Terwijl Patrick Janssens zich opmaakt om de SP te leiden, verlaat zijn verre voorganger Karel Van Miert de Europese Commissie. De tijden veranderen – of toch niet? Van Miert blikt terug.
De huidige Kamervoorzitter Herman De Croo (VLD) heeft er zelf lang genoeg naar gesnakt. Werd het niet eens tijd, zo vroeg hij zich af, dat Karel Van Miert, die vorige week officieel afscheid nam als lid van de Europese Commissie, minister van staat werd? Niet dat het zo’n geweldig in de kijker lopende functie is, minister van staat zijn. Ze biedt eigenlijk maar twee concrete voordelen: een A-nummerplaat en een legerdetachement bij de begrafenis.
Maar Van Miert maakt al deel uit van het selecte clubje van ministers van staat sinds hij de nationale politiek verliet, na elf jaar voorzitterschap van de Vlaamse socialisten. Zijn nummerplaat is A42, toevallig zijn geboortejaar.
Een kwarteeuw geleden gaf de SP, toen nog de unitaire, zij het in twee vleugels opererende Belgische Socialistische Partij, al een “enigszins vermolmde” indruk. Het was de tijd waarin Jos Van Eynde en Edmond Leburton net covoorzitter af waren en met André Cools en Willy Claes een nieuwe generatie het roer van de partij had overgenomen. In het late voorjaar van 1977 kwam een nieuwe rooms-rode regering tot stand, geleid door Leo Tindemans (CVP). Claes en Cools werden minister en de BSP moest alweer op zoek naar een nieuwe (co-)voorzitter.
Op de Algemene Raad van de BSP was de zaak op maandagochtend 27 juni op een half uur beklonken: de 35-jarige Karel Van Miert, adjunct-algemeen-secretaris van de partij, werd met handgeklap verkozen. Maar wat daaraan voorafging, had veel meer voeten in de aarde. Eigenlijk was Frank Van Acker de gedroomde voorzitter, maar die had al de handen vol in Brugge, waar hij net burgemeester was geworden na een eeuw homogeen-katholiek bewind. En hij hield ook te veel van het goede leven om dat aan een slopende job als het partijvoorzitterschap te willen opofferen. Probleem.
Vijftien kopstukken van de partij kwamen bijeen voor een door Van Miert georganiseerde vergadering. Namen als die van Willy Calewaert en Louis Tobback kwamen ter tafel, maar geen van beiden zou ooit voldoende steun kunnen krijgen. En zo keek iedereen aan het eind van de vergadering maar naar de adjunct-nationaal-secretaris.
HIJ KON HET GOED UITLEGGEN
Die had daar niet op gerekend. Karel Van Miert was altijd meer een man van het beleid dan van de partij. Al had hij eerder wel zitting gehad in het BSP-bureau als vertegenwoordiger van de Jongsocialisten. “Ik was de enige die daar Nederlands sprak. Jos Van Eynde was mijn vaste vertaler. Ik zei toen iets gedurende vijf minuten en Van Eynde vertaalde dat in vijf seconden. Een paar keer heb ik getracht te corrigeren, maar dat pakte natuurlijk niet.”
Van Miert was daarna op het kabinet van Henri Simonet gaan werken, maar aanvaardde toen, op verzoek van Claes en Cools, de opdracht om de partij te helpen reorganiseren. Het lag in de bedoeling om hem algemeen-secretaris van de partij te maken, maar daar wilden de federale baronnen niet van horen. Hij werd dus adjunct. “Dat kon mij niet schelen, als ik maar kon doen wat ik wou. De idee was dat ik na de verkiezingen van ’77 nog een jaartje Claes z’n kabinet zou leiden om dan iets Europees te doen, weg uit de politiek.”
Toen kwam dat voorzitterschap eraan zeilen. “Ik wou weten dat ik ook echt zou worden gesteund. Het was uitgerekend Wim Geldolf, toch een vertegenwoordiger van een traditionele baronnie als de Antwerpse, die mij steunde. Hij had mij eens gezien op de Franstalige televisie en vond dat ik het goed kon uitleggen. En, zei hij, als je het doet, moet je het voor vele jaren doen en niet meteen minister willen worden.”
“De avond vóór die Algemene Raad heb ik een toespraak geschreven, twee velletjes, en ik hoefde daar niet lang over na te denken, want het lag zo voor de hand: de partij moderniseren, verjongen, vervrouwelijken, vervlaamsen, meer inhoudelijk werken. Ook de operatie-Doorbraak stond me al voor de geest. Ik wou de hokjesgeest weg, waarbij het geloof een hinderpaal voor samenwerking was. Meteen wou ik ook af van de nauwe band tussen de partij en de andere takken van de beweging. De vakbond en het ziekenfonds financierden de partij in die dagen en hadden er ook veel te zeggen. Tevoren was er even sprake van geweest dat ik in Turnhout aan verkiezingen zou deelnemen, maar ik was geen lid van de coöperatieve, van thuis uit zat ik bij een andere mutualiteit, dat ging dus niet.”
“Toen viel mij al de contradictie op tussen die geweldige toespraken en de praktijk die ik niet eens als pragmatisme kan omschrijven. Ik vond dat we klaarder moesten zeggen waar we voor stonden en daar ook radicaler naar moesten streven: zeggen wat je doet en doen wat je zegt. Ik wou ook de naam veranderen, om ons als sociaal-democratische partij te profileren. Dat was heiligschennis, verkrachting van de ideologie. Ook daarin kwam het conservatisme van de partij tot uiting. Ik wou af van die ouderwetse ideologie, toen voor elk probleem een nieuwe overheidsdienst diende te worden opgericht. Ik sprak niet graag over ideologie, dat heb ik altijd een perversie gevonden. Al die ideologen, ga maar eens na wat zij, net als de godsdienstfanatici, aan onheil hebben aangericht.”
EEN OMMEZWAAI VRAAGT TIJD
Al snel profileerde Van Miert zich als gangmaker van de zogeheten Jonge Turken, met onder anderen Tobback, Claes, Freddy Willockx, Luc Van den Bossche en Louis Vanvelthoven, jonge snaken die iets wilden veranderen in de partij. Een soort pressiegroep binnen de partij, maar wel onder leiding van de partijvoorzitter. “Dat was inderdaad een beetje vreemd, en sommigen in de partij zagen dat als een bedreiging, wat bleek toen die jongeren her en der een plaats op de lijst moesten krijgen. Wij wilden een nieuw soort partij. Qua infrastructuur bestond er toen vrijwel niets, van een studiedienst was geen sprake, partijfinanciering gebeurde uitsluitend via de lidmaatschapsbijdragen en de bevriende organisaties. Inhoudelijk werk ontbrak. Alleen bij verkiezingen werd er snel een programma in elkaar getimmerd en dat was het. Voor de rest viel men terug op de achterban.”
Het Nederlandse voorbeeld, het Duitse, het Scandinavische: het waren andere soorten socialisme dan het Latijnse model dat in de BSP overheerste. “Toen kwamen inderdaad de fricties met de Franstaligen in de partij. Ik ben nog de krachtproef tegen André Cools moeten aangaan opdat Louis Tobback cofractievoorzitter in de Kamer kon worden. Gaandeweg leidden die tegenstellingen tot de splitsing tussen SP en PS.”
Al geruime tijd was de socialistische aanhang stilletjes aan het afkalven. Maar de socialisten regeerden rustig mee, al nam de druk van in het midden van de jaren ’70 toe als gevolg van de steeds dieper woekerende economische crisis en werkloosheid. “Het was me duidelijk dat het niet gemakkelijk zou zijn. En al zag ik een Europese ambtenarencarrière voor me liggen, ik wou het toch even proberen, omdat ik wel perspectieven zag. En ook Claes en Cools beseften inderdaad dat er iets moest veranderen.”
De eerste verkiezingen onder zijn voorzitterschap, eind ’78, vielen niet mee en Van Miert dacht meteen aan ontslag. “Het was een naar moment, maar een ommezwaai vraagt nu eenmaal tijd. Dat zal nu ook zo zijn. Als de partij heeft moeten inboeten aan geloofwaardigheid, als ze een deel van haar oude achterban kwijt is en ze het niet goed doet bij jongeren, dan trek je dat niet recht in een paar maanden tijd. Wel ben ik daarna radicaler gaan optreden: ik wou duidelijkheid. De partij moest weer herkenbaar worden. Dat was lastig koorddansen, net om geloofwaardig te blijven. Je moet goed weten wat je wil en je moet kunnen inschatten hoever je kan gaan.”
Ook de regering, dan geleid door Wilfried Martens, kreeg met een assertievere Van Miert te maken, niet altijd tot groot genoegen van de socialistische ministers in het kabinet. “Alles werd maar gefinancierd door nieuwe schulden te maken, dat kon niet blijven duren. Maar het ging vooral over de besparingen. Ik had daar op zichzelf geen probleem mee, maar ik vond dat ze eerlijk moesten worden verdeeld. Dan kreeg ik altijd te horen, ja, maar we kunnen ons alleen richten naar zij van wie we het inkomen kennen en de rest, daar kunnen we niet aan. Dat is natuurlijk de harde realiteit, maar het stootte me tegen de borst dat er geen serieuze poging werd ondernomen om toch een evenwicht na te streven. Als dat zo bleef voortkabbelen, kon ik er beter mee ophouden. Het moet aantoonbaar zijn waar je voor staat. Pragmatisch, ja, maar op een radicale manier.”
De rooms-rode coalitie strandde op de besparingspolitiek en in 1982 gingen de christen-democraten met de liberalen in zee. Het was ook de tijd, de eerste helft van de jaren tachtig, van de rakettenkwestie. Samen met onder anderen Tobback stond Van Miert in de voorste lijn van het verzet tegen de plaatsing van Amerikaanse atoomraketten in België. “Als iedereen het dossier had gekend, zou de vredesbeweging nog veel groter zijn geweest.”
EEN PARTIJ MOET ACTIEF ZIJN
Maar de raketten kwamen er toch en de daaropvolgende verkiezingen van 1985 vertoonden een dubbel beeld: de SP ging erop vooruit, maar de CVP, die zich via Martens voor de raketten had geëngageerd, evenzeer. “Sommigen zijn principieel tegen bewapening en zeker tegen kernwapens, maar anderen zijn pro omdat ze zich dan veilig voelen, bijna instinctief. Die twee tendensen zijn toen tot uiting gekomen.”
Het is dan maar de vraag hoe lonend het voor een partij is om een strikt ethisch standpunt in te nemen – want die raketten, dat kostte bij wijze van spreken geen geld. “Dat wordt hoe langer hoe moeilijker, zeker als het gaat om buitenlandse politiek. Die thema’s hebben zich trouwens verplaatst, van de partijen naar andere bewegingen. Maar een thema als het migrantenstemrecht hoef je niet eens vanuit een ethische optiek te bekijken. Louter tactisch kan je de afweging maken dat het veel efficiënter is om mensen mee politieke verantwoordelijkheid te geven dan om hen uit te sluiten.”
Van Miert zelf was ondertussen een electorale hoogvlieger geworden. De door hem geleide SP-lijst haalde bij de Europese verkiezingen van 1984 28 procent van de stemmen, beduidend meer dat het nationale resultaat van de SP. Het Van Miert-effect was geboren. “Al met Leo Tindemans was gebleken dat er meer op personen werd gestemd. Maar de kiezers waren ook beweeglijker geworden. Onze stamkiezers waren goed voor 20 procent, niet meer. Dat wij er een stuk boven zaten, kwam doordat we andere groepen konden aanspreken, terwijl mensen uit andere partijen dachten: voor die tiep wil ik stemmen. Men is me dat achteraf vaak komen vertellen. Nu is dat nog veel verder geëvolueerd, men stemt voor verschillende partijen tegelijk.”
Toen Karel Van Miert in 1988 naar de Europese Commissie overstapte, woog de SP electoraal 24 procent – vandaag nog amper 15 procent. “Voor de CVP dringt zich dezelfde vraag op. Het jarenlange regeren heeft zijn tol geëist. Kijk, een partij moet actief zijn, ze moet jongeren aantrekken, hen de ruimte geven. Ze moet ook voortdurend proberen haar basis uit te breiden. Traditioneel stelde de SP zich op als een arbeiderspartij: de katholieken, de middenstand, de ondernemers, dat hoorde er allemaal niet bij. In andere landen trachtte de sociaal-democratie daarentegen wel bruggen te slaan naar andere sociale groepen. Mensen die verantwoordelijkheid dragen in de economie moet je niet altijd als vijand zien. Het geld moet van ergens komen. Ik ben daar ook mee begonnen, want we dreigden onszelf op te sluiten. Frank Vandenbroucke, die toen op onze studiedienst Sevi werkte, heb ik systematisch uitgestuurd om met bedrijfsleiders te gaan praten.”
LIEVER GEEN CYNISME
In 1978 was het nog een kop in de krant waard: Van Miert aanvaardt de vrijemarkteconomie. Dat was nieuw. “Ja, je moet niet alleen naar de traditionele achterban gaan – en zelfs dat werd te weinig gedaan – maar ook anderen zien te winnen. Vandaar indertijd onze verkiezingsslogan: we willen er met zijn allen op vooruitgaan. De zwakheid van de SP vroeger was dat ze geen mensen had die een ruimere visie konden uitdragen, die met die andere groepen in contact kon treden. En op een congres moest je zeker niet over markteconomie komen praten. Dat aggiornamento is veel te lang uitgesteld gebleven.”
Toen Van Miert naar Europa vertrok, was het hem menens. Het had lang genoeg geduurd. Ook de vermoeidheid speelde een rol: “Het was elke dag knokken geweest. Bovendien komen daar al die kleine, menselijke problemen en probleempjes bij.” Sindsdien is Van Miert steeds verder van zijn partij afgedreven en sinds de Agusta-affaire, die hem persoonlijk dieper heeft geraakt dan velen vermoeden, laat hij er zich nooit meer zien. Toch leek hij de eerste jaren nog in de reserve van de nationale politiek te spelen. Maar schijn bedriegt.
“Ik wou geen schoonmoeder spelen. Jos Van Eynde heeft me bijvoorbeeld ook altijd gerespecteerd en me nooit aangevallen. Ik heb dat gewaardeerd. Die houding wou ik ook aannemen, want anders werk je je in een onmogelijke situatie. In 1988 bood men mij de portefeuille van Buitenlandse Zaken aan en Claes wou een stapje opzijzetten opdat ik vice-premier zou worden. Maar ik wou terug naar mijn roots, Europa. Jean-Luc Dehaene had toen de rooms-rode coalitie gevormd en toen heb ik Wilfried Martens nog aangeboden om het mandaat in de Europese Commissie op te nemen, maar hij wou opnieuw premier worden.”
“Een commissaris moet zich onafhankelijk gedragen, tegenover de politiek en tegenover zijn land. Ik nam dat letterlijk. Ik evolueerde zeer snel weg uit het partizane en dat lag mij ook beter. Ik zou nu nooit meer een partizane positie kunnen innemen, omdat ik er maar voor de helft zou in geloven. En dan dreigt het cynisme. Dat wil ik mezelf niet aandoen en anderen nog minder. Daarom wou ik bij de laatste verkiezingen ook geen kandidaat zijn voor het Europees parlement. De Commissie werkt helemaal anders, professioneel als het ware, in functie van een algemeen belang. Ik had schitterende ambtenaren en ik heb ze ook beschermd tegen alle mogelijke invloeden en druk. De Commissie functioneert niet als een regering waarin iedereen met handen en voeten aan een partij gebonden ligt. Helaas zit het er nu in dat de partijpolitiek via het Europees parlement toch veel meer op de Commissie gaat wegen.”
Vooral in zijn tweede mandaat, toen hij het concurrentiebeleid in zijn bevoegdheid had, groeide Karel Van Miert tot prominentie uit. Hij trad op als een scheidsrechter, die waakte over de toepassing van regels die hij zelf niet had opgesteld en waar ook geen politieke of ideologische discussie over bestond. “Niet meer, nee. Bij mijn aantreden schreven Britse kranten: dat moet een misverstand zijn. Waarom? Omdat sommigen het concurrentiebeleid ideologisch bekijken, terwijl het er eigenlijk om gaat om de vrijemarkteconomie, eens men daarvoor heeft gekozen, een beetje eerlijk te laten functioneren. Dan moet je ook tegen de grootsten en de machtigsten optreden, om ervoor te zorgen dat niemand boven de wet staat. Want nationaal staan sommige van die bedrijven nu al boven de wet. Electrabel, dat is een staat in de staat. Bij regeringsonderhandelingen hebben we ooit eens geprobeerd om hen belastingen te doen betalen. Vergeet het! De PSC kwam daar met een tiep van Electrabel aan de onderhandelingstafel zitten!”
ZO BEN IK GROOT GEWORDEN
“Het oude economische systeem, waarin de politiek verweven zat met industriële of bancaire monopolies, zoals in Italië en Duitsland, dat is niet meer van onze tijd. Waar het voor een commissaris op aankomt, is onafhankelijkheid. Wat voor iemand is hij? Wil hij het doen op een niet-partizane manier? Kan hij de druk weerstaan? Dezer dagen wil Portugal beletten dat Spaanse banken Portugese banken overnemen, wegens het nationaal belang. Welnu, dat kan dus niet, anders kunnen we de binnenmarkt vergeten. De Portugese premier is wel een heel goede vriend van mij, maar ik moet de spelregels doen naleven.”
Na twee mandaten in de Commissie heeft Van Miert een reputatie van competentie en integriteit kunnen opbouwen. Maar dat heeft zijn prijs. “Het concurrentiebeleid is erg uitgebreid geworden en je staat voortdurend onder druk van deadlines. En het moet kloppen – ik ben er wel fier op dat ik al mijn dossiers heb gewonnen, op dat van de vaste boekenprijs na, waar ik de stemming verloor omdat er iemand naar het toilet moest. Zonder integriteit red je het niet. Ik ben trouwens zo groot geworden, dat heb ik aan mijn ouders te danken. Vandaar dat Agusta mij zo’n pijn heeft gedaan. Integriteit moet je elke dag in de praktijk brengen. Net daarom heeft nooit iemand geprobeerd om mij om te kopen. Maar ongeveer al de rest is wél gebeurd. In de Formule-1-geschiedenis heeft men bijvoorbeeld een onbeperkt budget uitgetrokken om mij op alle mogelijke manieren aan te vallen en te vernietigen.”
In april volgend jaar vat Van Miert een nieuwe functie aan: hij wordt dan president van Nijenrode, een Nederlandse business school, niet bepaald een democratische instelling. Ondertussen heeft hij genoeg te doen: zijn traditionele colleges aan de VUB, gastcolleges aan de UCL, de Antwerpse universiteit of het Europacollege in Brugge. Hij is niet bang om met zijn overstap naar Nijenrode het verwijt te krijgen dat hij naar de overkant overloopt. “Die opdracht ligt me, ik wou terug naar het academische werk. Ook daar zijn veel ontwikkelingen gaande, dat is een intellectuele uitdaging. En ik wou ook weg uit het traditionele vrijzinnig-ideologische hokje.”
Jos Grobben Marc Reynebeau