En toen kwam er ineens goed nieuws. Na weken neergaande pollcijfers, gruwelijke berichten over sectair geweld in Irak en het aantal Amerikaanse doden opklimmend tot 2500, kon het Witte Huis de Amerikanen melden dat terrorist nummer één, Abu Musab Al-Zarqawi, door een half ton Amerikaanse precisiebommen was uitgeschakeld. En – goed nieuws komt ook niet altijd alleen – net op dezelfde dag waren drie witte raven gevonden om de meest controversiële ministerposten in de Iraakse regering in te vullen.
De spinmeesters van het Witte Huis waren duidelijk niet van plan het momentum uit de handen te laten glippen en organiseerden nog een stunt waar de cable networks en de avondjournaals een paar dagen zoet mee zouden zijn: Bush dook onverwachts in Bagdad op waar hij een totaal verraste premier Noeri Al-Maliki in de ogen kwam kijken, zoals hij dat destijds in Ljubljana met de Russische president Vladimir Poetin had gedaan. Dat de Iraakse premier pas een minuut of vijf vóór de aankomst van zijn hoge gast op de hoogte was gesteld van het bezoek laat veel vermoeden over de soevereiniteit van de nieuwe Iraakse regering en het vertrouwen dat de Amerikaanse geheime diensten in het inheemse personeel hebben, maar een kniesoor die daarop let. Dat Bush van Irak niet veel meer te zien kreeg dan de zwaar bewaakte Groene Zone was ook nauwelijks uit de berichtgeving op te maken, maar de stunt had meteen een – zij het bescheiden – effect op de opiniepeilingen.
Intussen zijn we minder dan een maand verder en het Zarqawi-effect lijkt alweer te zijn uitgewerkt. De stroom onheilstijdingen uit Irak is blijkbaar niet te stoppen. Ondanks een gigantische veiligheidsoperatie in de hoofdstad Bagdad slaagde een zelfmoordterrorist met springstof in de schoenen erin een bloedbad aan te richten in een sjiitische moskee. Maar vooral het nieuws dat twee vermiste soldaten dood zijn teruggevonden deed in één klap alle gejuich over het momentum verstommen. Een geschokt Amerika vernam dat de 23-jarige Kristian Menchaca en de 25-jarige Thomas Tucker zwaar waren gefolterd vóór ze, vermoedelijk door de opvolger van Zarqawi, werden afgemaakt. Het duurde 12 uur voor de lichamen konden worden geborgen omdat ze met tal van springtuigen en mijnen waren verbonden. De terreurdaad maakte meteen duidelijk dat de dood van Zarqawi weinig meer heeft betekend dan het startsein voor een nieuwe cyclus van geweld en tegengeweld.
En dan was er nog dat ontnuchterende rapport van de Amerikaanse ambassade in Bagdad dat uitlekte in The Wash-ington Post. In scherpe tegenstelling tot de rozige voorspellingen over vooruitgang in Irak schetst het document een grimmig beeld van het dagelijks leven buiten het fort van de Groene Zone. Zelfs de geprivilegieerden die een baan hebben gevonden in de Amerikaanse ambassade, worden in toenemende mate blootgesteld aan pesterijen, bedreigingen en de voortdurende angst dat hun buren en kennissen zullen ontdekken dat ze voor de Amerikaanse bezetter werken. Als ze thuiskomen, krijgen deze werknemers te maken met de dagelijkse realiteit van de overgrote meerderheid van de Irakezen: slechts enkele uren stroom per dag (in het beste geval), etnische zuiveringen en de toenemende spanning tussen familieleden van verschillende religieuze en etnische achtergrond. En het ambassadepersoneel heeft steeds minder vertrouwen in de veiligheidsagenten die de toegang tot de Groene Zone bewaken en ervan worden verdacht ’s nachts taken uit te voeren voor de milities of de opstandelingen.
President Bush heeft er tijdens zijn spectaculaire bezoek aan de Groene Zone ongetwijfeld weinig van gemerkt.
Johan Depoortere