst staat op een eiland in de Congostroom, op drie uur varen van de stad in een prauw zonder motor. Daar wonen een paar duizend mensen, die hun kinderen niet naar school konden sturen omdat de stad te veraf lag. Nu staat er een nieuwe school. Alles is er gratis: het onderwijs, de uniformpjes, het schoolgerei. Ontwikkeling en vooruitgang? Het kan wel degelijk. Welkom in Congo.
Goedbedoeld maar dramatisch
Kisangani is de afgelopen jaren gespaard gebleven van buitensporig geweld, maar de Kivustreek is een heel ander verhaal. Al meer dan twintig jaar zaaien allerhande milities er dood en verderf. Kivu is rijk aan grondstoffen: coltan, tin, goud. Het zijn gewilde prooien voor gewapende bendes die moorden, plunderen en verkrachten. De grondstoffen worden gedolven door arme drommels, creuseurs, die vaak met hun blote handen in de grond woelen en zakken van 50 kilo vullen voor 1,80 euro per dag. Dat karige loon krijgen ze van opkopers, stromannen van heren in maatpak, die vanuit Kinshasa of zelfs Europa de milities aansturen. Onder voormalig president Barack Obama heeft het Amerikaanse Congres de Frank-Dodd-wet goedgekeurd, die bedrijven ertoe verplicht bij de aankoop van grondstoffen te bewijzen dat er geen bloed aan kleeft en dat ze op een eerlijke manier zijn verkregen. Een goedbedoeld initiatief, maar met dramatische gevolgen. Duizenden creuseurs kwamen zonder werk en dus zonder inkomen te zitten. Velen van hen sloten zich aan bij een of andere militie. Daar worden ze goed gevoed, goed gekleed en goed bewapend. De nieuwe Amerikaanse president, Donald Trump, wil de Frank-Dodd-wet afschaffen, maar dat zal de vrede in Kivu niet doen terugkeren.
We zijn in Nzibira, een plek even buiten Bukavu in Zuid-Kivu. Hier waren jarenlang krijgers van een Rwandese hutumilitie de baas. Ze zijn verjaagd door Congolese milities, maar de veiligheid is er daarom niet op verbeterd. Het lijkt er het Wilde Westen wel. Vijf jaar geleden was hier niets, nu heeft de jacht op grondstoffen er een nederzetting van duizenden mensen van gemaakt. We worden ontvangen in het plaatselijke ziekenhuis door dokter Etienne, een jonge arts. Zijn ziekenhuis wordt overeind gehouden door Memisa, een Belgische organisatie voor de bevordering van de gezondheidszorg. De meeste van zijn patiënten zijn verkrachte vrouwen met zware genitale verwondingen. Die tracht hij te herstellen zoals zijn wereldberoemde collega Denis Mukwege dat doet in Bukavu, met evenveel toewijding maar met minder middelen. Het aantal verkrachtingen neemt almaar toe, vertelt hij. Niet alleen door militieleden, maar ook in huiselijke kring. Verkrachting wordt als iets normaals beschouwd. Om de slachtoffers te helpen hun leven weer op de rails te krijgen, krijgt hij hulp van een andere door Memisa ondersteunde organisatie, Action d’Espoir.
Espoir, alweer valt het woord ‘hoop’. Dat is wat de stichtster en directrice van dit puur Congolese initiatief al jaren bezielt. Marie Noël Cikuru heet ze, een van de vele sterke vrouwen die Congo rijk is. Haar medewerkers zijn bekwaam, en de Congolese kwaal bij uitstek, corruptie, is hier onbekend. De bedoeling is vrouwelijke slachtoffers van alle soorten geweld te helpen. Action d’Espoir werkt veel goedkoper dan de grote internationale hulporganisaties, en ook veel doeltreffender. Het bestaat sinds 2008 en heeft de afgelopen jaren 3000 vrouwen geholpen op heel uiteenlopende terreinen. Alfabetiseringscursussen, rekenlessen, de basisbeginselen van de economie aanleren, zaden ter beschikking stellen om in de eigen voedselbevoorrading te voorzien, en natuurlijk medische hulp: het moet de vaak lelijk toegetakelde vrouwen in staat stellen hun zin in het leven terug te vinden. Dat kan alleen als ze ook hun plaats in de samenleving weer kunnen innemen. Dat is niet evident, want vaak worden verkrachte vrouwen verstoten. Daarom betrekt Action d’Espoir ook mannen bij de werking, om ze te overtuigen dat hun echtgenotes slachtoffers zijn die geholpen en niet gestraft moeten worden.
We worden uitgenodigd voor een bezoek aan Muzinzi, een dorp nabij Bukavu. Action d’Espoir heeft hier een paar jaar geleden een van zijn projecten opgezet en wil ons laten zien dat de vrouwen op eigen kracht verder kunnen. Luxe kennen ze nog altijd niet, maar de levensomstandigheden zijn dankzij Action d’Espoir wel verbeterd, zeggen ze ons. Dat komt hoofdzakelijk door een verbetering van de landbouwmethodes. Op een van de huisjes staat zelfs een zonnepaneel. De rust is in het dorp teruggekeerd na jarenlange gewapende conflicten. Die hebben diepe sporen nagelaten. Daarom werd een comité de paix, een vredescomité opgericht, om verzoening mogelijk te maken en nieuwe ruzies te voorkomen.
Alles peis en vree dus? Niet helemaal. Een groepje vrouwen had een zeepfabriekje opgericht, dat uitstekend functioneerde en zaad in het bakje bracht. In het zwart. Dat vonden ze niet kunnen, dus wilden ze hun bedrijfje legaliseren. Het werd een administratieve lijdensweg van het ene naar het andere bestuursniveau, en overal moesten ze betalen. 815 dollar in totaal. Resultaat: het fabriekje ligt stil, want geld om grondstoffen te kopen is er niet meer. Welkom in Congo.
Schuilplaatsen van ellende
Maar het toppunt van de schaamteloze onverschilligheid van veel Congolese autoriteiten tegenover de eigen bevolking zien we pas in Goma, de hoofdstad van Noord-Kivu. We beginnen er nochtans aan met goede moed wanneer we Centrum Tulizeni binnenrijden. Dat betekent zoveel als: rustig aan. De leuze is: ‘Wij staan rechtop en lachen naar het leven’. Hier worden tienermoeders opgevangen, weeskinderen die het slachtoffer zijn geweest van seksueel geweld, en verlaten kinderen. Het centrum wordt geleid door een non, zuster Georgette, alweer een vrouw met een tomeloze inzet. Traditiegetrouw worden we ontvangen met een lied: ‘Grâce à vous, nous sommes debout’ is het refreintje. Een jongetje klampt zich aan me vast. Ik neem hem op mijn arm. Zuster Georgette heeft hem gevonden op een vuilnisbelt, waar zijn moeder hem na de bevalling had achtergelaten. Waarschijnlijk was hij het gevolg van een verkrachting. Nu heeft hij een toekomst, want Georgette en haar medezusters proberen deze kinderen een volwaardige opvoeding en vorming, voldoende voedsel en goede medische zorg te geven. Voor dat laatste heeft de directrice een jonge arts in dienst genomen, die twaalf uur per dag werkt voor 100 dollar per maand. Meer kan Georgette hem niet betalen, want veel sponsors heeft ze niet – Memisa is een van de weinige. Maar ze redt het.
De meeste gasten komen uit een vluchtelingenkamp aan de rand van de stad. Muganga III heet het, en het is een van de 45 kampen die Goma rijk is. ‘Caches misère’, schuilplaatsen van ellende, heten ze in de volksmond. Marti Waals, de verantwoordelijke van Memisa die ons begeleidt, heeft het over mensen die officieel niet bestaan. Het gaat om Congolezen die hun dorpen in het binnenland ontvlucht zijn om te ontsnappen aan de terreur van de milities. Het Calais van Afrika, maar dan voor landgenoten.
Zuster Georgette is zowat de enige die zich het lot van de kampbewoners aantrekt. Of liever: het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties levert 30 procent van het benodigde voedsel, de rest moet komen van liefdadigheid. Met andere woorden: alle ontheemden zijn ondervoed. De Congolese staat is hier volledig afwezig. Of nee, toch niet: twee heren komen zich voorstellen als vertegenwoordigers van de overheid. Ze doen een beroep op ons, westerse bezoekers, om ervoor te zorgen dat er weer vrede komt in hun land en alle sukkelaars terug naar huis kunnen. Het is het toppunt van cynisme: de Congolese regering is zelf een van de hoofdverantwoordelijken voor de aanhoudende terreur en heeft nog niet één Congolese frank gespendeerd om het lot van de vluchtelingen enigszins draaglijk te maken. Sterker nog: de overheid vindt dat ze maar naar hun dorpen moeten terugkeren, want daar heerst een ‘relatieve rust’. Dat vinden ook grote hulporganisaties zoals Oxfam en Artsen zonder Grenzen, die één voor één zijn vertrokken uit de kampen. Ze baseren zich kennelijk op ‘alternatieve feiten’: de onveiligheid is, zoals we zelf hebben kunnen vaststellen, helemaal niet van de baan.
Maar zelfs als het in hun dorpen wél volstrekt veilig zou zijn, kunnen deze mensen niet terug. Ze hebben niets meer, letterlijk niets. Hoe kunnen ze dan, zonder hulp, overleven? Daar haalt de Congolese regering de schouders voor op, net als de grote hulporganisaties.
Nietsontziend geweld
Zuster Georgette, daarentegen, bezoekt dag aan dag het kamp, samen met haar arts. We mogen met haar mee, en horen al bij het begin verschrikkelijk nieuws. Om negen uur ’s ochtends is een driejarig meisje verkracht door een buurman. De dader heeft de moeder zwijggeld aangeboden, maar ze heeft toch aangifte gedaan. Daarop heeft hij de benen genomen. Het kind is zwaargewond naar een ziekenhuis gebracht. Zuster Georgette hoort het hoofdschuddend aan. Het komt wel vaker voor, zegt ze. Verkrachtingen zijn ook hier niets ongewoons.
We hebben het erover met Agnes, een Congolese die werkt voor een kleine hulporganisatie die wel gebleven is. Haar ogen spuwen vuur als ze over haar ervaringen spreekt. Ze schuwt de grote woorden niet. ‘Hier is een mentale genocide aan de gang’, zegt ze. ‘Deze mensen zijn zwaar getraumatiseerd. Ze zijn geconfronteerd met nietsontziend geweld: hun hut verbrand, familieleden onder hun ogen vermoord, moeders verkracht in het bijzijn van hun kinderen. In dit kamp voelen ze zich verlaten. Behalve de nonnen, zoals zuster Georgette, bekommert niemand zich om hen. Het is niet alleen materiële hulp die ontbreekt, maar vooral mentale. Niemand heeft hier ooit van psychologen of psychiaters gehoord. Hoe kunnen deze mensen dan overleven? Ze sterven als dieren. En (ze recht haar rug, haar gezicht straalt diepe verachting uit) de Congolese overheid doet niets. Daarom noem ik wat hier gebeurt een mentale genocide.’
Aangeslagen zetten we onze tocht voort en komen we voorbij een stenen gebouw. Hier huizen 68 pas aangekomen gezinnen, opeengepakt, zonder meubels, zelfs bedden of matrassen hebben ze niet. Zuster Georgette stopt bij iets wat op een tentje lijkt, maar meer dan een zeil is het niet. Een oude man komt moeizaam naar buiten gekropen. Hij is stervende. Zijn hele familie is uitgemoord, niemand zorgt voor hem. Agnes moet aan hem gedacht hebben toen ze zei dat mensen hier als dieren sterven. Verderop komen we een vrouw met appendicitis tegen. De jonge arts van zuster Georgette kan niets voor haar doen: ze moet geopereerd worden. Dat kan. In een ziekenhuis twintig kilometer hiervandaan. Maar geld heeft ze niet, dus ze kan er niet heen. Twee maanden geleden is ze met zeven kinderen in het kamp aangekomen. Over nog eens twee maanden zal ze dood zijn.
We mogen niet weg zonder nog één bezoekje: een braakliggend terrein dat eigendom is van het klooster, is omgevormd tot een veld waar vrouwen uit het kamp groenten telen. Georgette betaalt die vrouwen voor hun werk. Zo kunnen ze een beetje sparen en spulletjes kopen in een winkeltje dat de nonnen hebben opgezet.
Op de terugweg merken we twee mannen op. Ze komen een ‘milieutaks’ innen: van elke vrouw 500 Congolese frank (minder dan een halve eurocent). Kunnen ze straks een biertje mee gaan drinken. Welkom in Congo.
‘Het aantal verkrachtingen neemt almaar toe. Niet alleen door milities, ook in huiselijke kring. Het is iets normaals geworden.’
‘Niemand heeft hier ooit van psychologen of psychiaters gehoord. Hoe kunnen deze mensen dan overleven?’
‘De grote hulporganisaties baseren zich op trumpiaanse “alternatieve feiten”: het gevaar ís hier niet geweken.’