De hele welzijnssector kampt met lange wachtlijsten. Niet alleen in de rusthuizen, maar ook in de serviceflats, de gehandicaptenvoorzieningen, de kinderopvang, de geestelijke gezondheidszorg, de revalidatiecentra en de bijzondere jeugdzorg. Vlaams volksvertegenwoordigster Sonja Becq (CD&V) volgt de tekorten al jaren met argusogen en maakt een balans op.
De welzijnssector krijgt niet de middelen om de vele zorgvragen te beantwoorden. En dus ontstaan er wachtlijsten. Dat ervaart iedere Vlaming op het moment dat hij hulp nodig heeft. Maar aangezien er geen centrale registratie is van de noden, weet niemand hoe groot de lacunes precies zijn. Alleen in de gehandicaptensector is er sinds kort een verplichte centrale registratie en beschikt men over exacte aantallen. Een uitgebreide schriftelijke rondvraag bij één vierde van de Vlaamse rusthuizen, die in maart onder impuls van Sonja Becq in vier provincies plaatsvond, wijst op wachtlijsten die veel langer zijn dan totnogtoe werd aangenomen. Volgens de enquête wachten vooral in het ziekenhuis ouderen op een rusthuisbed en dat is een probleem. Amper 12 percent van de geënquêteerde rusthuizen heeft een officieel erkend bed voor crisisopvang.
Er staan veel meer ouderen op wachtlijsten in rusthuizen dan onlangs nog in de pers werd gezegd?
SONJA BECQ: Op elk rusthuisbed dat vrijkomt, wachten geen 20 maar 40 ouderen. Naast de 40 ouderen die onmiddellijk naar het rusthuis willen, staan er nog eens 40 ‘preventief’ op de wachtlijst. Omgerekend naar Vlaanderen wijst dit op grote tekorten. Ongeveer 26.000 ouderen wachten vandaag acuut op een plek in een rusthuis. Nog eens evenveel ouderen staan ‘preventief’ op wachtlijsten. We moeten de cijfers wel nuanceren. Een aantal ouderen schrijft zijn naam zonder enige twijfel in meerdere rusthuizen op de wachtlijst. Het probleem is dat de Vlaamse overheid vandaag geen precieze gegevens bij houdt. Het is een nattevingerbeleid, niet gestoeld op exacte data en objectief wetenschappelijk onderzoek. De overheid slaagt er wel in om binnen de kortste tijd een audit te bestellen rond de organisatie van de Olympische Spelen, terwijl ze niet beschikt over nauwkeurige gegevens om de zorgvraag van haar hoogbejaarde mensen in te schatten.
Is het aantal wachtenden hoger dan u zelf had verwacht?
BECQ: Veel hoger! Zelfs als we de cijfers nuanceren. Volgens de normen die de overheid zichzelf op basis van de bevolkingscijfers oplegt (de zogeheten ‘programmatienormen’), zijn er in de Vlaamse rusthuizen vandaag 10.199 woongelegenheden te weinig (zie tabel). In de 780 Vlaamse rusthuizen zijn er vandaag 62.131 wooneenheden (cijfer van februari 2004). Het zouden er 73.271 moeten zijn. De cijfers van onze enquête liggen hier een heel eind boven. Brussel kampt trouwens ook met ernstige tekorten.
Hoeveel rusthuizen hebben aan het onderzoek meegewerkt?
BECQ: Bijna een kwart van de rusthuizen (189 op 780) in vier provincies (Vlaams-Brabant, Limburg, West-Vlaanderen, Antwerpen) heeft de vragenlijst ingevuld. Zowel OCMW-rusthuizen, vzw’s, als commerciële rusthuizen hebben aan het onderzoek meegewerkt. De cijfers geven een ruwe raming van de omvang van het probleem. De enquête is zonder enige twijfel indicatief. Uit het onderzoek blijken grote regionale verschillen (zie grafiek). In Vlaams-Brabant en Antwerpen zijn de wachtlijsten veel langer dan in andere provincies.
Waar verblijven de ouderen die op de wachtlijsten staan?
BECQ: Het merendeel wacht in het ziekenhuis (zie grafiek). Het scenario klinkt bekend. Moeder is hoogbejaard. Met wat hulp kan ze thuis blijven wonen. Tot ze op een dag valt en haar heup breekt. De ingreep in het ziekenhuis slaagt wonderwel, maar tegen alle geriatrische voorschriften in krijgt ze veel te laat kine, zodat ze niet meer kan stappen. Moeder kan niet meer terug naar huis. Haar kinderen zijn radeloos. Bij één van hen intrekken, is onmogelijk. Iedereen werkt voltijds. Moeder moet naar een rusthuis. Dat kan echter niet onmiddellijk. Moeder blijft nog wekenlang in het ziekenhuis, tot er in het rusthuis in haar dorp een plaats vrijkomt. Een minder grote groep ouderen wacht thuis op een kamer in het rusthuis. De leeftijd van de ouderen op de wachtlijsten is heel hoog, gemiddeld 81 jaar. De gemiddelde wachttermijn verschilt van rusthuis tot rusthuis. Ons onderzoek wijst op een gemiddelde wachttijd van 7 tot 8 maanden. Wetenschappelijk onderzoek kan ook op dit punt uitsluitsel geven. De lengte van de wachtlijst kan variëren afhankelijk van het aanbod in de regio, de grootte van het rusthuis en het zorgprobleem van de oudere persoon.
Een grote groep ouderen wacht in het ziekenhuis op een plaats in een rusthuis. Wat zijn hiervan de financiële implicaties?
BECQ: Een ziekenhuisbed is veel duurder dan een rusthuisbed. De maatschappelijke en economische kostprijs van een verblijf in een ‘verkeerd’ bed is gigantisch groot. Als één tiende van de acuut wachtenden in een ziekenhuisbed ligt, kost dat per maand 19.500.000 euro (2600 personen x gemiddeld 250 euro per dag x 30 dagen), tegenover 3.775.200 euro in een rusthuis (2600 personen x 48,4 euro per dag x 30 dagen).
Hebben de rusthuizen dan geen bedden voor dringende opnames?
BECQ: Nauwelijks. Amper 12,4 percent van de geënquêteerde rusthuizen heeft voor crisisopvang een plaats vrij (zie grafiek). De hoofdmoot heeft ook geen officieel erkende bedden voor kortverblijf.
Uw onderzoek wijst op veel langere wachtlijsten dan het te verwachten cijfer op basis van de ‘programmatienorm’ die de Vlaamse overheid hanteert. Is er dan iets mis met die norm?
BECQ: De ‘programmatienorm’ wordt momenteel alleen op basis van demografische gegevens bepaald. Men zou hiervoor ook met andere factoren rekening moeten houden. Een opname in het rusthuis heeft onder meer met familiale factoren te maken, bijvoorbeeld buitenhuis werkende kinderen, en met de kwaliteit van de woning. Fors bijkomend investeren in de rusthuizen is evenwel niet het enige antwoord. Er is ook nood aan meer oplossingen tussen een ziekenhuisopname en een verblijf in het rusthuis. Ik denk aan diverse formules van kortverblijf, dagopvang, serviceflats, aanleunwoningen (dichtbij een verzorgingsinstelling of een rusthuis) en een ruim uitgebouwde thuiszorg. Vlaanderen heeft echter geen coherente langetermijnvisie op het te voeren ouderenbeleid. Minister van Welzijn Mieke Vogels (Groen!) heeft jarenlang honderden mensen uit de sector in zeven werkgroepen laten nadenken over een nieuw woon- en zorgdecreet dat de lijnen voor de toekomst zou uitstippelen. Het decreet is er nog steeds niet. Het Vlaams parlement heeft nooit enig resultaat van al dat denkwerk te zien gekregen. Zelf hebben we een alternatief plan klaar in de vorm van een zorgdecreet en een resolutie rond meegroeiwonen.
Investeert de overheid niet veel meer dan vroeger in de ouderensector?
BECQ: Zoals in de rest van de welzijnssector zijn die middelen hoofdzakelijk naar een verbetering van het personeelsstatuut gevloeid. Na de witte woede zijn de lonen van de personeels- leden in de welzijnssector opgetrokken. Men heeft de regularisatie van DAC-statuten doorgevoerd. Het systeem van arbeidsduurvermindering werd naar oudere werknemers uitgebreid. Deze maatregelen zijn stuk voor stuk terecht als we de zorgsector een toekomst willen geven! De werknemers in de zorgsector verdienen nog altijd minstens tien percent minder dan hun collega’s uit de profitsector. Ik zou daarentegen niet durven beweren dat er in de ouderensector veel meer middelen naar de uitbreiding van het aantal rusthuiswoongelegenheden zijn gegaan. De bouwsubsidies (via het VIPA) zijn dit jaar met 30 percent verminderd! De huidige Vlaamse regering heeft wel de animatiefunctie gefinancierd (behalve in commerciële rusthuizen), wat voordien evenwel ook al gedeeltelijk via DAC-statuten gebeurde. In de ouderenzorg zien we grote tekorten. Over heel de lijn slaagt de overheid er niet in om haar eigen normen in te vullen (zie tabel).
Wat met de rest van de welzijnssector?
BECQ: In heel de sector zien we gelijksoortige problemen. Op de regionale dienstencentra na, haalt de overheid in de welzijnssector bijna nergens de normen die ze voor zichzelf heeft berekend! Telkens opnieuw rijst de vraag in hoeverre die normen de werkelijkheid weerspiegelen. Telkens opnieuw moeten we vaststellen dat de overheid hier zelf geen exact zicht op heeft. We hebben duidelijk nood aan wetenschappelijk onderzoek en aan een globaal registratiesysteem van de zorgvragen. We hebben bovenal behoefte aan een langetermijnvisie. Die is er niet. Er zijn alleen kleine, geïsoleerde projecten: demonstratieprojecten in de ouderenzorg, zorgvernieuwing in de gehandicaptensector, experimenten voor flexibele kinderopvang…
Hoe is het gesteld met de serviceflats?
BECQ: Ook hier tellen we ellenlange wachtlijsten. Er zijn dubbel zoveel aanvragen als er flats worden gebouwd. Volgens Serviceflat Invest waren er op 31 december 1521 aanvragen voor 799 flats (zie tabel). Mensen die op de wachtlijst staan, moeten bovendien veel geduld oefenen: de gemiddelde wachttijd voor een serviceflat bedraagt tien jaar. De overheid kan zonder enige twijfel zelf vermoeden dat er op dit punt problemen zijn. De bouw van nieuwe serviceflats zit 62 percent onder de norm die de overheid voor zichzelf heeft berekend. Vlaanderen telt nu 30.619 serviceflats. Het zijn er 18.743 te weinig. Allicht heeft het tekort te maken met het gebrek aan visie van de overheid, waardoor initiatiefnemers niet langer over de brug durven komen. Misschien moeten we in de toekomst diverse systemen van zorgwonen ontwikkelen. Vlaanderen moet ook werk maken van levensbestendig bouwen, zodat nieuwbouwwoningen perfect bewoonbaar blijven als mensen oud of hulpbehoevend worden.
Volgens Familiehulp, een grote dienst voor gezinszorg, zijn er in de thuiszorg maar beperkte wachtlijsten.
BECQ: Dat komt omdat de thuiszorg zich in alle bochten wringt om de beschikbare hulp over het aantal hulpbehoevende mensen te verdelen. Familiehulp hoedt zich voor publiciteit omdat de organisatie een stijging van de vraag niet kan bolwerken. Vreemde situatie, want de overheid zegt thuiszorg te willen stimuleren. Er is een grote discrepantie tussen wat de overheid zegt en wat ze doet. De overheid haalt niet de helft van de groei die ze in de thuiszorg zelf nastreeft. In de gezinszorg moest er vanaf 2000 jaarlijks 4 percent bij komen. In werkelijkheid is het aanbod elk jaar met minder dan 2 percent gegroeid. Vandaag zijn er hierdoor anderhalf miljoen gesubsidieerde uren te weinig.
Thuiszorg staat of valt met de ondersteuning van de mantelzorger, een partner, dochter, zoon, of buur die alle hulp coördineert. Doet de overheid op dit punt haar best?
BECQ: Ook hier zie ik alleen serieuze tekorten. Neem de mantelzorger die een persoon met dementie permanent thuis begeleidt. Wie die loodzware taak op zich neemt, heeft af en toe een adempauze nodig. Daarvoor zou de mantelzorger tijdelijk wat oppashulp moeten kunnen inschakelen. Maar het aanbod oppashulp is door de overheid slechts voor 75 percent ingevuld (zie tabel). Hier spelen grote regionale verschillen. Limburg en West-Vlaanderen zijn ruim bedeeld, terwijl in het aanbod van bijvoorbeeld Antwerpen en Vlaams-Brabant echte hiaten zitten (respectievelijk met een invulling van 44 en 60 percent). Ook een dagverzorgingscentrum ontlast de mantelzorger. Mensen met dementie kunnen er overdag samen met andere mensen allerhande activiteiten doen en krijgen ter plekke aangepaste verzorging. Maar ook dit aanbod is slechts voor 40 percent ingevuld (zie tabel). Er zijn vandaag 981 plaatsen in dagverzorgingscentra. Volgens de overheidsnormen zouden het er 2452 moeten zijn. Als de mantel er tijdens de vakantie eens tussenuit wil, is in theorie kortverblijf in een rusthuis een mogelijke oplossing. In de praktijk is dit een serieus probleem. Hier vult de overheid maar voor 17 percent haar eigen normen in (zie tabel). In de Vlaamse rusthuizen zijn er slechts 421 woongelegenheden voor kortopvang, terwijl er volgens de overheid behoefte is aan 2452 plaatsen. Omdat crisisopvang in de rusthuizen te weinig is uitgebouwd, worden de beschikbare plaatsen bovendien vaak niet voor kortopvang gebruikt, maar om acute noden te lenigen.
Heel wat overheidsfondsen zijn de laatste tijd naar de gehandicaptensector gevloeid. Dat heeft kennelijk weinig impact op de wachtlijsten.
BECQ: In september 2002 kondigde de toenmalige minister-president Patrick Dewael (VLD) aan dat de wachtlijsten in de gehandicaptensector op 1 maart 2003 verdwenen zouden zijn. Niets is minder waar. Dat heeft met meerdere factoren te maken. Er waren al tekorten in het verleden. Dankzij de medische vooruitgang blijven ook meer en meer mensen met een handicap langer in leven, na een verkeersongeval bijvoorbeeld. Om zicht op het probleem te krijgen, heeft de overheid per provincie het systeem van de centrale wachtlijst ingevoerd. Hiermee kon onder meer worden nagegaan of sommige personen zich op meerdere wachtlijsten hadden ingeschreven. Maar de vorige minister van Welzijn Mieke Vogels koppelde de hulp aan de registratie vast. Voortaan moet je geregistreerd zijn, of je krijgt geen hulp! Daardoor willen de mensen per se op de wachtlijst. Daardoor is de wachtlijst voor mensen die binnen zes maanden hulp nodig hebben sinds juni 2001 opgelopen van 1634 naar 5642 wachtenden (zie grafiek). Hier zijn bijvoorbeeld de mensen met een handicap die in een rusthuis verblijven, wel nog niet ingerekend.
Is dit de enige wachtlijst in de gehandicaptensector?
BECQ: Er zijn er nog twee. Ongeveer 2200 mensen wachten op hun Persoonlijk Assistentie Budget (PAB). Dat is een rugzakje met centen waarmee ze zelf hulp kunnen inkopen. Daarnaast is er ook de fameuze wachtlijst voor de individuele mate-riële hulp. Het gaat hier om de tegemoetkoming voor de aanschaf van een rolstoel, een brailleleesregel, de aanpassing van de woning… Die wachtlijst is sinds 1999 gegroeid van 13.400 naar 43.000 hulpvragen. Vlaams minister-president Bart Somers (VLD) deed hierover denigrerende uitspraken. Hij vroeg zich af of op die lijst wel allemaal mensen met een handicap stonden. Maar Bart Somers kent zijn dossier niet. De groei van deze wachtlijst heeft alles te maken met het nieuwe systeem dat deze Vlaamse regering zelf heeft uitgevonden. Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te kunnen komen, moeten personen met een handicap namelijk zelf hun eigen korf met noden samenstellen voor de komende vier jaar. Natuurlijk zwelt de lijst met dergelijk systeem fel aan. De overheid heeft bovendien te weinig geld uitgetrokken voor het nieuwe systeem. Er is 12 miljoen euro te kort!
Waar zijn de recente overheidsinvesteringen in de gehandicaptensector dan naartoe gegaan?
BECQ: Naar de verbetering van het personeelsstatuut en het PAB. We stellen vast dat er meer werd geïnvesteerd in thuisbegeleiding en in diensten voor begeleid wonen, maar er ging minder geld naar de tehuizen voor niet-werkenden, de nursing-tehuizen bijvoorbeeld waar mensen met zware handicaps wonen (-9 percent).
De Vlaamse overheid geeft zichzelf goede punten op het vlak van de kinderopvang.
BECQ: Aankomende ouders moeten zich nog altijd in de crèche inschrijven voor ze zwanger zijn, of aan de onthaalmoeder vragen of ze er wel mogen aan beginnen. Opnieuw: iedereen weet dat er grote noden zijn, niemand weet hoe groot precies. Kinderen worden namelijk alleen ingeschreven als ze ergens voor opvang terechtkunnen. Deze Vlaamse regering heeft 10.000 bijkomende plaatsen in de kinderopvang aangekondigd. Slechts de helft hiervan heeft ze gerealiseerd (+ 4353). In de buitenschoolse opvang zijn er veel bijkomende investeringen gebeurd, goed voor 9947 bijkomende opvangplaatsen. Toch blijft in de meeste provincies de vraag groter dan het aanbod. Naar aanleiding van de verdeling van 1400 extra opvangplaatsen hebben de gemeenten 5863 bijkomende plaatsen voor buitenschoolse kinderopvang aangevraagd. Ook ouders met onregelmatige werktijden zitten nog al te vaak met de handen in het haar. Een jonge moeder die bij de politie werkte, moest om die reden haar baan opzeggen.
Wat met de vele kinderen met ontwikkelingsstoornissen?
BECQ: In Limburg heeft Vlaams Volksvertegenwoordigster Riet Van Cleuvenbergen (CD&V) 60 erkende revalidatiecentra geënquêteerd. Ze melden een wachttijd van 6 maanden tot één jaar. Er staan 1997 kinderen op de wachtlijst. Ook in de meeste andere provincies zien we wachtlijsten. Kinderen van arme ouders moeten dan vaak hun jaar overdoen. Ouders die het voldoende breed hebben, zoeken vaak hulp in de privé-sector. Of die kinderen over heel de lijn zijn geholpen, is onduidelijk.
Depressies en psychiatrische klachten komen in onze samenleving zeer vaak voor. Kunnen mensen met die klachten bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg terecht?
BECQ: Door de beperkte middelen waarmee deze centra werken, kunnen de ouderen er nauwelijks terecht. Door de beperkte budgetten moeten de centra noodgedwongen hun doelgroepen beperken. Nu hebben ouderen veel vaker last van depressies en psychosomatische klachten dan jonge mensen. Opnieuw spelen sterke regionale verschillen. Voor dit type hulpverlening scoren de regio’s Turnhout en Halle-Vilvoorde zeer laag.
Heeft de welzijnssector grote financiële injecties nodig?
BECQ: Zonder meer! Maar die extra budgetten garanderen ook met grote zekerheid veel tewerkstelling, wat niet automatisch het geval is als de overheid het bedrijfsleven lastenverlagingen toekent. Daarnaast zijn er ook andere maatregelen nodig. De Vlaamse overheid voert geen beleid op basis van wetenschappelijk onderzoek en correcte meetgegevens. We hebben een centrale databank nodig. De non-profitsector is uit de kinderschoenen gegroeid. De overheid moet nu investeren in de opleiding en bijscholing van managementfuncties. We moeten ook meer preventief werken. De sector heeft tegelijk behoefte aan een brok creativiteit zodat diverse vormen van dienstverlening worden gerealiseerd. Hiervoor moeten de tussenschotten weg tussen de sectoren. Dit veronderstelt wel een beleid met lef en een langetermijnvisie.
Door Marleen Teugels
‘Op elk rusthuisbed dat vrijkomt, wachten 40 ouderen.’
‘De gemiddelde wachttijd voor een serviceflat bedraagt tien jaar.’