De Vlaamse regering zit in enkele zeldzame en waardevolle poldergebieden met meer dan één probleem.
De Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) van West-Vlaanderen heeft blijkbaar nog niet begrepen dat de industrie- en de havengebieden, die zij een kwarteeuw geleden met een meestal megalomaan optimisme en blinde ingenieurslogica plande, inmiddels van een grotere natuurbescherming genieten. Ze heeft nog niet door dat de destijds voorgespiegelde winsten niet altijd opwegen tegen het onomkeerbaar verlies van inmiddels vaak niet meer te herstellen natuurgebieden. Want zelfs indien de Vlaamse regering – al was het maar om het kusttoerisme een nieuw elan te geven – werk zou maken van een dwingend integraal kustzonebeheersplan, dan kunnen alleen nog sloophamers of dijkbreuken bepaalde natuurgebieden redden.
Naar analogie met het Duinendecreet van 14 juli 1993 groeit zelfs de behoefte aan een beleidsinstrument dat, beter nog dan de Gewestplannen, de polders beschermt tegen de verder oprukkende verstedelijking, de industrie en de geïndustrialiseerde landbouw.
Bewijs daarvan is het politiek-juridisch getouwtrek dezer dagen omtrent de uitbreiding van het industriegebied in Plassendale, langs de snelweg voor het binnenrijden van Oostende, maar ook de twijfels omtrent de houding van de Raad van State inzake de bescherming van het weidegebied van Lampernisse op het grondgebied van Diksmuide, Veurne en Alveringem, én de discussies omtrent de verdere graaf- en ophogingswerken in de achterhaven van Zeebrugge.
In deze drie dossiers wordt zowaar de helft van de Vlaamse regering – en zelfs minister-president Patrick Dewael (VLD) – aan haar inzet voor het natuurbehoud getoetst. Ook de Europese implicaties ervan zijn niet gering. België en zijn drie gewesten zijn immers al in juli vorig jaar op de vingers getikt door de Europese Commissie wegens “de onjuiste en/of onvolledige omzetting” in de nationale en gewestelijke wetgeving van de Europese richtlijnen voor de instandhouding van natuurlijke milieus.
Het gaat om de Europese richtlijn van 2 april 1979 inzake het behoud van het vogelbestand, beter bekend als de Vogelrichtlijn en bij ons geïmplementeerd door het besluit van de Vlaamse regering van 17 oktober 1988. Het gaat ook om de naleving van de Europese richtlijn van 21 mei 1992 tot behoud van natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora: de zogenaamde Habitatrichtlijn in uitvoering waarvan de Vlaamse regering op 14 februari 1996 besliste onder andere de zilte poldergraslanden voor te stellen als speciale beschermingszone. En tot slot gaat het om de naleving van het Vlaamse decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, waarvan het uitvoeringsbesluit op 23 juli 1998 is goedgekeurd.
GEBODEN EN VERBODEN
Wie wel eens vaker naar Oostende rijdt, kent de industriezone tussen de snelweg en de spoorweg, weet hoe irrationeel daar wordt omgesprongen met nochtans schaarse ruimte en hoe de daarbij aansluitende drassige maar reliëfrijke weiden, met hun grachten, greppels en poelen vol zout kwelwater en zoutminnende vegetatie, duizenden – en soms zeldzame – vogels aantrekken. Precies daarom zijn de weiden van Plassendale, hoewel zij op het (te herziene) Gewestplan Oostende-Middenkust (vooralsnog?) als industriegebied ingekleurd staan, op 14 februari 1996 door de toenmalige Vlaamse regering toch voorgedragen om als zeldzaam zilt poldergrasland beschermd te worden, in het kader van de Europese Habitatrichtlijn. In afwachting van een definitief Habitatstatuut en de realisatie van Natura-2000, het Europees ecologisch netwerk van vogel- en natuurlijke habitatgebieden (waarvan 23 in Vlaanderen), worden de lidstaten reeds aangemaand ” to at least abstain from all activities that may cause a site on the national list to deteriorate“, zoals de Interpretation Guide van september 1999 de Habitatrichtlijn toelicht.
Intussen stelt ook het Vlaams decreet inzake natuurbehoud dat het “verboden” is onder andere “moerassen en waterrijke gebieden” te wijzigen, tenzij mits een bouwvergunning, afgeleverd na advies van de afdeling Natuur van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (AMINAL) of nadat de minister van Leefmilieu een afwijking heeft toegestaan. Groot was dan ook de woede van de vzw Natuurreservaten toen zij vaststelde dat de West-Vlaamse Intercommunale voor Economische Reconversie (WIER) midden december vorig jaar kranen en bulldozers liet aanrukken in het ecologisch zo kwetsbare én wettelijk beschermde weidecomplex van Plassendale, zonder rekening te houden met de Habitatrichtlijn en zonder het Natuurbehouddecreet te respecteren.
Na een klacht van Natuurreservaten liet Vlaams leefmilieuminister Vera Dua (Agalev) de uitzonderlijk snel gevorderde graaf- en funderingswerken op 24 december stilleggen. Daarop stapte de WIER naar de Raad van State om de ministeriële beslissing te laten schorsen. Vorige week donderdag kreeg minister Dua gelijk van de Raad van State. Sterker nog: in het arrest van 27 januari wordt de WIER erop gewezen dat “van een dergelijke instelling mag worden verwacht dat zij alle regelgeving die in deze specifieke materies geldt, kent”. Het ziet er nu naar uit dat de Vlaamse overheid het herstel van het weidecomplex in zijn natuurlijke staat kan eisen of minstens het verlies aan Habitatrichtlijngebied kan laten compenseren.
Intussen moet de Vlaamse regering ook een oplossing vinden voor de verdere bescherming van het historisch en ecologisch unieke weidegebied van Lampernisse. Het beschermingsbesluit dat Vlaams minister van Monumenten en Landschappen Johan Sauwens (VU) eind 1993 trof, dreigt nu te worden vernietigd, volgens het verslag van de auditeur, door de Raad van State. Het is alvast bewezen dat dit soort bescherming minder garanties biedt dan een groene gewestplanwijziging, Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen of het Vlaams decreet inzake natuurbehoud. Hoewel: net als de West-Vlaamse Intercommunale voor Economische Reconversie (WIER) in Plassendale, lapt ook de Maatschappij van de Brugse Zeevaartinrichtingen (MBZ) in Zeebrugge de Vlaamse en Europese regelgeving aan haar laars. Opnieuw in koor met de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) van West-Vlaanderen.
DE GRENZEN VAN DE GROEI
Wie midden de jaren zeventig de Zeebrugse havenpromotoren grootheidswaanzin en minachting voor rede, regelgeving en natuur verweet, werd verguisd. Intussen is Zeebrugge – ongeacht het toenemend maritiem goederenverkeer – een schoolvoorbeeld van leegte en irrationeel ruimtegebruik geworden. Want ook de makers van het Gewestplan Brugge-Oostkust zagen het in 1977 niet toevallig even groot als de GOM-West-Vlaanderen het vandaag nog altijd ziet. Intussen is echter, zoals minister-president Patrick Dewael het eind vorig jaar in het Vlaams parlement stelde, “het inzicht gegroeid dat een deel van het als industriegebied bestemde achterhavengebied, op Europees niveau, een hoge natuurwetenschappelijke waarde bezit”. Daarbij wordt verwezen naar de internationaal juridische bescherming die ook een deel (700 ha) van de achterhaven (1700 ha) sinds oktober 1988 geniet, in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijnen en van het Vlaams decreet voor Natuurbehoud. Het gaat immers om het zilte poldergebied, tussen de zuidelijke insteekdokken en Dudzele, maar gedomineerd door de toren van Lissewege.
Evenals de polders van Lampernisse en Plassendale wordt ook de Dudzeelse polder zowel cultuurhistorisch als natuurwetenschappelijk uniek genoemd. En heus niet alleen door de vzw Natuurreservaten. Niettegenstaande de nabijheid van de opgespoten haventerreinen, het Boudewijnkanaal en enkele verbindingswegen is het landschap daar sinds de 12de eeuw nauwelijks veranderd. Toen werden hier veenlagen uitgegraven om het turf als brandstof te gebruiken, kwamen lappen grond lager te liggen, en legden boeren een netwerk van afwateringssloten aan. Toen ontstond daar het dichtste grachtenstelsel van de Oostkust en kwamen in Europa zeldzame habitats tot ontwikkeling. Dit is bijvoorbeeld de enige plek in Vlaanderen waar het blauw kweldergras nog groeit. De vegetatie is hier trouwens zo specifiek dat dit een van de meest ancestrale – maar minst bekende – landschappen van Vlaanderen is.
Dit landschap geniet evenwel niet hetzelfde respect als de nochtans even oude Brugse binnenstad. Het biedt geschikte broedbiotopen aan vogelsoorten die typisch zijn voor slik, schor en zilte polders, zoals de kluut en de tureluur. Het is zelfs een van de weinige gebieden – indien niet het enige – waar bepaalde met uitsterven bedreigde vogelsoorten nog broeden. Het is bovendien een vitaal voedsel- en rustgebied voor talrijke – volgens de Europese richtlijnen – te beschermen trekvogels, zoals de kleine zilverreiger, de kemphaan, de kolgans, de kleine rietgans en andere.
Uitgerekend in dit poldergebied heeft de Maatschappij van Brugse Zeevaartinrichtingen al enkele honderden hectaren opgespoten en wil zij nu ook het meest waardevolle poldercomplex (ruim 170 ha) bedelven onder de specie die opgegraven zal worden als het zuidelijk insteekdok landinwaarts wordt vergroot.
Het getouwtrek daaromtrent is sinds vorige herfst bezig maar het zou, volgens minister-president Dewael, tegen eind januari worden beslecht. Verwacht wordt dat de Vlaamse regering, die nota bene de belangrijkste aandeelhouder is van de MBZ, dit havenbedrijf tot een rationeler ruimtegebruik en meer kaaigebonden activiteiten zal aanzetten en ook de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen en het Vlaams decreet inzake natuurbehoud zal leren respecteren.
Normaal kan er dus in het door Europese richtlijnen beschermd gebied geen enkel infrastructuurwerk worden toegestaan zonder dat de bevoegde nationale overheden “de zekerheid hebben verkregen dat dit de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten”. Mocht het infrastructuurwerk schadelijk maar toch wenselijk worden geacht, dan moet eerst bewezen zijn dat het “om dwingende redenen van groot openbaar belang” is en moet worden gezocht naar “alternatieve oplossingen”. Wordt het project dan toch uitgevoerd, dan “neemt de lidstaat alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura-2000 bewaard blijft”. Er mag dus, volgens de Europese Habitatrichtlijn, worden verwacht dat de Vlaamse regering de MBZ eerstdaags verbiedt het nog niet opgehoogde deel (circa 170 ha) van de Dudzeelse polder onder te spitten en/of er een weg doorheen te trekken.
In het al eerder opgehoogde maar eveneens door de Europese Vogelrichtlijn beschermde deel van de achterhaven kunnen evenmin nog infrastructuurwerken worden toegestaan zonder rekening te houden met de Vlaamse en Europese natuurregelgeving. Zoals leefmilieuminister Vera Dua in Plassendale aantoont, volstaat het niet richtlijnen, wetten en decreten te maken. De naleving ervan moet desnoods worden afgedwongen.
Frank De Moor