Het testament
Negentien dagen voor zijn dood stelde Napoleon eigenhandig zijn testament op, waarbij hij voor één keer de moeite deed om leesbaar te schrijven. Het document, van de geest van de keizer doordrongen, bevindt zich in de archieven van Les Archives Nationales in de Marais te Parijs. Het ligt in een safe in een speciale kamer die afgesloten is met grote, gesculpteerde mahoniehouten deuren.
Tussen 15 en 28 april 1821 leek het wel of de oude Napoleon terug was, de man die alles tot in de kleinste details regelde en niets aan het toeval overliet. Hij heeft in die twee weken elke dag aan zijn testament gewerkt en er heel wat amendementen aan toegevoegd. De laatste wilsbeschikking bevatte zowel praktische, morele als diep persoonlijke bepalingen. Het stipuleerde onder andere dat de privégelden van de keizer gelijk zouden worden verdeeld tussen de voormalige militairen en de Franse steden die hadden geleden onder de geallieerde invasies in 1814 en 1815. Pas in 1854 nam de Franse regering van Napoleon III die bepalingen ter harte. Ze diende de kosten zelf te betalen, want het fortuin van Napoleon was allang verdwenen in de zakken van bankier Lafitte, die het testament beheerde, en waarschijnlijk ook in die van zijn voormalige adjunct Montholon, die het moest uitvoeren.
De keizer had 200.000 francs nagelaten aan de oude Gardesoldaten die in Ligny en Waterloo een arm of been waren kwijtgeraakt. Nog eens 300.000 francs waren bestemd voor de mannen die hem naar Elba hadden vergezeld of hem tijdens de penibele aftocht in Waterloo hadden beschermd. Het was weinig in vergelijking met de sommen die hij veil had voor zijn persoonlijke vertrouwelingen: Montholon bijvoorbeeld kreeg 667.282 francs (maar eigende zich dus wellicht een veelvoud toe), generaal Bertrand erfde 542.697 francs en kamerheer Marchand zelfs 913.980 francs. De eer werd ongelijk beloond, maar in elk geval beloond.
Napoleon zou Napoleon niet zijn als hij geen bom in zijn testament zou hebben verborgen. Dat deed hij door nog enkele tientallen miljoenen uit te delen die er niet waren, kapitaal waarvan Napoleon beweerde dat de Franse staatskas het hem verschuldigd was. Het was van meet af aan duidelijk dat de nieuwe regering van Louis XVIII dat geld nooit zou ophoesten, al was het maar omdat er kolossale strafbetalingen moesten worden voldaan aan de geallieerden. Aan de koning om aan de begunstigden uit te leggen dat hij niet kon betalen. Het was Napoleons manier om nog wat onrust te stoken na zijn dood.
Er stond nog een zin in het testament die voor veel emoties en diplomatiek getouwtrek zou zorgen. ‘Het is mijn wens dat mijn stoffelijke resten aan de oevers van de Seine begraven worden, te midden het Franse volk dat ik zozeer heb bemind.’ Het was ongetwijfeld zijn intieme wens, maar tegelijk moet de keizer goed hebben beseft dat dit voor grote politieke discussies zou zorgen, waardoor meteen ook zijn morele nalatenschap opnieuw in de publieke belangstelling zou komen. Dat is ook gebeurd, al werd zijn wens nooit ingewilligd: bijna twintig jaar na zijn dood werd het stoffelijk overschot van de voormalige keizer overgebracht naar de Dôme des Invalides in Parijs, waar het zich nog steeds bevindt.
Het testament drukte ten slotte ook een vrees uit. ‘Ik ben altijd blij geweest om mijn lieve Marie-Louise als echtgenote te hebben; tot op mijn laatste ogenblik zal ik met de diepst mogelijke liefde aan haar denken. Ik vraag haar erop toe te zien dat mijn zoon de tegenkantingen bespaard blijven die hem op zijn jonge leeftijd nog omringen. Ik raad mijn zoon aan om zich steeds te blijven herinneren dat hij geboren is als een Franse prins en dat hij zich nimmer moet lenen het instrument te zijn van de machthebbers die de Europese volkeren onder de duim houden.’ Je leest hier een Napoleon die vreest dat hij niet alleen fysiek van zijn opvolger zal worden gescheiden, maar ook in moreel en filosofisch opzicht.
Politieke boodschap
Op 18 april 1821, om drie uur in de middag, voegde hij nog enkele essentiële gedachten toe aan de tekst. Zijn laatste wilsbeschikking ten aanzien van zijn kind – maar ook politieke erfgenaam – is Napoleon ten voeten uit. Want ze is zowel de ultieme boodschap van een vader aan zijn zoon als een bewogen, geëngageerd politiek manifest, gericht aan de volgende generaties – gericht aan ons. ‘Moge hij de herinnering aan wat ik heb verwezenlijkt nooit laten vervagen’, staat er te lezen. ‘Alles wat hij doet, moet bijdragen aan een regering via de vrede. Als hij mijn oorlogen zou willen nabootsen zonder dat de noodzaak zich daartoe opdringt, is hij niets meer dan een aap. Mijn werk overdoen zou betekenen dat ik niets heb bereikt. Het werk afmaken daarentegen zou erin bestaan verder te bouwen op de solide fundering die ik heb gelegd en uiteen te zetten hoe het nog onvoltooide bouwwerk afgewerkt moet worden. Men doet niet twee keer hetzelfde in een eeuw. Ik zag me verplicht om Europa te onderwerpen met de wapens. Vandaag is het een kwestie van haar te overtuigen. […] Ik heb in Frankrijk en in Europa nieuwe ideeën ingang doen vinden: daar mogen we nooit meer op terugkomen. Moge mijn zoon doen bloeien wat ik heb gezaaid. […] Mijn zoon moet de voorvechter van de nieuwe ideeën worden en van de zaak die ik overal heb kunnen doen triomferen. […] Moge hij overal instellingen oprichten die de sporen van de feodaliteit doen verdwijnen, die de menselijke waardigheid verzekeren, en de kiemen van algemene welvaart doen ontwikkelen die al eeuwen verdrukt worden. Moge hij de gemeenschap laten delen in datgene wat tot op heden tot het alleenrecht van een klein aantal mensen behoort; moge hij Europa verenigen tot een hechte federatie; moge hij naar de verste uithoeken van de wereld, waar barbarij en onwetendheid heersen, de weldaden van de christelijke beschaving verspreiden: dat alles moet het doel van al zijn gedachten zijn; dat alles vormt de zaak waarvoor ik als een martelaar zal sterven.’
Napoleon legde zijn zoon precies uit wat hem en zijn generatie te doen stond. Europa moest naar een gigantische modernisering streven. Alle redenen om elkaar te haten zouden worden weggenomen. Vooroordelen moesten uit de weg worden gewerkt. ‘Alles wat u tegen hem zal zeggen en wat hij zal leren, is nutteloos als hij in zijn hart niet het heilige vuur laat branden, de liefde voor het goede. Alleen dat zal hem tot grootse daden brengen.’ Dit waren de laatste belangrijke gedachten van Napoleon Bonaparte, gepreveld in ziekte, maar nog steeds ontsproten aan een uitzonderlijk visionair brein, dat gericht was op de toekomst en het algemeen belang.