HET PLEZANTE KLIEKSKE

© FOTO'S IMAGE GLOBE

De Vlaamse regering Peeters II geeft al sinds haar ontstaan de indruk een ruziënde club te zijn: een kabinet zonder gedragen politiek project, bevolkt door ministers en regeringspartijen die vooral om het eigen belang bekommerd zijn, graag soloslim spelen. Dat is het imago, het cliché. En wat erger is: dat beeld klopt. Alleen valt er in dat gekissebis een patroon te ontwaren.

Het voorbije weekend handelde Kris Peeters (CD&V) volgens het boekje ‘Wat doet een regeringsleider na een crisis?’ – in dit geval: het tweede mailincident met Ingrid Lieten (SP.A). De minister-president geeft dan weekendinterviews aan de kwaliteitskranten. Daarin zet hij de cohesie van het kabinet in de verf, stipt de waarde van het politieke project aan, beklemtoont zowel de reeds gedane arbeid als het werk dat nog te verrichten valt, en rolt het balletje door naar een ander kamp: bij voorkeur de federale regering.

Maar wanneer echt alles fout loopt, blijft het vaak misgaan. In De Standaard hield de minister-president zich nog manhaftig: ‘Kris Peeters wacht ongeduldig op een uitnodiging’ (van Elio Di Rupo, nvdr.). Zo’n zaterdaginterview wordt ten laatste op vrijdagmiddag afgewerkt. In elk geval vóór vrijdagavond ineens een uitnodiging van het kabinet-Di Rupo in de bus viel. Op hetzelfde moment dat de krantenlezers aan het zaterdagse ontbijt lazen dat Peeters zat te mokken, moest zijn perswoordvoerder een bocht maken: ‘Vlaams minister-president Kris Peeters heeft van premier Di Rupo vrijdagavond een uitnodiging gekregen voor overleg met de federale regering over het relanceplan. Dat meldt een verheugde Peeters zaterdagochtend.’

In De Morgen probeerde Peeters zich eruit te praten met een omstandige uitleg dat Peeters I ook te kampen had met tegenslagen en meningsverschillen. Waarop hij op een van de meest sardonische tegenvragen van een interviewer botste: ‘Zegt u nu: Peeters I was minstens even slecht als Peeters II?’ Het antwoord van Kris Peeters begint ditmaal niet met het obligate (lacht).

Alleen in De Tijd klonk een afgematte minister-president eerlijk, zelfs ontwapenend: ‘Ik doe wat moet. Maar ik zie af.’ Dat is zo. Het was de voorbije week namelijk wéér van dat. De rel rond de mail van Ingrid Lieten was amper verteerd of Lieten liet in een interview weten dat ze ‘geen bezwaar had’ tegen een VRT-nieuwsanker met een hoofddoek. Opmerkelijk voor een mediaminister, want dat is in strijd met het VRT-redactiestatuut. Waarop haar SP.A-collega Freya Van den Bossche moest sussen dat Lieten níét had gezegd dat ze voor de hoofddoek was. En ook Van den Bossche moest de bocht in: ‘Een journaalanker met hoofddoek komt er niet.’

Intussen had Van den Bossche al andere katten te geselen. N-VA-parlementslid Liesbeth Homans, als eerste vertrouwelinge van Bart De Wever een zwaargewicht in de Vlaamse meerderheid, had de aanval ingezet op het pakket gratis stroom dat alle gezinnen ontvangen. Homans wilde de steun beperken tot ‘de allerarmsten’. Van den Bossche zette zich schrap, verdedigde vurig de factuur van ‘alle gezinnen met kinderen, die we nu niet op extra kosten gaan jagen’, maar ook Homans had haar supporters en die concludeerden: ‘De SP.A verdedigt de middenklasse, terwijl de N-VA de belangen van de armsten behartigt.’

En in alweer een week van interne guerrilla en straatgevechten zou ook de CD&V in de klappen delen. Samen met de bekendmaking van haar Uplace-beslissing, als minister van Leefmilieu, had Joke Schauvliege (CD&V) in haar hoedanigheid van minister van Cultuur beslist om alle adviezen inzake de subsidiëring (en vooral: de stopzetting van bepaalde toelages) van het hele culturele veld online te zetten. Bij het kabinet-Schauvliege moeten ze gedacht hebben: ‘Nu maar door de zure appel heen bijten, dat we alle kritiek in één golf over ons krijgen. Anders blijven we negativiteit aantrekken.’

Dat gebeurde. Oud-cultuurminister Bert Anciaux (SP.A) nam zijn opvolgster persoonlijk op de korrel: ‘Schauvliege mag zich niet achter commissies verstoppen. Het is niet correct van haar om de adviezen als een voldongen feit te aanvaarden.’ Al geeft zelfs Anciaux toe: ‘Al is het debat in de Vlaamse regering bemoeilijkt. Het is niet vanzelfsprekend om te raken aan de bedragen die al zijn bekend-gemaakt.’ Het is een manier om te zeggen: ik besef ook dat in deze Vlaamse regering alles muurvast zit.

Misschien dat die toestand ruzies en kritiek genereert. De Vlaamse regering kan toch niet vallen. De ministers voeren toch geen gezamenlijk beleid, ieder behoudt wat hij heeft, en de anderen kunnen daar toch niets aan veranderen. Dus is het gemakkelijk, soms zelfs gratuit om kritiek te geven. De criticaster weet zich verzekerd van aandacht in de media. De minister weet zich onschendbaar – niet wat haar imago betreft, wel wat haar budgetten en beleid aangaat. Het is als schieten met een speelgoedgeweer. Veel lawaai, maar met geringe kans op een wonde. De Vlaamse regering als het Klasje van Meester Kris. Hij is niet de eerste leerkracht met het risico van een burn-out.

Exit Vandenbroucke

Hoe is het eigenlijk zover kunnen komen? De partijen die in juni 2009 besloten om samen in Peeters II te stappen, waren nog vol optimisme. Het was die korte zomer dat Bart De Wever en Caroline Gennez na de vergaderingen van de Vlaamse formateurs nog samen van Brussel naar Mechelen pleegden te karren, laatavondlijke ritjes in een opperbeste sfeer.

De drie partijen van de nieuwe Vlaamse meerderheid vonden dat ze ‘het niet slecht hadden gedaan’ bij de regionale verkiezingen van 7 juni. De CD&V was erg tevreden omdat ze met 22,9 procent de grootste partij bleef (en zelfs drie zetels won). De N-VA was in haar nopjes met 13,1 procent, een prima score voor een partij die zich opnieuw zelfstandig aanbood aan de kiezer. Zelfs de SP.A deed alsof het niet slecht ging, omdat de partij stabiel bleef. Wel, eigenlijk zakten de Vlaamse socialisten weer wat verder weg tot 15,1 procent en ze verloren ook drie zetels, maar omdat vooral de Open VLD dramatisch verloor, viel dat toen niet echt op.

En vooral: de socialisten zorgden zelf voor debat. Al heel vlug werd duidelijk dat SP.A-voorzitster Caroline Gennez het afscheid – het ontslag – voorbereidde van Frank Vandenbroucke. In die operatie speelde Gennez trouwens allesbehalve soloslim: veel socialisten wilden af van de aftredende viceminister-president, tevens superminister van Onderwijs en Werk. De voornaamste klacht was dat hij in de Vlaamse regering vooral zijn eigen projecten doorvoerde. De SP.A moest haar kompas maar op dat van hem afstellen, niet omgekeerd.

Alleen had men niet goed door welke ketting in gang werd getrokken door zijn verwijdering. Ten eerste was Vandenbroucke een van de centrale onderhandelaars van het vorige Vlaamse regeerakkoord, in 2004, samen met de triomferende CD&V-voorzitter Yves Leterme (die ook minister-president zou worden) en Open VLD-voorzitter Karel De Gucht. De Gucht en later Leterme kozen voor de federale regering. Die laatste werd in Vlaanderen vervangen door Kris Peeters, een neofiet in zijn regering die zelf de onderhandelingen voor Leterme I niet had meegemaakt. Op dat moment was Frank Vandenbroucke dus de enige Vlaamse minister die alle delicate evenwichten had onderhandeld en kende. Maar hij zat intussen niet meer op één lijn met zijn eigen partij. Met de nieuwe voorzitter Caroline Gennez was de relatie al langer zuur. Dat was niet eens alleen Gennezs schuld. De eerste jaren van die Vlaamse regeerperiode was zij SP.A- fractieleider in het Vlaams Parlement. Ze had aan den lijve ondervonden hoe weinig Vandenbroucke rekening hield met de fractie en de partij.

Zo’n non-communicatie was er ook tijdens de beroemde final days van Peeters I, toen alle ministers op de valreep nog een groot ‘project’ mochten realiseren. Frank Vandenbroucke was ‘niet enthousiast’ over Uplace – een liberale dada van Patricia Ceysens en Dirk Van Mechelen -, maar hij had ook geen zin om politieke munitie te verspelen aan het tegenhouden ervan: hij stak zijn Latijn in het binnenhalen van eigen projecten. Dat het brownfieldakkoord van Uplace niet nog extremere vormen heeft aangenomen, komt vooral omdat Kathleen Van Brempt nog een aantal striktere ‘randvoorwaarden’ qua mobiliteit had onderhandeld.

Toen Vandenbroucke bij de onderhandelingen van 2009 werd opzijgezet, was de SP.A niet zomaar van een lastpost af. Ze maakte vrijwillig geen gebruik meer van de man die qua expertise moeiteloos de nieuwe generatie onderhandelaars overtrof – of het nu Geert Bourgeois of Kris Peeters was, of partijvoorzitters als Bart De Wever en Marianne Thyssen, die weinig tot geen Vlaamse ervaring hadden. In de plaats daarvan rekende men op de bollebozen van de nieuwe generatie, met voorop John Crombez, tijdens Paars II kabinetschef van Freya Van den Bossche, nadien even geparkeerd als SP.A-fractiesecretaris in de Kamer. Hij moest warmlopen om – nadat het regeerakkoord was goedgekeurd – SP.A-fractieleider in het Vlaams Parlement te worden. Maar hoe intelligent Crombez ook mag zijn, de ervaren rotten in de CD&V-delegatie merkten snel de ‘witte vlekken’ op in zijn kennis. En dat buitten ze schaamteloos uit. Bij de SP.A had men pas achteraf door dat men ‘disproportioneel moest inleveren’, vergeleken met de bevoegdheden die men zich had toegeëigend.

Witte konijnen

Bij de vorming van Peeters II was het al ‘witte konijnen’ wat de klok sloeg. SP.A-voorzitter Gennez pakte trots uit met Ingrid Lieten, die De Lijn inwisselde om de nieuwe superminister te worden: ze combineert de functie van viceminister-president met media, innovatie en wetenschapsbeleid. De N-VA haalde bij Voka Philippe Muyters weg, die ook superminister moest zijn: hij combineert financiën, begroting, werk, ruimtelijke ordening en sport. En eigenlijk zijn dat niet eens zulke uitzonderlijke pakketten, toch niet voor een beetje Vlaams minister. Joke Schauvliege, maidenminister voor de CD&V, moet én cultuur én leefmilieu behappen. Dat zijn twee moeilijke departementen, allebei vaak centraal in het publieke debat. Twee departementen ook zonder overlappingen, die twee totaal verschillende ‘publieken’ bedienen. Een minister die geknipt is voor leefmilieu is dat bijna per definitie niet voor cultuur, en vice versa.

Maar goed, de Vlaamse publieke opinie is overtuigd van de mantra dat het altijd met nog minder kabinetten moet, met nog minder kabinetsleden vooral. Terwijl de publieke opinie steeds kritischer is, onbarmhartiger ook. Zowel Muyters als Lieten zou het snel merken: bij Voka en zeker bij De Lijn stonden ze aan het hoofd van een hele ‘machinerie’, met directeurs en tussenschotten allerhande. Dat is oneindig veiliger werken dan in de politiek, waar een minister amper wordt afgeschermd door zijn kleine, overwerkte kabinet. En zeker niet door de Vlaamse administratie, die wel graag mee beslist, maar ‘vanzelfsprekend’ geen politieke verantwoordelijkheid neemt.

Zo begon Peeters II. Een regering die de opvolging van Peeters I leek, maar dat niet was. Niet zozeer omdat de Open VLD verdween voor de N-VA, maar omdat de SP.A deels van aard veranderde. Men voelde zich bijvoorbeeld niet meer echt gebonden door de Uplace-afspraken die Frank Vandenbroucke had afgesloten. Kris Peeters zelf zag en ziet dat anders. Met alle conflictstof van dien.

Een regering ook waarvan de twee belangrijkste superministers, Muyters en Lieten, geen politieke ervaring hadden en geen dag mee hadden onderhandeld over het regeerakkoord. En wat het ergste was: zij tweeën zagen dat niet meteen als een levensgroot probleem. Philippe Muyters, blinkend van trots voor de camera’s: ‘Ik heb er niet lang over hoeven na te denken. Ondernemers moeten kunnen beslissen.’ Hij had nog niet helemaal begrepen dat hij geen ondernemer meer was, maar politicus. Een SP.A’er: ‘Lieten dacht bij de regeringssamenstelling exact hetzelfde als wat ze voor de tv-camera’s zei toen ze zich moest excuseren voor haar Uplace-misser: ‘Alles komt in orde.’ Eigenlijk zijn dat haar stopwoorden, ze gebruikt ze in veel dossiers. Het verraadt enige zorgeloosheid, zelfs onzorgvuldigheid. En dat heeft ons in de Vlaamse regering al heel wat gekost.’

Nukkige stier

Het zat van meet af aan fout: een niet-evenwichtig regeerakkoord, een te kleine regering die deels uit niet-politici bestaat, een gebrek aan continuïteit bij een regeringspartner, en daarbij kwam vanaf 2010 een discrepantie tussen de feitelijke machtsverhoudingen en de werkelijke politieke sterkte. Ook al blijft Kris Peeters tot vandaag zweren bij de CD&V als grootste partij, de N-VA is al lang geen formatie van 13 procent meer. Toch blijft ze op die sterkte gekooid. Alsof men in een te klein kot een reusachtige stier aan het vetmesten is. Die wordt nukkig, en de anderen ervaren de groei van de N-VA steeds meer als een bedreiging voor henzelf. Dat is natuurlijk ook zo. In een gewone coalitie helpen de partners elkaar. Hier wacht de N-VA om na 2014 de SP.A te kunnen buitenkegelen.

Vandaar de hoogst geatomiseerde werking van Peeters II. Men zit samen in de regering, maar echte regeringspartners zijn het niet. De menselijke verhoudingen blijven goed, maar de politieke relatie zit fout. Iedereen doet zijn ding. De minister-president is een geval en eigenlijk ook een klasse apart. Hij en zijn kabinet zijn dé overgebleven toponderhandelaars van het Vlaamse regeerakkoord. Toen Ingrid Lieten in haar eerste foute mail afstand nam van Vlaanderen in Actie (‘VIA is geen sterk merk’), dan kwetste ze Kris Peeters in persoon. Hij ís namelijk VIA. Peeters, en niemand anders, belichaamt dat project. En meer dan ooit is hij verplicht die kaart te trekken. Hij kan namelijk niet meer, zoals zijn voorganger Yves Leterme zo graag deed jegens Guy Verhofstadt (en zoals Peeters ook wel deed toen jegens Leterme), de meest Vlaamse en dus eerste opposant en uitdager zijn van de federale premier. Partijvoorzitter Wouter Beke heeft al zijn politieke gewicht in de schaal gelegd om Di Rupo I in het zadel te krijgen, in de hoop de CD&V zo te reanimeren. Het is niet de bedoeling dat Peeters vanuit de Vlaamse regering begint te rukken aan de buisjes van het infuus. Dat zit de minister-president niet altijd lekker, en dat verklaart ook wel de kramp van de voorbije maanden.

De meeste ‘gewone’ ministers van de Vlaamse regering lopen af en toe een kras op, de ene (Pascal Smet) al meer dan de andere (Geert Bourgeois, Hilde Crevits, Freya Van den Bossche), maar over het algemeen lukt het hen wel. En Jo Vandeurzen lijkt wel immuun voor kritiek. Drie ministers lukt dat minder – niet toevallig de drie neofieten. Elke regeringspartij levert één excellentie af die in de klappen deelt: voor de CD&V is dat Schauvliege, voor de SP.A Lieten, voor de N-VA Muyters. Het minste wat ze fout doen, is een staatszaak. En alles wat ze doen, heeft bij voorbaat het stigma ‘dat het wel niet goed zal zijn’. Dat straalt af op de hele Vlaamse regering, en elke regeringspartij heeft leedvermaak met het ongeluk van een ander. Want onder het oppervlak van de co-existentie borrelen en gisten natuurlijk de zware politieke tegenstellingen. Vandaar de lekken. Vandaar de vaak beenharde kritiek op Vlaamse ministers, ook van leden van de meerderheid.

Die atomisering zet zich zelfs binnen de partijen door. Op kabinetsniveau woedt er binnen de CD&V vandaag een stille maar intense twist tussen Jo Vandeurzen en Kris Peeters. Inzet: hoe reageert Vlaanderen op de federale staatshervorming, en dan specifiek de ‘bijzondere wet’ en de financieringswet. Vandeurzen zou graag hebben dat Vlaanderen in 2014 ‘klaar’ staat – wat dus impliceert dat deze Vlaamse meerderheid moet debatteren over het Vlaanderen van morgen – en wil dat nu al vormgeven en vastleggen. Kris Peeters – samen met N-VA – wil dat niet. Om in 2014 andere klemtonen te kunnen leggen? Om dan het ‘op Belgisch niveau onderhandeld compromis’ te kunnen afwijzen? Om weer een nieuwe staatshervorming op gang te kunnen trekken, maar dan vanuit een Vlaamse dynamiek? Dat toekomstproject, waarvan nochtans manifest duidelijk is dat het hét debat zal zijn voor 2014, wordt niet bediscussieerd in de schoot van de Vlaamse regering. De ministers hebben het namelijk te druk met hun eigen vakgebied.

Want op een of andere manier profiteren zij namelijk ook van het gebrek aan eenheid. Daardoor kan elke minister in zijn vakgebied ongeveer doen wat hij of zij wil. Zolang hij maar rondkomt met zijn centen. Living apart together. Dat was het drama met de ‘miserietaks’: de SP.A liet zich opjagen door de oppositie en kwam terug op een onderhandeld akkoord. Gevolg: indien de Vlaamse socialisten afzagen van die extra opbrengsten, moesten ze die maar halen, dixit de immer waakzame bulldog die Eric Van Rompuy blijft, ‘in media, in onderwijs, in energie of wonen’. Versta: bij de bevoegdheden die aan de eigen partij werden toevertrouwd. Zo werkt ook de perceptie: de herdenking van de Eerste Wereldoorlog in 2014 is ‘van’ Geert Bourgeois, en van hem alleen. Het ‘derde VRT-net’ is geen regeringsproject, maar de dada van Ingrid Lieten. Als Pascal Smet het secundaire onderwijs hervormt, is dat zijn persoonlijke missie, als het nog even duurt ook zijn eigen kruistocht. Als Kris Peeters weerom een buitenlandse missie leidt, doet hij dat, de minister-president in persoon: hij schudt in Myanmar de hand van Aung-Sang Suu Kyi, hij staat aan de Klaagmuur in Jeruzalem. De minister-president zelf. Niet de nummer één van de Vlaamse regering, die feitelijk wel bestaat maar politiek dood is. Hoe moet je anders een kabinet noemen waarvan de verschillende partners hopen dat de andere de volgende Vlaamse verkiezingen amper overleeft?

DOOR WALTER PAULI

Een minister die geknipt is voor leefmilieu is dat bijna per definitie niet voor cultuur, en vice versa.

Op kabinetsniveau woedt er binnen de CD&V vandaag een stille maar intense twist tussen Jo Vandeurzen en Kris Peeters.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content