De onbekende Van Dongen ten voeten uit.
TOEN HIJ eenmaal vaste voet aan Parijse wal had, deed Kees van Dongen (1877-1968) alsof hij een puur natuurtalent was dat het vak nooit had hoeven te leren. Het was allemaal vanzelf gekomen : ?U weet hoe een boom of een idee groeit,? zei hij tegen de journalist Gustave Coquiot in 1914. Zijn klim was tien jaar tevoren begonnen. Meer bepaald sinds zijn debuuttentoonstelling bij Ambroise Vollard die in grootheden als Matisse en Picasso dealde.
In het zog van Matisse nestelde Van Dongen zich in het groepje fauvistische schilders dat het bloedarmoedig geworden impressionisme verjoeg met een explosie van vitaliteit. Zij wilden een kunst die het leven zelf op de hielen zat. Er kwamen primitieve vormen, felle kleuren, brede contourlijnen, grote vlakken. Maar terwijl Matisse een rusteloze spirituele zoektocht verder zette die in 1914 zelfs aan de abstractie raakte (?Tête rose et blanche?, het vergeestelijkte portret van zijn zus), bespeelde Van Dongen het fauvistische repertoire almaar vaker om er sjieke Parijse vrouwen mee te portretteren. Hij hield dit vol tot aan zijn dood in 1968. De man die bij z’n collega’s in Parijs vooral om zijn flamboyante party’s gerespecteerd zou zijn geweest, werd finaal twee banken achteruit gezet in de klasse der vernieuwers van de moderne kunst. Daar veranderde de retrospectieve van zijn schilderijen in het museum Boijmans Van Beuningen (1989) niets aan, wel integendeel.
Toch had de kunstgeschiedschrijving nog een lacune te dichten, zo stelt gastconservator Anita Hopmans. Met engelengeduld reconstrueerde ze de vroege jaren van Van Dongen en laat ons, in datzelfde Boijmans, kijken naar een massa onbekend werk, gemaakt tussen 1895 en 1912. Daaruit blijkt dat de jonge Van Dongen behalve een feestneus ook een verdomd harde werker was. Hij had een academische opleiding gevolgd, was links-anarchistisch geëngageerd en ontpopte zich in de eerste plaats als tekenaar en illustrator.
De jonge mouterszoon, geboren in Delfshaven bij Rotterdam, wilde snel op eigen benen staan, aanzooien in de marge, bij de meisjes zijn. Hij stak zijn neus in alles wat een beetje met duffe regels en conventies brak. Met in het achterhoofd de ideeën van de anarchist Pierre Kropotkin over de vrije ontplooiing van het individu in communes zonder privé-bezit, maakte hij scherpe symbolistische tekeningen in de lineaire art nouveau stijl, tot hij die te elitair vond. Hij wou alleen nog onverkort het leven op straat schetsen.
STEMMIG.
Daartoe mengde hij zich tussen de cafégangers en de sjouwers, de scheepslui en de hoeren van de Zandstraat, een oude Rotterdamse havenbuurt. Stemmig was het er anders wel, blijkt uit Van Dongens tekeningen uit 1899. ’s Avonds bij voorbeeld, wanneer in de smalle straten de olielampjes brandden en de eerste elektrische gloeikous zijn stralend witte licht verspreidde. De journalist Rie Brusse koos enkele van die tekeningen ter illustratie van zijn boek ?Het Rosse Leven en Sterven in de Zandstraat? (1912).
Een type, een houding, een beweging, snel gevat in spaarzame omtreklijnen van zwart krijt, en voor de sfeer een kleuraccent in waterverf. De rest bleef onbetekend of in het vage steken : een simpele manier om expressie te geven, tenminste voor wie zo flitsend kan tekenen.
Na een eerste verkenning van Parijs ging Van Dongen er vanaf eind 1899 voor langere tijd wonen. Hij moest voor z’n bestaan knokken, maar op de bloeiende markt van tijdschriftenillustraties, waar de stijl van Théophile-Alexandre maatgevend was, vond hij snel zijn draai : iets meer virtuositeit tonen, iets kwistiger zijn met zwarte inkt of waterverf, iets meer schwung in de beweging steken.
Bij La Revue Blanche, dat een ?teneur van sensualiteit? hoog te houden had, moest hij niet met Zandstraattypes komen aandraven. Sneller als kijken had hij enkele scènes met muzikaal vertier en elegante cocottes voor elkaar. Zijn sterkste kant, de directe expressie, dekte plots een wat minder waarachtige inhoud. Het was een trekje dat hem later nog vaker parten zou spelen.
Maar eerst kreeg hij, in 1901, van het satirische weekblad L’Assiette au beurre nog een droomopdracht : hij kon het hele nummer met eigen illustraties en thema’s vullen. Hij maakte er een doorlopend beeldverhaal van, met een sociaal onderwerp dat hem op het lijf geschreven was : een vrouw, ongewenst zwanger gemaakt, wordt door haar kerel in de steek gelaten en ziet zich gedwongen om zich te prostitueren. Ze bezwijkt eraan, waardoor het kind op zijn beurt in de prostitutie moet. Drie van de voortekeningen uit dit album, getoond in Boijmans, laten een scherpe expressie zien, gekoppeld aan een doorleefde inhoud : Van Dongen op zijn best. Hij vestigde er zijn faam mee.
Hij hernam de oude Zandstraatfiguren in zijn zwieriger stijl, vond ook in de Parijse scène inspiratie tot enkele prangende tekeningen (een op straat gevallen ?Buveuse d’absinthe? spreekt tot een doodskop met bolhoed) en maakte een serie sublieme naakten, staand, liggend, zich wassend, slapend. Een nog opgedreven politiek engagement culmineerde in uiterst wrange tekeningen over de oorlog in Zuid-Afrika, veeleer pamfletten dan kunst evenwel. Zijn contact met de avant-garde in het Bateau-Lavoir liet hem gaandeweg het tekenen ondergeschikt maken aan het schilderen naar de nieuwe recepten, het bekende verhaal, een andere tentoonstelling.
J.B.
Tot 5.1.97 in Museum Boijmans Van Beuningen, Museumpark 18-20, Rotterdam. Open van di-za. 10-17 u. Zo. en feestd. 11-17 u. Maandag gesloten.
Kees van Dongen, De Zandstraat Rotterdam, 1899, zwart krijt, aquarel, 442×283 mm. : het rosse leven en sterven.