Zestig jaar geleden fotografeerde de Nederlandse fotograaf Ed van der Elsken een jonge, onbekende vrouw in Parijs. De foto’s joegen een schokgolf door Europa. Zo veel later gaat onze reporter op zoek naar het meisje van de foto. Een zoektocht die eindigt in een woud nabij Napels.
Jaren her, in de straten van Amsterdam. In een antiquariaat stoot ik op een oud fotoboek van de Nederlandse fotograaf Ed van der Elsken. Alleen al de titel intrigeert: Love on the Left Bank. De Left Bank, dat is de Rive gauche van Parijs. Maar het is vooral een mythisch Parijs dat vandaag vooral op postkaarten en in nostalgische boeken bestaat. Het Parijs van Saint-Germain-des-Prés, van mei 68. Dat van Henri Matisse, F. Scott Fitzgerald en Pablo Picasso.
Zo zien de zwart-witfoto’s uit het boek eruit. Allemaal nachtopnames van jonge bohemiens, zonder flitslicht genomen. Een meisje speelt de hoofdrol, ze staat ook op de cover. Een beetje melancholisch kijkt ze in een afgebladderde spiegel: alsof ze in de toekomst gekeken heeft.
Haar beeld heeft jaren aan mijn muur gehangen. Heb me vaak afgevraagd wat er van haar geworden was. Ooit wou ik op zoek gaan naar het meisje van de foto. Haar vragen of Parijs echt zo wonderlijk mooi was, toen, in de vroege jaren vijftig.
Een nieuw, prachtig fotoboek herinnerde aan die belofte: Looking for Love on the Left Bank. Tamara Berghmans, de auteur en curator van het Antwerps Fotomuseum, keerde terug naar de Parijse cafés waar de foto’s genomen zijn. Veel blijft daar niet meer van over, behalve een onwaarschijnlijk verhaal.
Ed van der Elsken (1925-1990) geldt vandaag als de grootste Nederlandse fotograaf ooit. Maar in de late jaren veertig was hij een onbekende angry young man. ‘Hij lag in de knoop met zichzelf’, zegt Berghmans. ‘Zijn relatie was gestrand, hij had geen werk. De oorlog was ook net voorbij en hij voelde zich schuldig omdat hij niet in het verzet gegaan was.’
Van der Elsken wil weg uit Nederland, weg uit zijn verleden. Hij spaart voor een Rolleiflex en een treinticket naar Parijs. Zijn moeder geeft hem een stokvis mee. ‘Hier jong, dan heb je tenminste wat te eten, de eerste dagen, dat bederft niet.’ Maar Parijs ziet er niet uit zoals in zijn dromen. De eerste nachten slaapt hij op straat, tussen de clochards van de Seine. Wanneer hij wakker wordt, hebben de ratten zijn stokvis opgevreten. Hij versiert een job in het lab van het fotoagentschap Magnum: negatieven afdrukken voor de grote Franse fotografen. Maar al na een paar maanden krijgt hij de bons. Op de dool door de straten van Saint-Germain-des-Prés botst hij op een meisje met rood haar: Vali Myers.
Een lotgenote, zo lijkt het. Net als hij leeft ze op straat. Ook zij heeft geen job en is zo arm als Job. Op de Rive gauche noemen ze haar ‘le chat’. En soms ook ‘la bête’. Of ‘l’enfant du feu’. Haar verleden doet de ronde. Ooit was ze een danseres in Australië. Lid van de Melbourne Modern Ballet Company. Maar ze haatte het land, de bekrompenheid vooral. Op haar negentiende stapte ze op de boot naar de Lichtstad, op zoek naar een beter leven. Haar ouders en vrienden begrepen er niets van, zij wel.
Al had ook zij Parijs anders gedroomd.
Van der Elsken neemt een foto van haar. En nog een. Uiteindelijk poseert ze honderden keren voor de lens van zijn Rolleiflex. Schaars gekleed in de kamers van Saint-Germain-des-Prés. Uitgelaten in de Afrikaanse bars, waar ze elke zaterdagavond danst met Senegalezen. Hand in hand met haar matrozenlief, op een warme septemberdag.
‘Ed beschouwde haar echt als zijn model’, zegt Berghmans. ‘Niemand anders mocht haar fotograferen. In ruil daarvoor trakteerde hij ’s avonds rum op café.’
Ze introduceert hem daar bij de jongens van de Rive gauche. Lotgenoten, geen vrienden: allemaal illegalen en outlaws die in Parijs verzeild geraakt zijn. Ze gedogen de jonge Hollandse fotograaf met zijn Rolleiflex. Weliswaar met tegenzin, want eigenlijk willen ze niet op de foto. Maar Vali, de leider van de bende, spreek je niet tegen. Ze is het soort vrouw waarvoor gesneuveld kan worden.
Ook in artistieke kringen maakt ze lawaai. Ze woont samen met de conciërge die ooit nog voor Marcel Proust gezorgd had. Zit op café met Jean Cocteau, Jean Genet en Simon Vinkenoog. En Django Reinhardt neemt haar mee naar Brussel. Op de Grote Markt danst ze tot het donker wordt, terwijl voorbijgangers centen in haar muts gooien. ‘Nooit heb ik iemand zo zien dansen als zij’, zei een vriend over haar. ‘Wanneer ze danste, vergat ik de muziek. Mannen keken niet naar haar, ze staarden.’
Vier jaar lang, tussen 1950 en 1954, trekken Ed en Vali met elkaar op.
Later zegt Vali over Ed: ‘Hij vloekte en tierde altijd tegen me, maar zorgde er zo wel voor dat ik er altijd prachtig op stond.’
En Ed over Vali: ‘Ze zag eruit als een gipsy. Maar haar leven was even intens als dat van Vincent van Gogh, Arthur Rimbaud of Janis Joplin.’
Uiteindelijk keert hij terug naar huis. Hij verzamelt alle foto’s en maakt er een fotoroman van. Over de titel twijfelt hij niet: Love on the Left Bank. In het Nederlands wordt dat: Een liefdesgeschiedenis in Saint-Germain-des-Prés.
De tekst die hij bij de foto schrijft, is iets minder idyllisch. Het gaat over een man die een vrouw obsessief volgt, maar afgewezen wordt. In het boek heeft Vali een andere naam. Op een paar foto’s is ook de fotograaf te zien, in de spiegel van een café.
Love on the Left Bank is een bom, de kritieken ook. ‘Rotheid van zwart op wit met soms een tekst die je ook in het urinoir kan lezen.’ ‘De uitgevers van dit soort beeldromans zouden ze moeten doodschieten.’ Alleen Lucebert is positief: ‘Eindelijk weer eens een boek waar wij warm voor kunnen lopen.’
‘De foto’s stonden haaks op de tijdgeest’, zegt Berghmans. Het was 1950, de toekomst beloofde alleen maar kleurenfoto’s. ‘En dan verschijnen er zwart-witfoto’s van jongeren die drugs, drank en seks verheerlijken. Van een vrouw die danst met een Afrikaan en zegt: “Ik wil een kind met die neger.” Dat was schokkend en ongezien. Ed moet dat fantastisch gevonden hebben. Hij was een charmante provocateur. Iemand die graag uitdaagde en reactie losweekte. Zijn hele leven was eigenlijk een opgestoken middelvinger naar de brave goegemeente.’
De foto’s van de Left Bank krijgen al snel een iconische status. Ze verschijnen in magazines en hangen in het MoMa in New York. Zelfs vandaag, zo veel jaren later, wordt Love on the Left Bank beschouwd als een mijlpaal in de fotografie. Om veel redenen, maar ook omdat die jonge Hollandse fotograaf de tijd vatte: de euforie over het einde van de Tweede Wereldoorlog was definitief voorbij, er kwamen andere oorlogen aan.
‘Voor Ed waren die foto’s een vloek en een zegen’, zegt zijn laatste vrouw, Anneke Hilhorst. ‘Natuurlijk was hij er trots op. Maar het was ook vervelend dat iedereen altijd maar begon over die oude foto’s. Terwijl hij intussen met heel andere dingen bezig was.’
Vali en Ed gaan na Parijs hun eigen weg, elders op zoek naar liefde. Twintig jaar later, in 1972, houden ze voor het eerst een reünie. Niet op de Rive gauche in Parijs, maar in Eds boerderij in Edam. Hij is intussen een bekend fotograaf. For old times’ sake begint hij haar opnieuw te filmen. Zijn Rolleiflex heeft hij intussen ingeruild voor een 16 mm-camera (check ‘Vali en Ed’ op YouTube).
Ze praten over vroeger. Bekijken weer hun oude foto’s uit Parijs, toen ze nog in de spiegel keken. Vali merkt op dat de meeste jonge mensen rond hen, hun lotgenoten van toen, intussen dood zijn. Een aantal had zelfmoord gepleegd. Anderen zijn in de psychiatrie of in een klooster geëindigd. ‘Daarom moest ik ook uit Parijs vertrekken’, zegt ze. Weg van de mensen die haar gek maakten, weg ook van haar opiumverslaving. ‘Ik ben zo’n beetje overal geweest.’ Maar sinds vijftien jaar leefde ze in een woud in Italië, op het ritme van de maan en de dieren. ‘Als zij loops worden, ben ik dat ook.’
Van der Elsken is nieuwsgierig en volgt haar naar haar vallei in Positano, niet ver van Napels. Hij treft er veel dieren aan, maar ook een jongen van negentien, Vali’s nieuwe liefde. Ze dansen en vrijen voor de camera’s, fantaseren ook over de dood. ‘Als je mooi kunt leven, kun je ook mooi sterven’, zegt Vali. ‘Ik wil sterven op mijn vossentroon. Zoals altijd zal ik er sjofel uitzien.’ Daar eindigt de film.
‘Vali en Ed zagen elkaar daarna nog sporadisch’, zegt Anneke. ‘Toch bleven ze vrienden. Er was een verbondenheid tussen hen, omdat ze een stuk verleden gemeen hadden. Vali stond in 1990 aan Eds sterfbed. Ze was ook op zijn begrafenis. Dertien jaar later stierf ook zij aan kanker. Alleen Gianni, haar jonge liefde van toen, leeft nog. Hij woont nog altijd in dat woud in Positano.’
Ik neem de vlucht naar Napels. Positano ligt op een halfuur van de stad, aan de Amalfikust. Een prachtig dorp, uit de rotsen gehouwen. Ooit was dit het retraiteoord van schrijvers als John Steinbeck en Tennessee Williams. Vandaag heeft het niets van zijn schoonheid ingeboet.
‘Gianni Menichetti?’
De man van mijn b&b lacht. Iedereen in Positano kent hem, zegt hij. Van horen zeggen, want ze zien hem nooit. Hij is een van de laatste kluizenaars van Europa. Al veertig jaar leeft hij zonder elektriciteit of verwarming op een open plek in het woud, Il Porto. Volgens de overlevering wonen daar al honderden jaren kluizenaars. ‘Nel Porto entri vivo, ed esci morto’ wordt in Positano gezegd. ‘In Il Porto ga je levend binnen en dood weer buiten.’
‘In het begin van het woud staat een grote brievenbus’, had Gianni me geschreven. ‘Daarachter ligt een pad. Volg het, tot je niet meer kunt.’
De brievenbus valt inderdaad op. Niet alleen de naam van Gianni staat erop, ook die van Vali. Het pad erachter is verwilderd, alsof er al maanden niemand gepasseerd is. Ik wandel langs een ravijn, over een rivier. Berg op, berg af, de jungle in. Soms is het pad nauwelijks zichtbaar. Na drie kwartier stappen zie ik plots licht, een open plek. Honden blaffen. Een man komt op me af, omringd door allemaal dieren: tientallen katten, kippen, eenden. Het lijkt wel de Ark van Noach.
‘Ga je hier niet dood aan eenzaamheid?’ vraag ik.
‘Mijn buurman woont tien kilometer verderop’, lacht Gianni. ‘En dat vind ik nog te dichtbij.’
Hij ziet er een beetje excentriek uit. Maar hij is geen weirdo, verre van: een intelligente man. Amper iets veranderd ook, sinds die keer dat Van der Elsken hier was. Alleen zijn lange haren heeft hij moeten afgeven. ‘Ik was hier toen net’, zegt hij. ‘Ik ben opgegroeid in Firenze. Maar ik wou weg daar. Ben dan talen gaan studeren aan de universiteit van Napels. Via een gemeenschappelijke vriend heb ik Vali leren kennen.’
Hij schrok toen hij haar zag. ‘Toen ik nog in Firenze woonde, zag ik ooit een affiche aan de muur hangen: een meisje dat in een afgebladderde spiegel kijkt.’ Dat beeld was hem altijd bijgebleven, de blik in haar ogen vooral.
Een paar jaar later stond hij voor haar. ‘Ik was compleet van de kaart. Niet door haar rode haren of tatoeages rond haar mond. Wel door de schetsen die ze toonde. ‘Sommige dateerden nog uit haar periode in Parijs. Dat was geen romantische periode, allesbehalve la vie en rose. Ze was toen heel hard aan het leven. Voortdurend zag ze jonge mensen rond haar wegvallen. Toen is ze beginnen te tekenen, om uit die realiteit te ontsnappen. Meestal zichzelf: een exuberante figuur die ook flirtte met zelfmoord.’
Vali en Gianni worden een koppel. Zij, een stuk ouder, wijdt hem in de liefde in. Geeft hem zijn eerste tattoo. ‘Toen was dat iets uitzonderlijks. Ze zei dat de indianen dat ook deden. Om duidelijk te maken dat ze voor altijd aan elkaar verbonden zouden zijn.’
Vandaag heeft hij de tattoo nog altijd. En ook zijn fascinatie voor Vali is nog intact. Onlangs heeft hij haar memoires geschreven. ‘Vali Myers – A memoir.’
Gianni pakt het boek en leest wat voor.
‘Ze was een beetje de muze van de twintigste eeuw’, zeg ik.
‘Misschien’, zegt hij. ‘Die foto heeft veel veranderd.’
Bernardo Bertolucci, toen nog een jonge regisseur, vindt haar in the sixties een bijna onwerkelijk filmpersonage: ‘We have seen for the first time the old skeleton of nature.‘ Tennessee Williams, de belangrijkste naoorlogse Amerikaanse toneelschrijver, schrijft een theaterrol over haar. Gregory Corso, eminent dichter van The Beat Generation, komt op retraite in Il Porto. En ook Marianne Faithfull is in die dagen een vaste gaste. Op een keer neemt ze haar lief, Mick Jagger, mee. The Rolling Stones waren op dat moment de beroemdste groep van de planeet, maar niet in Il Porto. ‘En jij speelt dus gitaar in de groep?’ vraagt Vali. ‘Je bent wel nogal verlegen.’ Jagger weet niet wat hij hoort en koopt een deel van haar tekeningen.
De wereld komt niet alleen naar haar, zij gaat ook soms naar de wereld. ‘Er moest geld op de plank komen,’ zegt Gianni, ‘om het eten van de dieren te betalen.’
Samen met haar vos neemt Vali het vliegtuig naar New York, om haar tekeningen te verkopen. Ze krijgt een vaste kamer in het Chelsea Hotel: nummer 33. Geld om de huur te betalen heeft ze niet, maar ze krijgt eeuwigdurend krediet van de hotelbaas. Zelfs in Manhattan, waar ze toch wat gewoon zijn, valt ze op.
Andy Warhol raadt haar aan om haar werk niet te verkopen. ‘Je moet reproducties maken, Vali’. Ook Dee Dee Ramone, Debbie Harry en zelfs John Lennon kennen de weg naar kamer 33. Maar vooral de jonge, onbekende Patti Smith is onder de indruk van het vreemde meisje. Veel later, in haar autobiografie Just Kids, schrijft de zangeres over hun eerste ontmoeting: ‘Ik zat in de foyer van het Chelsea Hotel en er kwam plots een opvallende vrouw binnen. Ze had woest rood haar, een levende vos op haar schouder en haar gezicht was bedekt met verfijnde tatoeages. Ik besefte dat als je de tatoeages wiste, het gezicht van Vali, het meisje van Love on the Left Bank tevoorschijn kwam. Haar foto had zo lang een plaats op mijn muur gevonden. (…) Ik vroeg haar of ze mijn knie wilde tatoeëren. Ze staarde me aan en knikte zonder iets te zeggen (…) Vali’s techniek was primitief, een grote naainaald waar ze op zoog, een kaars en een potje indigoblauwe inkt. Ik had me voorgenomen stoïcijns te blijven zitten terwijl ze de bliksemschicht op mijn knie prikte.’
Na de tattoo wandelt Vali met Salvador Dali door de straten van Manhattan. ‘Mensen denken dat we vreemd zijn, zegt Dali. ‘Trek het je niet aan, Vali, wij weten wel beter.’
Vali en haar vos keren terug naar Il Porto, naar Gianni. ‘De eerste zeven jaar met haar waren een droom’, zegt hij. ‘Maar daarna veranderde ze. Ze werd veel ruwer, kon soms echt brutaal zijn. Vandaag denk ik: ze heeft mij echt graag gezien, anders blijf je geen dertig jaar bij elkaar. Maar verliefd? Nee, dat niet. Dat is ze nooit geweest, op niemand. Niet op Ed. Niet op haar liefdes in Parijs. Niet op mij. Alleen op haar dieren.’
Een paar jaar voor haar dood vertrekt Vali voor de laatste keer: terug naar huis, naar familie in Australië. Naar alles wat ze als negentienjarige ontvlucht was. ‘Af en toe belde ze nog eens’, zegt Gianni. ‘Om te horen hoe het in Il Porto was. De laatste keer zei ze: “Ik ben aan het sterven, Gianni. Een fantastisch gevoel. Ik wou dat ik het nog eens kon meemaken.”‘
Op 12 februari 2003 overlijdt ze. Zoals ze beloofd had: sjofel, op haar vossentroon. Terwijl haar as in de Stille Oceaan verdwijnt, leest iemand haar laatste woorden voor: ‘Ik had 72 onvoorstelbare jaren. De ziekte kan me geen bal schelen. Weet je, wanneer je zoals ik geleefd hebt, dan heb je het wel gehad. De liefde. Ik heb al mijn energie in het leven gestoken, elke sukkel kan doodvallen. Ik ben nu in het ziekenhuis en ik denk dat ik ermee kap. Elke kever doet het, elke vogel, iedereen. Je komt in de wereld en dan ga je.’
Het mysterie van Eds foto ligt nu in de Stille Oceaan. ‘Natuurlijk vond ze hem een briljante fotograaf, zoals iedereen’, zegt Gianni. ‘Maar ze is ook lang kwaad op hem geweest. Omdat ze in Love on the Left Bank, toch een beetje hun verhaal, Ann heette. Ze had ook amper een vergoeding ontvangen voor die sessies, dat stak. Met het weinige geld dat ze van Ed gekregen had, kocht ze een aap – die waren toen heel goedkoop. Toen Ed jaren later Il Porto kwam filmen, is dat beest op hem gesprongen. Tot jolijt van Vali. Dat was haar wraak.’
‘Tegelijkertijd lag Ed haar na aan het hart. Vali is maar twee keer in haar leven naar een begrafenis geweest: een daarvan was die van Ed, dat zegt eigenlijk alles. Zij is door die foto bekend geworden, maar hij ook. Ze hadden elkaar uit de miserie van de Rive gauche getrokken.’
Voortaan zouden ze niet meer in de spiegel kijken, zoals toen in Parijs. Nooit zouden ze nog jong zijn.
Na de dood van Vali blijft Gianni een hele tijd alleen wonen in Il Porto. ‘Ik kon niemand anders verdragen.’ Maar sinds een paar jaar woont er een meisje van dertig bij hem.
‘Hoe ben je hier terechtgekomen?’ vraag ik.
‘Om dezelfde reden als jij’, antwoordt Johanna.
Ze werkte in Londen als fotografe. Had een heel druk stadsleven, veel vrienden. Tot ze op een dag ook stootte op dat boek, Love on the Left Bank. Ze was meteen gefascineerd door de foto’s over een onmogelijke liefde. Begon te corresponderen met Gianni. Na een jaar vroeg ze of ze zijn foto mocht maken.
Ze is nooit meer naar huis gegaan. Leeft hier nu ook op het ritme van de maan en de dieren. Haar ouders en dierbaren begrijpen er niets van, zij wel. Love in Il Porto. Het verhaal herhaalt zich, alleen de details zijn wat anders. De namen en de gezichten.
De schemer valt over het woud, de honden blaffen. ‘Dat zijn de nazaten van de honden van Vali’, zegt Gianni. Onlangs heeft hij hun stamboom opgemaakt: sinds hij hier woont heeft hij er 350 overleefd.
We wandelen het woud weer uit. Gaan iets eten in Positano. Na het eten zit er een parkeerboete onder mijn ruitenwisser. ‘Geef die maar aan de restauranthouder’, zegt Gianni. ‘Hij kent de politie en regelt dat wel.’
Een telefoon later is de boete kwijtgescholden.
‘Vreemde stad’, zeg ik.
‘Dat was ook wat Vali zo aantrok. Napels is altijd een stad op de rand geweest. Een stad waar onderling veel geregeld wordt. Waar de mensen luidruchtiger zijn dan in de rest van Europa. Vali dacht dat ze hier, na al haar omzwervingen, thuis zou komen. Ze heeft zich hier ook fantastisch gevoeld. My kingdom by the sea, zo noemde ze Il Porto altijd.’
‘Maar tegelijkertijd was het hier ook zwaar. Zonder elektriciteit in het bos wonen, dat is niets. Geen zonlicht in de winter, dat went ook. Het probleem is de buitenwereld: die aanvaardt niet dat je voor een leven in het woud zonder mensen kiest. De lokale autoriteiten hebben alles gedaan om haar hier weg te krijgen. Ze werd valselijk beschuldigd, voor van alles. Zelfs in het parlement werden vragen gesteld over Vali. Maar uiteindelijk heeft ze gewonnen.’
‘Misschien was ze daarom zo ruw op het einde. “Ik weet dat ik hard tegen je ben,” zei ze soms, “maar later zul je dat begrijpen.” Ze wou me harden, voor de tijd dat ze er niet meer zou zijn. Na haar dood heb ik dezelfde strijd moeten voeren als zij. Niet tegen de lokale autoriteiten, maar tegen vastgoedontwikkelaars. Voorlopig heb ik gewonnen. Maar ik maak me weinig illusies: geld wint altijd.’
Een paar weken later, terug in Brussel. Een optreden van Patti Smith, op het Paleizenplein. Ze zingt Because the Night. Gaat op de rand van het podium staan, maant het publiek aan mee te zingen. Heel even, een flits, is haar knie bloot: die kleine bliksemschicht van Vali staat er nog altijd op.
‘They can’t hurt us now’, zingt Smith.
‘They can’t hurt us now’, herhaalt ze.
‘Because the night belongs to lovers, because the night belongs to us.’
Af en toe neemt een van de twee dan een foto. Zo’n morsige nachtfoto, zonder flitslicht. Een waar later verhalen over geschreven worden.
‘Looking For Love On The Left Bank’ wordt uitgegeven bij Aman Iman Publishing.
DOOR STIJN TORMANS
Terwijl ze door de straten van Manhattan liepen, zei Salvador Dali: ‘Mensen denken dat we vreemd zijn. Trek het je niet aan, Vali, wij weten wel beter.’
Na drie kwartier stappen door de jungle zie ik plots licht, een open plek. Honden blaffen. Een man komt op me af, omringd door allemaal dieren. Het lijkt wel de Ark van Noach.