Bruno De Cordier
Bruno De Cordier Professor UGent en auteur

De Centraal-Aziatische republiek Turkmeni- stan koestert haar isolement en eigenwijze koers. En mikt op haar bodemrijkdommen.

Er is een Frans spreekwoord dat zegt: “pour vivre heureux, vivons cachés”. Wil je gelukkig leven, leef dan verborgen. Wat dat laatste betreft, daar is Turkmenistan alvast in gelukt. En het eerste? Dat is natuurlijk een ander paar mouwen.

Turkmenistan was in de voormalige Sovjet-Unie al een verloren uithoek, en soms lijkt het wel alsof de tijd er is blijven stilstaan. Alsof er de laatste vijf jaar niets gebeurde. Toch weten de machthebbers in de hoofdstad Asjchabad beter dan wie ook waarom ze, indien niet alles, dan toch veel bij het oude laten.

Langs de Azadi Köshesi, de “Vrijheidsstraat” in Asjchabad prijkt Lenin nog altijd met zijn onnavolgbaar hautaine blik op zijn majestueuze sokkel. Die is volledig versierd met fijne Turkmeense tapijtmotieven, destijds wellicht bedoeld om communistische symbolen een “nationaal” tintje te geven. Het beeld symboliseert nog altijd het Turkmenistan van vandaag. Toen de republiek zeven jaar geleden (eigenlijk buiten haar wil om) onafhankelijk werd, riep de toenmalige partijleider Safarmurad Niazov zichzelf uit tot president en nam hij meteen de bescheiden titel Türkmenbasi, “leider van alle Turkmenen”, aan. De communistische partij werd gewoon omgedoopt tot Democratische Partij van Turkmenistan, en de islamitische en democratische oppositie vakkundig het land uitgepest. De persoonscultus rond Niazov, gekoppeld aan Turkmeens nationalisme met een snuifje islam, nam de plaats in van de verdampte communistische ideologie. Net als Noord-Korea en Irak is Turkmenistan een politiestaat waar de willekeur van de dictator dagelijkse praktijk is. De leider is niet alleen alomtegenwoordig in de straten, fabrieken, klaslokalen, openbare gebouwen en op postzegels en bankbiljetten, hij laat zich in zijn propaganda ook opwerpen als enige waarborg tegen chaos en anarchie, als leider van een zelfbewuste natie die haar eigen weg gaat. En zich dat ook kan veroorloven.

HET LAND LIGT OP EEN GASBEL

Turkmenistan, dat bijna zo groot is als Frankrijk en slechts vier miljoen inwoners telt, mag dan een verloren gat zijn, het is een strategisch erg belangrijk land. Omwille van de nabijheid van Iran en Afghanistan zeker ook wel. Maar vooral door de reusachtige voorraden aardgas en olie in zijn ondergrond.

Het land heeft namelijk de op drie na grootste aardgasreserves ter wereld. Aardgas was al in het sovjettijdperk, samen met katoen, veruit het belangrijkste exportproduct van de republiek. De aardgasvelden, die volgens recente schattingen maar liefst achtduizend miljard kubieke meter gas zouden bevatten, liggen aan de Kaspische kust en langs de grens met Afghanistan. Aan de kust en in de Karakum-woestijn zou bovendien ook nog eens zevenhonderd miljoen ton aardolie van uitstekende kwaliteit zitten. Voldoende, met andere woorden, om de appetijt van de meest uiteenlopende buitenlandse investeerders en regeringen op te wekken: grote jongens als Total, Elf Aquitaine en Agip investeerden de jongste jaren allemaal fors in het land.

Dat komt dan mooi uit. Turkmenistan zit, door zijn ingesloten ligging en zijn afhankelijkheid van Rusland voor de verwerking en verdeling van zijn grondstoffen, immers met een geweldig afzetprobleem. Daar komt nog bij dat de voormalige sovjetrepublieken, die nagenoeg al het Turkmeense gas afnemen, nog nauwelijks hun rekeningen betalen. Terwijl Turkmenistan voor de invoer van voedsel en onderdelen uit die landen toch harde munt moet ophoesten.

Logisch dus, dat Turkmenistan zijn geluk elders beproeft. Rusland mag dan nog altijd de belangrijkste economische partner zijn, de jongste vijf jaar is het belang van Turkije, de Arabische Emiraten en Iran sterk toegenomen. Ook de bloeiende grenssmokkel met het onstabiele, in zijn eeuwigdurende oorlog verwikkelde Afghanistan brengt een flinke duit in het zakje. Niet dat het om spectaculaire investeringen gaat. Bedrijven uit Turkije en de Arabische Emiraten mogen dan nog actief zijn in de modernisering van raffinaderijen, bouwsector enzovoort, de bazaars van Asjchabad en Merv mogen dan nog vol Iraanse goederen liggen, het gaat hem vooral om strategische belangen.

Dat geldt, meer dan voor wie ook, voor Iran. Het grote, machtige buurland heeft niet alleen een lange grens met Turkmenistan, het biedt ook een uitweg naar de Perzische Golf. Teheran kwam al gauw over de brug met goedkope leningen, halfweg 1997 werd een spoorwegverbinding aangelegd tussen Asjchabad en Mashed, en er bestaat ook een plan om vanuit Turkmenistan, dwars door Iran, een pijpleiding naar Turkije te trekken.

DE PRESIDENT KOOPT EEN VLIEGTUIG

Op die manier slaat Turkmenistan twee vliegen in één klap. Om te beginnen, wordt het een stuk minder afhankelijk van Rusland, terwijl Rusland (bezorgd over zijn afkalvende invloed in Centraal-Azië) met een expeditieleger wél blijft opdraaien voor de bewaking van de grenzen van de republiek. Daar komt bij dat Asjchabad de nabijheid van Iran en het zogenaamde “fundamentalistische gevaar” handig uitspeelt om tegenover de oliemaatschappijen en westerse regeringen te benadrukken hoe belangrijk politieke stabiliteit wel is (en dus niet te veel gezanik aan het hoofd moet krijgen over democratie en zo), en van alles en nog wat gedaan te krijgen.

Niet zonder succes, overigens. Begin 1997 legden de Amerikaanse oliefirma Unocal en haar Arabische partner Delta Oil een alternatief traject voor om het Turkmeense aardgas, buiten Iran om, naar de wereldmarkt te krijgen. Het plan kost twee miljard dollar, en voorziet in een olie- en gasleiding midden door Afghanistan, richting Pakistan en de Indische Oceaan. Ook China, dat een stijgende vraag naar aardgas kent, laat zich sinds kort niet onbetuigd. Met medefinanciering van het Japanse Mitsubishi staat een zeer lange leiding op stapel die aardgas van Turkmenistan naar China moet brengen.

Al die belangen verklaren meteen waarom de Turkmeense economie nog stevig in handen is van de staat, en het autocratisch regime van Niazov echt niet haastig is met privatisering. Als het van de Türkmenbasi afhangt, is het land binnen tien jaar zo rijk als de Kaspische Zee diep is. In afwachting dat de oliedollars binnenstromen, stapte Turkmenistan alvast uit de roebelzone, voerde een eigen munt (de manat) in, en houdt zich buiten elk initiatief tot economische samenwerking met de andere ex-sovjetrepublieken.

Alleen heeft de bevolking van al die potentiële rijkdom al wel veel gehoord, maar nog niets gezien. En de vraag is of ze er ooit iets van zal zien. De officiële werkloosheid bedraagt twintig procent en de landbouw (waarin bijna de helft van de actieve bevolking werkt) is in verval door de ecologische aftakeling en uitputting van de grond. De talrijke kinderen en jonge tieners die in de katoenvelden werken, tonen aan dat kinderarbeid er meer regel dan uitzondering is. Het gemiddeld inkomen van zowat vijfhonderd frank per maand is nog geen derde van dat van Rusland en even hoog als dat van het door burgeroorlog verscheurde Tadzjikistan, terwijl de kindersterfte die van een “klassiek” derdewereldland evenaart.

Toch gaf de grote leider de voorkeur aan de aanleg van een mooie luchthaven van drie miljard frank, de bouw van een dijk van een moskee van twee miljard even buiten de hoofdstad, en de aankoop van een presidentieel vliegtuig van anderhalf miljard, boven uitgaven voor gezondheidszorg.

Ooit, ter gelegenheid van de onafhankelijkheidsdag van het “toekomstig Bahrein in de steppe”, kregen de Turkmeense studenten een soort Swatch-uurwerk cadeau met de foto van de president erop. De volgende dag bleek al dat studenten hun exemplaar van de hand begonnen te doen om eten te kunnen kopen.

Bruno De Cordier

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content