Op 2 november beslissen de Amerikanen of ze de Republikein George W. Bush opnieuw aanwijzen als hun president. Met zijn strijd tegen het terrorisme en de oorlog tegen Irak domineert Bush al jaren de wereldpolitiek, maar hoe sterk is zijn positie eigenlijk op het thuisfront? Hoeveel macht heeft de Amerikaanse president in eigen land? Knack vroeg het aan Hedrick Smith, auteur van het indertijd spraakmakende boek ‘The Power Game. How Washington Works’.

Volgende week: (2) een interview met Jeremy Rifkin, auteur van The European Dream. ‘De rollen van de Nieuwe en de Oude Wereld zijn sinds 25 jaar omgekeerd.’

Een uitgebreid dossier over de Amerikaanse presidentsverkiezingen vindt u op: www.knack.be

Het klinkt als een onheilstijding: ‘De conservatieven hebben het hart van Amerika veroverd.’ In McPherson County in Nebraska, een van de armste districten van Amerika, behaalde George W. Bush bij de presidentsverkiezingen van 2000 meer dan 80 procent van de stemmen. Decennialang gold de Democratische partij nochtans als ‘de partij van de werkers, van de armen, van de zwakken en van de slachtoffers’, schrijft de Amerikaanse auteur Thomas Frank in What’s the Matter with Kansas? Frank, zelf afkomstig uit Kansas, zoekt in zijn boek naar een verklaring voor het feit dat ook in zijn staat de armere inwoners sinds de jaren negentig voor de Republikeinen en dus tégen hun eigen economische belangen begonnen te stemmen.

In 1990 behaalden de Democraten in het vrij progressieve Kansas (abortus is er gelegaliseerd) nog een meerderheid in het Huis van Afgevaardigden, maar daarna kwam de omslag. De fabrieksarbeiders en de boeren uit de kleine dorpen begonnen zich te verzetten tegen het zogenaamde liberale establishment, tegen de elites die hun culturele waarden wilden opdringen. Het was geen economische maar een ‘culturele revolte’, aldus Frank, die zich eerder al in sommige andere staten van Amerika had voltrokken.

Hoe is het mogelijk? In de grootste democratie ter wereld stemmen laaggeschoolden en fabrieksarbeiders voor een politiek programma dat alleen maar nadelig voor hen kan zijn. Volgens sommigen ligt de verklaring voor deze schijnbare contradictie in het feit dat er geen alternatief voorhanden is. De Democratische partij zou op haar lauweren rusten en geen herkenbaar programma meer hebben. En door het huidige kiessysteem, zo redeneren velen, haalt het in overwegend Republikeinse staten toch weinig uit om voor een Democraat te stemmen. En dus stemt de ‘arbeidersklasse’ in Amerika helemaal niet, of ze stemt – steeds vaker – voor de Republikeinse partij. Volgens het progressieve maandblad The American Prospect (oplage: 50.000) hebben de Republikeinen dat succes ook te danken aan het imago van ‘populistische beschermers van de middenklasse’ dat zij in bevriende media krijgen opgeplakt.

President George W. Bush, de down-to-earth cowboy uit Texas, de Marlboro Man die graag met een kettingzaag aan de slag gaat op zijn ranch, ligt bij veel Amerikanen goed in de markt. Maar buiten de eigen landsgrenzen nemen de kritiek op zijn beleid en het anti-Amerikanisme toe. Door Bush zijn de Verenigde Staten zelfs enigszins in een diplomatiek isolement terechtgekomen. Het International Ethical Collegium, een internationale vereniging van diplomaten, wetenschappers, filosofen en voormalige staatshoofden en regeringsleiders als Richard von Weiszäcker en Michel Rocard, schreef een open brief aan de Amerikaanse presidentskandidaten. ‘In dit tijdperk van wederzijdse afhankelijkheid vragen we u uw verantwoordelijkheid op te nemen, niet alleen ten aanzien van de Verenigde Staten, maar ook ten aanzien van de wereld.’ Want hoewel ze geen stem kunnen uitbrengen, ‘zijn miljarden mensen betrokken bij het resultaat van deze verkiezingen’, aldus het Collegium.

De president van de Verenigde Staten mag dan al een wereldleider zijn, hoeveel macht bezit hij eigenlijk op het thuisfront? Hoe zijn de krachtsverhoudingen verdeeld in Washington D.C.? In theorie kennen de Verenigde Staten een traditionele machtsverdeling tussen de uitvoerende, de wetgevende en de rechterlijke macht, met daarbovenop een strikte taakverdeling tussen de staten en de federale overheid. Maar anders dan in parlementaire systemen zoals wij in Europa die kennen, zijn de drie machten (ondanks overlappingen) zó strikt van elkaar gescheiden, dat geen van de drie de centrale rol in het machtsspel kan spelen. Er is dus niet zoals bij ons één hoofdrolspeler – de regering – met een secundaire rol voor het parlement. Noch de president, noch het parlement (het Congres) neemt in de praktijk dus de centrale plaats van het politieke landschap in.

Die constellatie heeft in de loop der jaren geleid tot een bijzonder ingewikkeld machtsspel. Pulitzer Prize-winnaar en voormalig Washington-correspondent voor The New York Times Hedrick Smith schreef er in 1988 een boek over: The Power Game. How Washington Works (Random House, Inc., New York, 1988) beschrijft uitvoerig hoe het in de jaren tachtig onder Ronald Reagan in Washington toeging. Smith toont onder meer aan dat de president veel minder macht heeft dan eenieder denkt.

‘Het politieke spel werkt nog steeds zoals toen’, zegt Hedrick Smith ons in Washington D.C. ‘De macht in Washington zit niet alleen in het Witte Huis. Ze verschuift. Ze zweeft rond. Ze gaat van het ene concurrerende machtscentrum naar het andere en blijft hangen bij wie snel genoeg is om politiek te kunnen scoren.

Machtstentakels

‘Vergeet de traditionele opsplitsing tussen de uitvoerende, de wetgevende en de rechterlijke macht, want die weerspiegelt niet de ongrijpbaarheid van de macht. De gedachte dat het Congres tegenover de president staat, gaat voorbij aan het feit dat de president niet frontaal geconfronteerd wordt met het Congres, maar met machtige politieke bondgenootschappen, die bruggen slaan tussen de uitvoerende en de wetgevende macht om de presidentiële macht te overvleugelen of te ontwrichten. We hebben geen regering met gescheiden machten, maar een regering van gescheiden instellingen die de macht delen.

‘Zo ging het onder Reagan, en zo gaat het vandaag nog steeds. Het machtsspel is alleen nog uitgebreider, nog beter georganiseerd en nog duurder geworden. Een race voor een plaats in de Senaat kost vandaag in sommige staten 20 miljoen dollar – vroeger had je aan 4 tot 6 miljoen dollar genoeg. Een campagne voor het Huis van Afgevaardigden kost een miljoen en meer. Toen Gerald Ford in de race was voor een plaats in het Congres, zo’n dertig jaar geleden, was 100.000 dollar al bijzonder veel geld. Vandaar het grote debat in het Congres om de donaties van bedrijven en vakbonden onder controle te krijgen.’

Bedrijven winnen er bijzonder veel invloed mee. Smith: ‘Hun machtsorganen concentreren zich rond drie grote clusters: de Amerikaanse Kamer van Koophandel (US chamber of commerce), de Nationale Kamer voor de Industrie (National Chamber of Manufacturers), met leden als General Motors, General Electric en Exxon, en de Business Round Table, een selecte groep van CEO’s van multinationals. Vooral die laatste is zeer invloedrijk.’

Maar bedrijven oefenen ook macht uit via hun sterke lobbygroepen. De bekendste is de farmaceutische lobbygroep. Wahington telt naar verluidt meer farma-lobbyisten dan Congresleden. Wetten in de gezondheidszorg worden dan ook soms pas geschreven nadat zij impliciet hun fiat gegeven hebben. ‘De meest recente Medicare-wet (het gezondheidsplan van de overheid, nvdr) kon zelfs pas worden goedgekeurd nadat de farmaceutische bedrijven hun oppositie tegen een systeem van terugbetaling hadden opgegeven’, zegt Hedrick Smith.

‘De farmaceutische industrie bedient zich van alle mogelijke machtscenakels. De National Rifle Association (NRA), de eveneens zeer machtige wapenlobby met zijn steenrijke leden, strijdt daarentegen met open vizier: in zogenaamde swing states, waar het van tevoren niet vaststaat of de Republikeinen of de Democraten de bovenhand krijgen, spendeert ze enorme sommen aan verkiezingscampagnes van Republikeinse kandidaten. Vaak met veel succes.

‘Bedrijven zijn altijd al invloedrijk geweest’, aldus Smith. ‘Lange tijd was het in Amerika evenwel ongebruikelijk dat ze zich richtten tot één enkele partij. Tot halfweg de jaren negentig, zolang de Democraten nog zeer machtig waren in het Congres, onderhielden ze goede relaties met de twee partijen. Pas vanaf 1994, toen de Republikeinen er de controle terugwonnen op de Democraten, kwam daar verandering in.’

‘Velen zien een gelijkenis tussen het Amerika van vandaag en dat van het eind van de negentiende eeuw, toen het republikanisme opgang maakte. Het was de tijd van William McKinley, een zeer Republikeins president. Precies zoals vandaag was het een zeer imperialistische periode voor Amerika, met de Spaans-Amerikaanse oorlog. Ook op de bedrijfsexpansie stond amper een rem, de militaire macht was toen zeer uitgebreid.’

Politieke laboratoria

In hoeverre ondersteunen de grote bedrijven ook de talrijke conservatieve denktanks in Washington? ‘Het is niet alleen de big business die de denktanks steunt’, zegt Smith. ‘Ze worden financieel ook gevoed door conservatieve ideologen. Let wel, aanvankelijk waren de denktanks liberaal-progressief gezind. Sommige werden zelfs opgericht door Democraten die later op het Republikeinse gedachtegoed zouden overschakelen (zo lag de toenmalige Democrate Jeane Kirkpatrick mee aan de basis van het conservatieve American Enterprise Institute (AEI)). In hun opzet waren ze laboratoria voor de regeringspolitiek, die zich toen links van het centrum bevonden. The Brookings Institution in Washington is daar nog steeds een voorbeeld was.

‘Vandaag zijn het vooral de conservatieve denktanks – de AEI, maar ook Heritage Foundation en The Cato Institute – die het best ontwikkeld zijn en vaak via informele contacten invloed op de regering uitoefenen. Ze vinden een verlengstuk in de media, bij zenders als FOX TV alsook bepaalde kabelzenders. Dat is een nieuwe ontwikkeling in de verhoudingen in Washington. Veel meer dan vroeger zijn er dichte netwerken en wordt er nauw samengewerkt op verschillende niveaus om eenzelfde politiek doel te bereiken. De conservatieve rechtervleugel is vandaag veel beter ontwikkeld dan twintig jaar geleden. En om dat resultaat te bereiken, is er hard en lang gewerkt. Newt Gingrich, een invloedrijke Republikein, begon er al mee in de jaren tachtig, toen hij voor het eerst verkozen werd in het Huis van Afgevaardigden. De eerste resultaten werden zichtbaar vanaf de verkiezingen van 1990, 1992, 1994.

‘Niet alleen wordt er vandaag nauw samengewerkt, ook in de regering van Bush zijn de radicale neoconservatieven bijzonder goed vertegenwoordigd en bezetten ze de belangrijke posten. Denk maar aan Dick Cheney, de actiefste en machtigste vice-president in de moderne geschiedenis van Amerika. Hij was het – en niet Donald Rumsfeld of Colin Powell – die George W. Bush de oorlog tegen Irak aanpraatte. Achter Cheney staat een zeer sterk netwerk van andere neoconservatieven, met Paul Wolfowitz, chef-staf Lewis Scooter Libby en het nationale veiligheidsapparaat van Condoleezza Rice.

‘Maar de regering heeft ook de minder zichtbare functies met radicale conservatieven ingevuld. Het is een praktijk die in deze regering is ingebakken. Het is ook een van de redenen waarom deze regering zo ‘ideologisch’ is – anders dan de meer pragmatische regeringen van Bill Clinton en Bush senior. George W. Bush heeft er niet de minste moeite mee: hij vindt het wel comfortabel om vanuit die positie als president op te treden.

‘Ik ben geen bewonderaar van George W. Bush’, verduidelijkt Hedrick Smith, ‘maar ik vind hem een zeer tactische, harde en onbuigzame politicus die het machtsspel bijzonder goed onder controle heeft. Hij is geen inside politician, geen man die graag dagenlang achter zijn bureau aan nieuwe wetten knutselt. Hij houdt vooral van het publieke politieke spel, waarin hij de zaken altijd in zijn eigen voordeel, of liever, in het nádeel van zijn tegenstrever weet om te buigen. Bush heeft daarin zo zijn eigen stijl.

‘Een van zijn naaste medewerkers is Karl Rove, met wie hij graag wel eens een avondje samen zit om het machtsspel te analyseren. En ook Rove is een gewiekst politicus. Hij laat zich alleen met zaken in die de president politiek iets kunnen opleveren. Hebben ze politiek geen effect? Dan stopt hij er ook zijn tijd niet meer in. De vierde belastingverlaging is een voorbeeld van die tactiek. Het Amerikaanse begrotingstekort is gigantisch: een belastingverlaging kan Amerika dus missen als de pest. Daarover leken het Huis van Afgevaardigden en de Senaat het eens. Maar Bush en Rove voerden ze toch door. De Democraten hadden tijdens de voorverkiezingen immers beweerd dat de tax cuts van Bush alleen voordelig waren voor de hogere inkomens. Dus voerde George W. Bush nu een belastingverlaging in voor de middenklasse. De Democraten kónden niet tegenstemmen. Die zet was typisch Karl Rove.’

Bush’ trouwe medewerkers zijn een uitbreiding van zijn macht. Maar sommigen trekken de macht ook naar zich toe. ‘We hebben wel een presidentieel systeem,’ zegt Hedrick Smith, ‘maar het lijkt meer op een Italiaans kabinet, waar de belangrijkste ministeriële posten voortdurend door anderen worden ingenomen. De echte beslissingsmacht gaat van de ene persoon naar de andere, naar degene die sterk genoeg is om ze te grijpen. Neem bijvoorbeeld Alan Greenspan. Hoe vaak heeft hij in financieel-economische aangelegenheden al niet de hoofdrol voor zich opgeeist? Greenspan heeft macht, de president heeft macht, de vice-president heeft macht, net als tal van andere beleidsfiguren. De macht roteert van de ene sterke figuur naar de andere.’

Waar zullen we de macht moeten zoeken als de Democraat John F. Kerry in november verkozen zou worden? ‘De neoconservatieve netwerken zullen dan in elk geval uit het Witte Huis verdwijnen. Maar dat betekent zeker niet dat ze niet meer zouden meetellen. Ze zullen belangrijk blijven en hun invloed via onder meer het Congres laten doorsijpelen’, aldus Smith.

‘Kerry zal natuurlijk zijn eigen netwerken aanspreken. Hij komt uit de staat Massachusetts, zijn netwerken zullen meer drijven op het MIT (Massachusetts Institute of Technology), op Harvard en het oostelijke intellectuele establishment. Het zal een veel traditioneler netwerk zijn, waarvan de werkwijze veel dichter aansluit bij de Europese netwerken. John F. Kerry zal niet alleen een andere visie uitdragen, hij zal ook een andere houding tegenover de wereld aannemen. Kerry zal allianties aangaan. Voor hem is het begrip interdependancy belangrijk, de wereld als een geheel van onderling afhankelijke entiteiten.

‘George W. Bush daarentegen blijft erbij dat als we de vrede in de wereld willen bewaren, de Verenigde Staten hun macht onbeperkt moeten kunnen uitoefenen. Niemand mag grenzen stellen aan de macht van Amerika. Dat klinkt heel erg als president William McKinley aan het eind van de negentiende eeuw.’

Door Ingrid Van Daele

‘Bush houdt van het politieke spel, waarin hij de zaken altijd in het nadeel van zijn tegenstrever weet om te buigen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content