Het Nieuw Wereldtijdschrift houdt op te bestaan. Zo verdwijnt een maatstaf voor de literatuur.
Het pas verschenen nummer van het Nieuw Wereldtijdschrift (NWT) is een dubbele aflevering. Dat een blad met een dubbelnummer uitpakt, is doorgaans een noodoplossing voor een redactie die een steek heeft laten vallen. Het is ook in het geval van het NWT een slecht teken, maar om andere redenen. Met dit nummer 5/6 van de veertiende jaargang houdt het NWT namelijk op te bestaan.
De reden van het verdwijnen van het blad is eenvoudig : het geld is op. Of liever, het blad was altijd al verlieslatend en de uitgever, de Nederlandse Weekbladpers-groep, had geen zin meer om dat gat, zowat driekwart miljoen frank groot, nog langer te blijven dichten. Een ultieme reddingspoging om het nu tweemaandelijks verschijnende NWT om te vormen tot een meer algemeen cultureel maandblad, bleek al evenmin financieel haalbaar. Exit het NWT.
Het blad was in alle opzichten het kindje van de in mei overleden Herman de Coninck. Niet alleen was hij er, vrij letterlijk, de geestelijke vader van, gedurende de veertien jaar dat het bestond, stelde hij het omzeggens alleen en dus grotendeels naar zijn eigen beeld en gelijkenis samen. Hij kreeg wel bijstand van een redactie, aanvankelijk met Paul de Wispelaere en Piet Piryns, later aangevuld met Benno Barnard en Mark Schaevers. Maar het innoverende aan het NWT was net dat het met De Coninck over een hoofdredacteur in loondienst beschikte. Andere Vlaamse literaire bladen worden in de regel na de werkuren in elkaar geknutseld, als gaat het om een veredelde hobby.
INTERNATIONAAL MODEL
Er schuilt dus een barre logica in dat het NWT ongeveer tegelijkertijd met De Coninck verdwijnt. Ongeveer : de NWT-aflevering die kort na de zomer verscheen, was nog geheel door hem samengesteld, het nu verschenen dubbelnummer neemt, met een foto van hem op de cover, afscheid van de aflijvige, met enkele nagelaten gedichten en twee vroege poëzie-essays van De Coninck, plus een reeks opstellen waarin Rutger Kopland, Willem van Toorn, Piet Piryns, Hugo Brems en Jeroen Brouwers hem portretteren als dichter, criticus, bladenmaker en vriend.
Het NWT verscheen in 1984 op de puinen van het Nieuw Vlaams Tijdschrift (NVT), een gedegen blad met een oude, nogal in zichzelf gekeerde traditie, dat teloorging als gevolg van weggevallen subsidies. Met die voorgeschiedenis wou het NWT in het geheel niets te maken hebben. De Coninck meende dat het oubollige en onwereldse karakter van de bestaande literaire periodieken een groot potentieel publiek afschrikte. Het NVT had slechts enkele honderden abonnees en dat was (en is) voor dat soort bladen in Vlaanderen niet ongewoon.
Vandaar dat De Coninck zijn inspiratiebronnen niet zocht in de toen geheel versufte Vlaamse literaire traditie, maar wel in de betere internationale magazinejournalistiek. Hij wou dus niet rustig bij de brievenbus op inzendingen van toevallige medewerkers zitten wachten en die braaf naar de drukker dragen, maar bestelde bijdragen voor zijn blad. Hij maakte het blad naar het ideaal dat hij zich daarvan in zijn hoofd had gevormd. Het NWT moest een professioneel gemaakt blad worden, naar het model van de lifestyle-, mode- of erotiek- glossy‘s. Literatuur vond hij niet te chique om er niet enige layout en foto’s aan toe te voegen.
En het moest vooral goed en helder geschreven zijn, zonder daarom banaal te worden ; De Coninck introduceerde het begrip eindredactie in de Vlaamse literaire bladen. Het NWT had een cultureel maandblad met een literaire inslag moeten worden ; literair omwille van de kwaliteit en de impact van het geschrevene, cultureel omwille van de focus die cultuur op de wereld biedt. Want zoals hij vormelijk de wereld in de ivoren toren van de literatuur wou introduceren, zo wou hij de literatuur in de wereld brengen, daarop betrekking doen hebben, daarin een rol laten spelen, zoals hij dat vermoedde bij auteurs als Milan Kundera, Salman Rushdie, Ryszard Kapuscinsky, John Berger of Eduardo Galeano.
LEEST HET NWT
En, zo was het plan, zo kon literatuur op een ruimer forum worden gebracht. De Coninck vond dat voor zijn blad een potentieel publiek van wel enkele tienduizenden lezers bestond, enfin, tienduizend, kom, toch zevenduizend. Een droom, zoals De Coninck het in een nagelaten gedicht verwoordde : ?in de verte een vliegtuigje met een vlag : ‘Leest het NWT’.?
Het abonneebestand van wat uiteindelijk een tweemaandelijks literair blad bleef, stabiliseerde zich op 2.500, terwijl nog een vijfhonderd exemplaren via de boekhandel en de krantenzaak de deur uitgingen. Dat is vijf keer zoveel als het doorsnee literaire tijdschrift, geen geringe prestatie. Maar De Coninck vond het nooit echt genoeg en wat het blad des te kwetsbaarder maakte : de uitgever moest er elk jaar geld op toeleggen.
De vormelijke aantrekkelijkheid, de constant hoge, internationale kwaliteit en de respectabele oplage maakten van het NWT op korte tijd het meest toonaangevende Nederlandstalige literaire tijdschrift en van zijn hoofdredacteur een mandarijn, een rol en machtspositie waar De Coninck slechts met gemengde gevoelens tegenaan keek. De lijst van auteurs die hun eerste passen in het NWT zetten of door het blad vanuit het buitenland in de Nederlanden werden geïntroduceerd, is bepaald indrukwekkend. Sommigen werden zelfs echte poulains, bij de Vlamingen bijvoorbeeld Charles Ducal, Rita Demeester, Bernard Dewulf, Kamiel Vanhole, Herman Leenders en wijlen Wim Neetens.
Nog belangrijker daarbij is dat het NWT het kortverhaal weer burgerrecht heeft verschaft in de Nederlandse en vooral de Vlaamse literatuur. Het is wat curieus om op te merken dat de dichter De Coninck met het NWT niet meteen de poëzie, maar wel het essay (hij was een fan van Patricia de Martelaere) en vooral het proza een nieuwe impuls heeft gegeven. In het laatste NWT-nummer merkt ook Hugo Brems die paradox op, zonder er een antwoord op te geven. Laten we het een vorm van onthechting noemen.
M.R.