Ook het historische slagveld van Boezinge valt ten prooi aan de bonanza van de Ieperse industrie. De internationale pers kwam er vorige week naar kijken. Alleen de Diggers willen het oorlogsverleden nog ‘redden van de vooruitgang’. Maar in de slagveldarcheologie zijn er altijd kapers op de kust.
Een lichte nevel hangt over het land. Zwarte, dampende aarde in grote hopen. Verraderlijke, drassige putten. Zompige, zuigende modder, waarin mannen met laarzen rondbaggeren. Als de waarnemer over genoeg inlevingsvermogen beschikt, lijkt het weer op het slagveld uit de Eerste Wereldoorlog. Dan ruikt de opengescheurde grond weer naar gas en naar lijken. Dan klinkt weer het geluid van huilende obussen, en dan is de lucht weer vol verschrikking en verminking. Maar het lawaai dat er nu te horen is, komt niet van oorlogstuig maar van graafmachines op rupsbanden. En de vreselijke stank die er nu hangt, komt niet van ontbindende lijken maar van pure paardenmest, die tot compost wordt verwerkt in een van de nieuwe bedrijven, die hier boven de oude loopgraven zijn neergestreken. In de verte gaapt het rode, bakstenen hoofdkwartier van Lernout & Hauspie.
Veel archeologisch patrimonium werd al geschonden, want verkavelingen, wegenwerken en industriezones rukken in razend tempo op. ‘De grond zit nog vol gesneuvelden’, zegt Aurel Sercu van de Diggers, een groep slagveldarcheologen, die het niet aan inlevingsvermogen ontbreekt. ‘En talloze lijken worden nu onder die bedrijven begraven tot in de eeuwigheid.’ De Diggers willen de geschiedenis aan de bodem ontrukken en ‘redden van de vooruitgang’. Dat was in het bonanzaklimaat van de laatste jaren niet evident. Het soldatenkerkhof Colne Valley Cemetery werd door een bedrijf al van de buitenwereld afgesloten – geen morzel grond werd uitgespaard voor een buffer rond de graven. De nieuwe Bargiestraat werd dwars over een waardevolle dug-out gegoten, een onderaards legerkwartier, waarin de bedden van de Britse officieren nog onaangeroerd stonden. En nu wordt het hele, historische slagveld van Boezinge halsoverkop ingenomen.
JAKHALZEN EN MESTKEVERS
Vorige week werden de Diggers in de Britse sensatiepers door het slijk gehaald, maar Ieper staat nog pal achter hen. Lijkenpikkers, grafschenders, aasgieren, jakhalzen, mestkevers – dat waren de koosnaampjes die de tabloids gebruikten voor de Diggers, die ervan beschuldigd werden de gesneuvelde Tommies op te delven om hun persoonlijke bezittingen op de zwarte markt te verkopen. Omdat het Britse leger 250.000 manschappen in de Ieperse regio verloor, wordt die streek als ‘heilige grond’ beschouwd – waar nog altijd zo’n 100.000 soldaten worden vermist. De Diggers reageerden zwaar gekrenkt en eisten een rechtzetting. Zij hebben in twee jaar inderdaad 105 gesneuvelden opgegraven (vooral Britten, maar ook Duitsers en Fransen), maar dat gebeurde met officiële toestemming. Hadden zij dat niet gedaan, dan waren de lijken overdag vermorzeld door bulldozers en ’s nachts onteerd door schattengravers en souvenirjagers – want op dat vlak bestaat er wel degelijk een probleem.
Volgens Marc Dewilde van het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, dat de Diggers superviseert, is er in het Ieperse allang een illegale handel in oorlogsrelicten: ‘In het café Canada is er elke maand zelfs een markt, waar honderden kopers en verkopers elkaar ontmoeten. In de Expo-hal, recht tegenover het bedrijf van Lernout & Hauspie, is er een jaarlijkse beurs voor militaria. En in de stad zijn er nog souvenirwinkels zoals de Shell Hole. Mensen kopen een oude loopgravenkaart en spitten zonder vergunning. Wij hebben de rijkswacht herhaaldelijk verwittigd, maar het is blijkbaar onmogelijk om de terreinen dag en nacht te bewaken. Trouwens, ook bij de Ieperse rijkswacht zitten er nogal wat verzamelaars van oorlogsrelicten. Daarom werken wij nu samen met de Diggers. Wij hebben zelf al nummerplaten van louche figuren opgeschreven, maar veel helpt het niet.’
Het probleem is dat veel amateur-archeologen alleen maar objecten willen vinden en intussen de structuren van een archeologische site vernielen. Het is in heel Europa een kwaal geworden door het succes van de metaaldetector. In ons land werd die in 1993 al verboden (behalve met vergunning), maar dat bleef dode letter. Met oorlogsrelicten kan er nu geld verdiend worden. Hoofdconservator Piet Chielens van het museum In Flanders Fields in Ieper: ‘Ook wij krijgen die spullen aangeboden: een geweer voor 15.000 frank, een uniform voor 20.000 frank, dat is wat de zwarte markt ervoor vraagt. De voorbije tien jaar zijn de prijzen bijna vervijfvoudigd.’ Piet Chielens had liever gezien dat het Boezingse slagveld bewaard bleef, zoals Hill 60 in Zonnebeke. ‘Nu moet het ophouden. Wij willen geen bulldozers meer door waardevolle sites. Maar ook de Britse lobby moet ons niet langer de les lezen.’
In 1998 werd het hevig bevochten, maar kleine slagveld van Boezinge – slechts enkele voetbalterreinen groot – definitief aangesneden in de derde uitbreidingsfase van het Industrieterrein-Ieperleekanaal. Daar lag vroeger het frontgebied waar de linies, zonder natuurlijk obstakel, tot op enkele tientallen meters van elkaar kwamen. Die posities waren het resultaat van de eerste gasaanval van 22 april 1915, toen de Duitsers tot hier konden doorstoten. Daarna werd er nog ruim twee jaar een vreselijke loopgravenoorlog uitgevochten. Speciaal is dat deze site na de oorlog onaangeroerd bleef liggen. Niemand kwam hier ‘diepgronden’: de grond tot ongeveer een meter diep onderzoeken en zuiveren van oorlogsresten. Dat was de wil van de eigenaar, dokter Hector Dekemele, wijlen de burgemeester van Boezinge. Er graasden koeien en er werden bieten gezaaid, maar verder bleef de ondergrond zoals hij in 1918 was achtergelaten.
ÉÉN GROOT KNEKELVELD
Twee jaar geleden begonnen de werken om een industrieweg aan te leggen en de percelen bouwrijp te maken voor bedrijven. Het terrein is inmiddels voor drie kwart ingenomen – allemaal loodsen en gebouwen die met elkaar concurreren in grauwheid en lelijkheid. Tijdens de werken bleek de ondergrond één groot knekelveld te zijn. Voortdurend werden skeletten verhakkeld, schedels blootgelegd, beenderen opgeschept. Kapotgereden geweerlopen en bajonetten staken uit de gemartelde aarde omhoog. Schattengravers roken hun kans en kwamen er met hun metaaldetectoren op af. Daarom vroeg het Ieperse stadsbestuur om de controle op te voeren en werd een overeenkomst met de Diggers gesloten, waarin zij gehouden zijn om de stoffelijke resten met het nodige respect te behandelen. Onbezoldigd vrijwilligerswerk, uiteraard. Sindsdien proberen de Diggers koortsachtig ‘om de machines een stap voor te blijven’.
De Diggers (‘spitters’) zijn een tiental mannen van middelbare leeftijd, waarvan enkelen al gepensioneerd, die in de Westhoek van jongs af aan gefascineerd waren door oorlogsgeschiedenis en die allemaal de microbe hebben om oorlogsrelicten op te graven. Elke zaterdag trekken zij ‘naar het front’ en graven zij als mollen in de Boezingse ondergrond. Het is zwaar en vies werk, een eeuwig moddergevecht in de ingewanden van de aarde, maar de bevrediging is groot. En nadien gaan ze een pint drinken bij Zoë in café De Vuurlinie, aan Boezinge-brug. Enkelen zijn aangesloten bij organisaties zoals de Western Front Association, of hebben zelf een privé-collectie van militaria. Zij geven grif toe dat het opgraven van skeletten niet hun eerste motivatie was – integendeel, het houdt hen telkens uren op – maar van lieverlede is het wel een soort ‘zending’ geworden.
Aurel Sercu, een gepensioneerde leraar uit Boezinge: ‘Het is onze trots dat wij die vergeten slachtoffers nog een eervol graf kunnen geven.’ Maar al sinds het voorjaar van 1998 worden ze geplaagd door gewetenloze verzamelaars, die de pas ontdekte oorlogsgraven plunderen en op grove wijze door de beenderen heen spitten. Een aantal skeletten werden door elkaar gehaald en van hun uitrustingsstukken en kentekens beroofd. ‘Wij hebben ons daar altijd van gedistantieerd. Daar moet hard tegen opgetreden worden’, zegt Sercu – maar dat laatste gebeurt nu net niet. Waardevolle loopgraven die zij blootlegden, werden de volgende dag overhoop gespit, en de oude duckboards werden gestolen. Kisten vol munitie en grote bommen, die de Diggers ergens moesten klaarleggen voor de ontmijningsdienst Dovo, werden herhaaldelijk door amateurs meegepikt.
Vooral de tweede helft van 1999 was zeer productief. Het begon toen Patrick Van Wanzeele, de pelotonchef van de Diggers, een vals gebit van een Brits soldaat zag liggen. Op die plek zouden ze de resten van zes gesneuvelden vinden. Daarna werden er elke week wel skeletten aangetroffen. Meestal in stukken uiteengereten. Een gaaf geraamte was zeldzaam. Een klein massagraf van Franse militairen werd ontdekt. En veel persoonlijke voorwerpen natuurlijk: een zilveren zakhorloge, een pijpenkop, een officiersfluitje, een woordenboekje Engels-Frans, een dek speelkaarten, een Christusbeeldje, een hartvormige schapulier of geluksbrenger, een trouwring met nog een vingerkootje in… Verder uiteraard veel roestige geweren en pistolen, handgranaten en mortierbommen, Britse uniformen en Pruisische pinhelmen, gasmaskers en lieslaarzen – dat alles goed bewaard in de blauwe klei van de Ieperse ondergrond.
OORLOGSLEED EN DIEPVRIESGROENTEN
Veel gesneuvelden werden aangetroffen in en rond de International Trench, een loopgraaf die tussen de twee linies lag, en die overging van Duitse handen in Britse, en weer in Duitse, en weer in Britse… tot beide partijen hem ten slotte beu werden en opgaven. De zone ligt nu gedeeltelijk onder het bedrijf Pinguïn, dat in diepvriesgroente handelt. Volgens de Diggers sneuvelden hier alleen al in de zomer van 1915 zo’n zeshonderd Britten en Duitsers voor een paar meter terreinwinst. Een minderheid van hen ligt begraven op het Talana Farm Cemetery in Boezinge. Van de meerderheid, die in de grond bleef zitten, hebben de Diggers er nu een aantal opgedolven, die op het Cement House Cemetery in Langemark werden herbegraven. Alleen ‘ known unto God‘ zoals op hun graf staat, want ondanks veel speurwerk bleven het onbekende soldaten.
Het is nu net dat probleem dat door de Britse pers werd aangegrepen als kritiek op de Diggers: het feit dat ze er niet in geslaagd zijn om iemand te identificeren. De enige uitzondering was een skelet met een gouden munt in de onderkaak: een Franse zoeaaf, die nog een plaatje droeg met zijn naam op, François Metzinger. Ook de in Ieper gevestigde Commonwealth War Graves Commission, die meer dan honderd tuiniers tewerkstelt om de Britse kerkhoven te onderhouden, noemde het statistisch ongewoon dat er zo weinig identificatiekaartjes en regimentsinsignes werden teruggevonden. De Diggers gissen zelf ook naar de reden. Aurel Sercu: ‘Denk je echt dat wij die insignes van amper driehonderd frank achterhouden en verkopen? Absoluut niet. De identificatiekaartjes waren toen van zeer povere kwaliteit. Bovendien, denken wij, werden veel van die zogenaamde dogtags en insignes toen al door overlevende kameraden meegenomen.’
Het toeval wou dat de Diggers een week geleden, net toen ze in de Britse pers onder vuur lagen, een tentoonstelling in Boezinge hadden (‘Gered van de Vooruitgang’) waar ze allerlei zaken uitstalden: tandenborstels, scheermessen, snuifdozen, militaire insignes, helmen, wapens… Maar dat zijn volgens hen los gevonden objecten, die niet in de buurt van gesneuvelden lagen. Volgens hun overeenkomst moeten zij strikt de geijkte procedures volgen. Als zij een stoffelijk overschot aantreffen, wordt de rijkswacht erbij gehaald, die een proces-verbaal opmaakt en aan de procureur van Ieper overmaakt. De knoken worden in één plastic zak gestopt, de persoonlijke bezittingen in een andere. Dat alles wordt aan de bevoegde autoriteiten bezorgd voor de herbegrafenis. Historische objecten maken de Diggers over aan het museum In Flanders Fields, maar minder waardevolle dingen mogen ze houden.
De crisis bij Lernout & Hauspie kan nu misschien de expansiedrift en bouwwoede in Ieper wat intomen. Piet Chielens: ‘Ik hoop dat fase 4 van de industriezone niet nodig is en dat men meer aan inbreiding gaat doen. Er is nog ruimte genoeg: naast Lernout & Hauspie is er wel plaats voor een golfterrein. Volgens het nieuwe structuurplan zal men verplicht worden eerst historisch advies in te winnen. In het verleden hield men geen rekening met het archeologische belang. Zo heeft men de A19 dwars door het aanvalsveld van de Derde Slag bij Ieper getrokken. Daar zitten soldaten en tanks onder het beton. Op de andere oever van het Ieperleekanaal heeft men nu ook al bedrijven tussen de begraafplaatsen gebouwd. En volgend jaar begint men aan de zuiderring, die over de beroemde Hellfire Corner zal lopen. Zelfs onder Lernout & Hauspie liggen waarschijnlijk nog lijken. Er zit in elk geval een dug-out onder die grond.’
RIVALITEIT EN JALOEZIE
Aurel Sercu is pas echt een bezeten Digger geworden nadat hij de ongewoon gave dug-out in Boezinge had gezien, hét pronkstuk op het palmares van de Diggers. De dug-out was ontdekt nadat de boer van het Klein Zwaanhof er met z’n tractor in was weggezakt. De houten constructie, tien meter onder de grond, bestaat uit lange gangen met aan weerszijden kamers en ateliers. De afdaling in de leeggepompte dug-out zal Aurel Sercu nooit vergeten: ‘Het gevoel is onbeschrijflijk, als je die stoelen, tafels en bedden ziet staan zoals tachtig jaar geleden. Er lagen nog sokken, hemden, laarzen, gamellen, drinkbekers. Al die tijd onaangeroerd.’ Het Ieperse stadsbestuur gaat er een herinneringsperkje aanleggen, maar een groot stuk van de dug-out is al verloren gegaan omdat er op een onoordeelkundige wijze schuimbeton in gespoten werd. ‘Die hebben we alvast níét kunnen redden van de vooruitgang’, zucht Aurel Sercu.
Vorige week kreeg hij, in het zog van de Britse pers, ook heel wat Nederlandse journalisten over de vloer. De mediaheisa maakt de gezagsdragers van ‘vredesstad’ Ieper wat zenuwachtig, want het oorlogstoerisme is een belangrijke inkomensbron. En de kritiek zorgt voor grote spanning tussen de verschillende groepen van slagveldarcheologen. Er is veel jaloezie en rivaliteit tussen de Diggers en de van hen afgesplitste groep Abaf ( Association for Battlefield Archeology in Flanders) in Zonnebeke. Abaf heeft onder meer een ondergronds legerkwartier in Wijtschate ontdekt, maar kreeg geen vergunning om dat verblijf bloot te leggen. Deze week schrijft Aurel Sercu een brief aan de kopstukken van Abaf met de dringende bede om formeel te ontkennen dat zij achter de hetze tegen de Diggers zitten – zoals hij van overal te horen kreeg.
De Diggers hebben hun ervaringen neergeschreven in tijdschriftjes zoals De Boezingenaar en De Detectoramateur. Want ze willen dat het publiek er iets van opsteekt. Daarom hadden ze ook de tentoonstelling opgezet. Het werd een overrompeling: ze hadden tweehonderd mensen verwacht, maar er kwamen er bijna tweeduizend – waaronder veel Britten die de Diggers hun steun toezegden. Aurel Sercu, niet voor niets een gewezen leraar, wil dat we leren uit de geschiedenis: ‘Cynici beweren wel dat de geschiedenis ons leert dat de mens nooit leert uit de geschiedenis. En dat hij zelfs dát er niet uit leert. Maar wij leggen ons daar niet bij neer.’ En wat heeft hij bij het diggen het meest geleerd? ‘Dat een oorlog nooit winnaars heeft, alleen verliezers. En dat niets al dat leed waard is.’
Chris De Stoop