Op de ochtend van mijn geboorte, op weg naar de kruidenier, was mijn vader getuige van een merkwaardig voorval. Midden op het zebrapad van de drukke ringweg stond een piano. Auto’s reden traag en weken onnodig ver uit, bestuurders leken een uitval naar hun koetswerk te vrezen. In de omgeving kon mijn vader niemand onderscheiden die ontzet naar een piano zocht. Een verhuisbedrijf of simpelweg bestelwagens, een open deur van een nabije woning: het ontbrak allemaal. Toen mijn vader groen licht kreeg, stak hij samen met andere voetgangers over. Bewust van de vele blikken in hun richting, raakte geen van hen het voorwerp aan. Mijn vader kocht eieren, zout, boter en ansjovis. Op de terugweg stond de piano op precies dezelfde plek. Iemand zou ergens wel de bevoegde instanties verwittigen, moet iedereen gedacht hebben, vertelde mijn vader telkenmale. Communicatiemiddelen in zakformaat bestonden nog niet.
Een uur later kwam ik ter wereld zonder verwikkelingen, ik huilde krachtig maar kort, want van mijn moeder hield ik toen al innig. ’s Avonds doolde mijn vader dronken door de stad: een zoon. Hij had een zoon. Mijn vader was erg bescheiden en verwachtte niets van het leven; in zijn genetische code een onstuitbare drang naar pekelzoute gerechten. Toen veel later een jongmens hem verhaalde van de overzeese gewoonte om zout te likken en dat vervolgens met alcohol te blussen, zei hij dit al van zijn veertien jaar te doen; in cafés refereerde men aan mijn vader met ‘het zoutvat’. Op de avond van mijn geboorte liep hij ze allemaal af, en overal werd op mijn geluk geklonken. In de buurt van het station stak hij de ringweg over. Hij liep op het zebrapad en dacht aan het merkwaardige voorval die ochtend. Vanaf de groen begroeide middenberm ontwaarde hij dezelfde piano, midden op het zebrapad van de andere rijrichting. Het holst van de nacht. Ze waren helemaal alleen, de piano en mijn vader. De verkeerslichten veranderden van kleur, en wederom. Aan de grond genageld bracht hij uiteindelijk nederig uit dat hij vandaag vader was geworden, van een zoon: Peter.
Op de ochtend van zijn eerste hartaanval, te wijten aan zijn slechte eetgewoonte, las ik over de Pianoman, over wie ik mijn eerste column zou schrijven. Een wereldvreemde jongeman leek recht uit zee op een Engels strand te zijn gewandeld. Niemand wist wie hij was, gedurende drie maanden sprak hij geen woord. In zijn bezit slechts muziekpartituren. Gevraagd naar zijn naam tekende hij een piano, met het juiste aantal toetsen, men vermoedde in hem een verwarde virtuoos. Toen de Duitse boerenzoon zichzelf als kunstwerk verknoeide door te spreken, sukkelde mijn vader, na een tweede infarct, in een coma. Ik zou zijn stem nooit meer aanhoren.
Op de avond van zijn teraardebestelling, hoorde ik het gelach aan de koffietafel nog naklinken, het goedhartig herinneren van mijn vader en de aan hem verkleefde anekdote over de wandelende piano, toen ik op het wereldwijde web het bericht las dat vlak bij de top van Ben Nevis, de hoogste berg van Schotland, berucht om zijn barre klimaat, een mysterieuze ontdekking was gedaan. Een team dat de berg schoonmaakte, vond er de restanten van een piano.
Op een stuk koekjesverpakking dat men in de omgeving van het instrument aantrof, stond een houdbaarheidsdatum, het jaartal 1986, voorafgegaan door mijn geboortedag.
PETER TERRIN IS SCHRIJVER.
Peter Terrin