Brussel krijgt er volgende maand vijftien hectaren flaneerzone bij. Onze reporter trok op verkenning met Ann Van de Vyvere. Een vrouw die in de running is om straks mee na te denken over de invulling daarvan. Een verhaal over een verdwenen kerk, straatplanten met een communautair programma en broodzakken die in de bomen hangen.
‘Wandelen is een belangrijk onderdeel van de Europese cultuur.’Zeg dat een groot cultuurgoeroe het gezegd heeft. Een paar jaar geleden zong Gerard Mortier de ode van de wandelaar. Geef hem eens ongelijk. De oude Grieken hadden al de stoa: een lange gang om te slenteren tijdens het filosoferen. Maar ook de nieuwe Belgen hoeven niet altijd te mokken. Eind juni worden een aantal centrale Brusselse lanen, zoals de Anspachlaan, verkeersvrij. Vijftien hectaren flaneergebied erbij.Alleen: wat moeten we daar nu mee aanvangen? En waar is Gerard Mortier als je hem nodig hebt?
Afspraak gemaakt met een ervaringsdeskundige. Ann Van de Vyvere spijbelt al 39 jaar in Brussel. Een afwijking als een andere. Als kind liep ze soms hotels binnen, op zoek naar de brandtrap. Om zo naar de bovenste verdieping te klimmen en naar de stad te kijken. Altijd mooie vergezichten, daar.
Zoveel jaar later kijkt ze nog altijd graag naar haar stad. En ze doet ook nog altijd gekke dingen. Omdat ze ‘het hoe en het waarom van alledaagse dingen wil weten’.
Intussen werkt ze als Hogeschool Buurtwerker voor LUCA School of Arts, is ze artistiek coördinator van haar vzw Irma Firma. En fan van die ene zin uit A la recherche du temps perdu van Marcel Proust. ‘De werkelijke ontdekkingsreis bestaat niet uit het zoeken van nieuwe landschappen, maar in nieuwe ogen hebben.’
Ze wou in het Noordstation in Brussel afspreken. Omdat het een van de weinige plaatsen is waar heer, hoer en boer naast elkaar lopen. Ze heeft ook een theorie over stations. ‘Die hebben allemaal een goede en een slechte uitgang.’
Les 1 voor de flaneur: Walk on the wild site. Neem altijd de slechte uitgang, die is een stuk spannender. Les 2: Let op de kleintjes. Kijk, als u buitenkomt, naar beneden. Naar het trottoir, want daar groeit heel wat tussen de straatstenen.
Ann wordt er al jaren door betoverd. ‘Het begon allemaal tien jaar geleden. Aan de Arduinkaai zag ik een paar vluchtelingen uit het Klein Kasteeltje van de grond eten.
“Wat doen jullie?”, vroeg ik.
“We kennen die planten van in ons thuisland”, zeiden ze. “Ze zijn heel lekker.”‘
Sindsdien kijkt ze met nieuwe ogen naar de vloer van de stad. ‘Er groeien veel groenten, al zien die er niet uit als in de supermarkt. We zijn zo gewend geraakt aan wat we daar kopen dat we zelfs de originelen niet meer herkennen op straat. Kompassla bijvoorbeeld, een voorouder van de sla die we nu eten. Die werd door de Egyptenaren geteeld en minder bitter gemaakt. Toch geweldig dat er op het voetpad van Brussel-Noord overblijfselen te zien zijn van de oude Egyptische cultuur? Die kompassla heeft ook speciale vormen: een stevige stengel en de bladtoppen die het noorden en het zuiden aanwijzen. Eigenlijk is het een kompas voor verdwaalde reizigers.’
‘Wat verderop, aan de spoorberm, groeien dan weer tomaten. ‘Met dank aan de uitwerpselen van mensen. Als iemand die tomaten gegeten heeft op de trein naar het toilet gaat, dan gooit die tomatenzaad op de sporen. Want die verteren dus niet.’
‘Soms wist ik niet wat ik zag. Op een plein aan het Centraal Station vond ik zowaar zeewier. Ook daar is een simpele verklaring voor. Toen de stad aangelegd werd, hebben ze van overal zand aangevoerd, onder meer van het strand. Die kiemen zijn altijd in dat zand blijven zitten. In het Jubelpark groeide een aardappelplant. Bleek dat er na de Eerste Wereldoorlog een periode van hongersnood geweest is. De overheid stond toen even toe dat bewoners het terrein gebruikten als moestuin. Die aardappelplant was daar nog een restant van.’
En zo kan Ann een alternatieve geschiedenis van de stad schrijven. ‘Niet alleen van Brussel trouwens, ook van andere steden. Alleen in Leuven is dat onmogelijk. Daar groeit zo goed als niets op het trottoir. Het is er te proper.’
Op andere voetpaden bulkt het dan weer van de migranten. ‘Die zijn hier per toeval terechtgekomen. Door de wind – in de stratosfeer zijn pluisjes van paardenbloemen teruggevonden, maar vaak ook door mensen. Zaden van planten gebruiken ons als taxi.’
Ze reizen niet alleen vaak met mensen, ze gedragen zich ook als mensen. ‘Eenmaal die planten zich gevestigd hebben, krijg je ze amper nog weg. Zo diep zitten hun wortels in de grond. Ze voeren oorlog met elkaar, verspreiden ziektes en bakenen hun terrein af. Net als bij mensen heb je ook bij de planten illegalen, die het land niet binnen mogen.’
– Maar zijn ze gezond?
– ‘Dat vroeg ik me dus ook af. Ik heb ze naar een lab gestuurd en dat viel goed mee. Alleen moet je ze een meter van de stoeprand plukken, buiten het bereik van de uitlaatgassen. En het best ook wassen, je kunt nooit weten of er een hond op gepist heeft. Maar dat geldt ook voor groenten uit de supermarkt.’
‘Ik organiseer wandelingen door de stad. ‘How to survive in the city?’ In het begin zijn mensen altijd argwanend. “Ik eet niets van wat er op straat groeit. Dat is vies.” Maar op het einde van de wandeling zijn ze allemaal bijgedraaid. Laatst stapte ik door Brussel met een aantal ambtenaren, allemaal netjes in pak en met aktentas. Na een uur zaten ze allemaal op hun knieën op het trottoir. Op zoek naar alles wat eetbaar was.’
Dat goddelijke beeld, zegt ze, daarvoor doet ze het ook een beetje. ‘En nadien hebben we gekookt met wat we gevonden hebben.’
– En welke stad is het lekkerste?
– (lachje) ‘Brussel, natuurlijk. Hier wonen mensen van overal, dus je vindt er ook planten van overal. In de Brabantwijk drinken ze bijvoorbeeld vaak muntthee, dat zie je ook op het trottoir. Aan de hand van de planten kun je bijna afleiden welke nationaliteiten er zijn in een stad. Niet dat dat nieuw is. Toen Christoffel Columbus naar Amerika trok, liet hij ook plantensporen na. De indianen konden zien waar hij geweest was.’
Ze hadden wel betere ogen dan wij. ‘Een tijd geleden wou ik zo’n wandeling organiseren in Amsterdam. Vooraf had ik een afspraak gemaakt bij de stadsbioloog. Ik legde hem alles uit, maar hij antwoordde: “Hier groeit niets op voetpaden, mevrouw.” “Dat kan niet”, probeerde ik nog. “Het spijt me, maar ik kan u echt niet helpen.” Hij wandelde naar zijn fiets. Twee minuten later stond hij er terug. “Kijk eens wat ik allemaal gevonden heb. Ongelofelijk dat ik dat nooit gezien heb.”‘
Die laatste zin hoort Ann wel vaker. Ze geeft studenten geregeld een taak mee: ga een paar uur op een plein zitten en noteer alles wat je ziet. ‘Een verschrikkelijk moeilijke opdracht, maar ook leerzaam. Je ziet dingen die je daarvoor nooit gezien hebt, hoewel ze er wellicht altijd geweest zijn.
‘Laatst kwam er een student naar me toe: “Hier in Brussel hangen overal broodzakken in de bomen.” Nu valt me dat ook op. Voor moslims is brood heilig. Zij mogen dat niet zomaar weggooien en hangen het dan maar in de bomen, opdat arme mensen het zouden oppikken. Niet echt een geweldig idee, want dat brood trekt ratten en ongedierte aan.
‘We denken er nu aan om broodkasten te plaatsen. Of om dat weggegooide brood om te zetten in elektriciteit via gistingsmachines. In de buurt leven veel daklozen. Die hebben tegenwoordig allemaal een gsm, maar er zijn geen stopcontacten in de publieke ruimte. Ze kunnen hun gsm dus moeilijk opladen. Wij willen door dat brood energie teruggeven aan de buurt.’
– Ha! Kunst gaat alsnog de wereld redden.
– ‘Daar doe ik allang niet meer aan mee. (lacht). Het is trouwens de taak van een overheid om de publieke ruimte in te vullen. Burgers of kunstenaars kunnen wel dingen signaleren, maar je mag het niet alleen aan hen overlaten. Veel van die burgerinitiatieven mislukken en ik begrijp ook waarom. Mensen denken vaak: we gaan iets doen. Maar zo werkt het dus niet. Ook de andere partij moet er iets aan hebben. In Spanje en Griekenland zijn er nu heel wat alternatieve economieën aan het ontstaan. Ouders vragen of iemand hun kind pianoles wil geven, want ze kunnen dat niet meer betalen. In ruil doen zij dan boodschappen of iets anders. Dat werkt wel, omdat het voor beide partijen een noodzaak is.’
Mannen maken plannen in de publieke ruimte, dat deden de oude Grieken in hun stoa al. ‘Maar vaak kijken ze niet goed genoeg’, zegt Ann.
Twee jaar geleden verbleef ze maandenlang in Etterbeek voor een project.’s Avonds hing ze rond aan het Van Meyelplein. ‘Buurtbewoners spraken me aan over een verdwenen kerk. In 1993 hebben ze die gesloopt. Op het eerste gezicht een terechte beslissing. Die kerk was bouwvallig, er kwam amper nog iemand. Het kostte veel om alles te onderhouden.
‘Toch had de buurt zich verzet. Er werden protestacties georganiseerd om die kerk te redden. Allemaal tevergeefs. Op een dag stonden er kranen. De afbraakfirma probeerde met een grote ijzeren bol de kerk te slopen, maar dat mislukte. De bol keerde terug, richtte zich tegen de kraan en verwoestte die. “Een signaal van God! Die is ook tegen de sloop”, riepen de buurtbewoners.’ (lacht)
Twintig jaar later leeft die verdwenen kerk nog altijd op dat plein. ‘Mensen lieten me hun fotoalbums van het gebouw zien en raakten er maar niet over uitgepraat. Ik vond dat vreemd, want er wonen amper katholieken. “Sinds die kerk weg is, is dit een achtergestelde buurt geworden”, zei iemand me. “Alles is veranderd.”
‘Wat bleek nu? Rond die kerk waren heel wat handelaars: een bloemenwinkel, een bakker, een begrafenisondernemer…. Na de afbraak van de kerk zijn die een voor een vertrokken of failliet gegaan. Het ging niet zozeer om de kerk, wel om de ontmoetingsplaats die verdwenen was. Die mensen hoorden door die kerk ergens bij.
‘Het deed me wat denken aan een reportage van Louis Theroux over een ufo-conferentie. “Waarom doe je dit toch?”, vroeg hij aan een vrouwelijke deelnemer. “Ufo’s bestaan niet, hou ermee op!”
Die vrouw werd kwaad en riep: “Laat me met rust. Ik weet dat het niet waar is. Maar ik heb eindelijk vrienden, ik hoor ergens bij.” Dat is iets wat vaak onderschat wordt. Erbij horen is vaak belangrijker dan wat mensen doen.’
– Word je Brussel ooit beu?
– ‘Nee. Er leven hier zoveel verschillende mensen op dezelfde plek. Die volgen ook allemaal letterlijk een ander parcours. Ik vraag vaak aan mensen om de weg te tekenen die ze elke dag afleggen. Omdat dat iets vertelt over iemand.
‘Een sans-papier bijvoorbeeld zal nooit de straat oversteken als het rood is – terwijl iedereen in Brussel dat doet. Die heeft angst om opgepakt te worden voor zo’n futiliteit. Mensen uit sociale woningbuurten komen dan weer zelden buiten hun blokken. Je zal ze bijvoorbeeld nooit zien op een bank in een park. Want dat zijn publieke plekken waar ze zichtbaar zijn. En waar je zichtbaar bent, ben je ook kwetsbaar.
‘Maar dat geldt natuurlijk ook voor mensen buiten de stad. Een paar jaar geleden heb ik met twee collega-kunstenaars een grote wandeltocht gemaakt. We hadden ook dieren bij ons: een koe, een varken, een schaap, een ezel…. Bedoeling was om hen de zee te laten zien.’s Avonds gingen we aan boeren vragen of we mochten blijven slapen. Wel, die waren nog nooit buiten hun dorp geweest. Zelfs niet voor hun huwelijksreis. Hun dorp, dat was hun wereld. Na die wandeltocht heb ik hen uitgenodigd in Brussel. Ze wisten niet wat ze zagen. “Hier liggen mensen op straat”, riepen ze. Of: “Je hoort hier alleen sirenes.” Dingen die ik allang niet meer opmerkte.
‘Die reis was nog om een andere reden interessant. We kregen geen toestemming om in de stad te vertrekken. Je mag niet zomaar met een dier langs de straat lopen. Wel met een hond en een kat natuurlijk, maar niet met pakweg een ezel. Heel begrijpelijk eigenlijk, om ziekten te voorkomen. Maar daar heb ik geleerd hoe gereguleerd de publieke ruimte wel is.’
Het is vijf uur. Het is druk geworden in de stoa van Brussel-Noord. Iedereen haast zich naar huis, weg uit de stad.
‘De angst van Vlamingen voor Brussel, dat is toch iets ongelofelijks’, zegt Ann.
‘Op infovergaderingen van Sint-Lukas merk ik dat vaak. Studenten brengen hun ouders mee. De eerste vraag die ze stellen is niet of de opleiding deugt, maar wel: “Is Brussel veilig?”
Ik antwoord dan altijd: “Ja. Of misschien niet. Maar Brussel is wel ongelofelijk boeiend.” En dat meen ik. Onbekend is onbemind. Die boodschap probeer ik ook mee te geven in mijn projecten.
‘Ook op vakbondsbetogingen is die angst vaak heel tastbaar. Veel van die mensen komen een keer per jaar in Brussel. Ze arriveren om één uur in het Noordstation, soms helemaal dronken. En dan maar blikjes smijten naar de hoeren. Alsof dat hier een vuilbak is. Er is zo weinig respect voor Brussel.’
– Geldt dat ook voor planten?
– ‘Ik ken niet echt planten met een Brusselfobie, nee (lacht). Maar wel een variant. De Valse Aardbei. Vreemd verhaal: die komt uit het Oosten, maar via Duitsland is die in Brussel beland. Intussen heeft de Valse Aardbei ook Vlaanderen veroverd, maar het gekke is dat ze de grens met Wallonië niet oversteekt. Ze stopt net aan de grens.’
– Een plant met een communautair programma, zowaar. Waarom?
– ‘Weet ik niet. Het is een groot mysterie. Niemand heeft er een verklaring voor. Maar soms is de vraag stellen veel fijner dan het antwoord geven.’
DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
‘Aan de hand van de planten op het trottoir kun je afleiden welke nationaliteiten er in een stad wonen.’
‘Het onkruid van Brussel smaakt het lekkerst, beter dan dat van andere steden. Alleen in Leuven vind je niets. Die stad is te proper.’