In de Rwandacommissie kan de discussie over het eindrapport beginnen. Een debat over namen en verantwoordelijkheden.
Vrijdag ontvangen de achttien leden van de Rwandacommissie een eerste, gedeeltelijke versie van het eindrapport. Terwijl de andere leden van die Senaatscommissie in luie oorden vertoefden, hebben verslaggevers Guy Verhofstadt (VLD) en Philippe Mahoux (PS) in augustus bij de vierhonderd pagina’s bijeen geschreven.
Op 30 september vertrekken de achttien voor een driedaags conclaaf naar Wallonië en zal het duidelijk worden of een consensus binnen de commissie haalbaar is. Niets is minder evident. Aan de oprichting van de Rwandacommissie ging een bits politiek gevecht vooraf, waar ook de hoogste regeringsinstanties bij betrokken waren. De christen-democratische top van het kabinet wou van geen onderzoekscommissie weten en slaagde er lange tijd in om de meerderheid in de pas te doen lopen. Mede door de Witte Golf na de affaire- Dutroux en het degelijk rapport van de ?ad hoc-werkgroep? ging de meerderheid evenwel overstag. Eerst werd een bijzondere commissie opgericht, die in april van dit jaar tot een volwaardige onderzoekscommissie werd omgevormd.
Bij de honderd getuigen of deskundigen werden gehoord en ongetwijfeld is er nu iets meer duidelijkheid over de wijze waarop de VN-operatie in Rwanda werd opgezet en de tien Belgische para’s om het leven kwamen. Aan de volledige waarheid is men lang niet toe. Teveel belangrijke instituten, onder meer de Verenigde Naties en het Koninklijk Paleis, hielden de tanden op elkaar. Zo heeft de commissie er nog altijd het raden naar wie op 6 april 1994 het vliegtuig van de Rwandese president Juvénal Habyarimana neerhaalde en daarmee de genocide op gang trok. Rond dat erg belangrijke punt tast men volledig in het duister.
De Rwanda-commissie is er wel in gelukt meer klaarheid in het Belgisch luik van de tragedie te brengen. Er zijn destijds fouten gemaakt en het optreden van de hoogste beleidsinstanties werd bij herhaling door onzorgvuldig optreden gekenmerkt. Vooral de legerleiding dreigt een slecht cijfer te krijgen en voelt de bui hangen. Bij monde van minister van Defensie Jean-Pol Poncelet (PSC) en luitenant-generaal vlieger Guido Vanhecke was la grande muette de laatste weken bijzonder spraakzaam. Er werden brieven en rapporten geschreven en de commissie kreeg de goede raad mee vooral geen namen te noemen. Patrick Hostekint (SP) noemde het een ?domme zet, die door een corporatistische reflex is ingegeven? en ook Senaatsvoorzitter Frank Swaelen (CVP) volgt Poncelet en de legertop niet. ?Geen namen noemen, is een onhoudbaar standpunt.? Zelfs Magdeleine Willame (PSC) neemt afstand van haar partijgenoot Poncelet. ?Op dat punt is hij te ver gegaan.?
FRUSTRATIE IN HET LEGER GROEIT
Voor Verhofstadt, ondanks zijn partijvoorzitterschap nog altijd de motor van de Rwandacommissie, is het dispuut over de namen een achterhaald debat. ?Tijdens het conclaaf in Oostende zijn er afspraken over de structuur van het eindrapport gemaakt en werd overeengekomen dat er een apart hoofdstuk over de verantwoordelijkheden komt. Bijgevolg moeten we man en paard noemen.?
Aan dat geladen hoofdstuk zijn de verslaggevers echter nog niet begonnen. Tot dusver hebben ze al hun energie in het tweede hoofdstuk Vaststellingen gestopt. Alle aspecten van de Unamir-operatie komen hier aan bod : de beslissing van de VN, de Belgische besluitvorming, het verloop van de Unamir-operatie, de toepassing van het mandaat, de gebeurtenissen van 6 en 7 april 1994, de genocide, de terugtrekking van de Belgische troepen en de rol van het parlement. ?Als de commissie onze vaststellingen onderschrijft,? aldus Verhofstadt, ?kan de discussie over de verantwoordelijkheden niet teveel problemen opleveren. Wie a zegt, moet b zeggen.?
Het is maar de vraag of deze simpele logica ook in de politiek geldt. Als de militaire top zich de jongste weken zo roerde, is dat veeleer een illustratie van onmacht dan van zelfverzekerdheid. Niet ten onrechte vreest de legerleiding dat de senatoren haar veel strenger zal beoordelen dan de collega’s politici. De tijd dat het militair apparaat in het parlement een onbeperkt vertrouwen genoot en een doeltreffende lobby in beweging kon zetten, is lang voorbij. Destijds waren de reserveofficieren in de Senaat dik gezaaid, vandaag is het een heel kleine minderheid. In de Rwandacommissie waren het Stef Goris (VLD) en Armand De Decker (PRL), beiden lid van de oppositie. Ze formuleerden andere vragen en bedenkingen en stoorden zich aan andere zaken dan de rest van de commissie die geen of weinig feeling met de militaire sfeer en rituelen had. Vooral de SP’er Hostekint, die er prat op ging dat hij tussen de sterren en strepen van de militaire hiërarchie zijn weg niet vond, onderscheidde zich op dat punt.
Twee decennia geleden was het ondenkbaar dat iemand als Leo Delcroix (CVP), die niet eens zijn legerdienst volbracht, het tot minister van Defensie zou schoppen. In de toekomst wordt het evenwel de regel, want er bestaat geen diensplicht meer. Het leger, dat zich al geruime tijd onheus door de politiek behandeld voelt en destijds haast rebelleerde tegen de budgettaire strafexpeditie van de populistische Delcroix de uitdrukking komt van voormalig stafchef José Charlier , zou een negatief Rwandarapport moeilijk kunnen verteren. Maar er dreigt zelfs een malaise en grootschalig ongenoegen. In zijn nota van 29 augustus aan minister Poncelet is luitenant-generaal Vanhecke alleszins heel expliciet. ?Elke macht probeert loyaal en naar best vermogen de opgelegde opdrachten te vervullen ook als de middelen hiertoe ontoereikend zijn of als opgelegde beperkingen de opdracht bemoeilijken. Het ware dan ook unfair, a posteriori en zonder rekening te houden met de stress, het gebrek aan informatie, middelen en mogelijkheden, noch met de onvoorspelbaarheid van de evolutie van de politieke situatie (moord op de president) een OORDEEL (in hoofdletters) te vellen over personen.?
TE VEEL VERBORGEN AGENDA’S
Na politie en justitie is het nu de beurt aan het legerinstituut om de confrontatie met de tijdsgeest aan te gaan. En ook deze keer dreigt een instelling, die veel van haar autoriteit uit het decorum van uniformen en overjaarse défilés puurde, pluimen te laten en prestige in te boeten. De vanzelfsprekende autoriteit die zo lang aan het militair theater verbonden was, is definitief voorbij en zeker sinds de val van de Berlijnse Muur is het leger zijn centrale plaats in de samenleving kwijt. Elke slag rond de begroting is het bij voorbaat verloren en dat zegt alles over zijn maatschappelijke machtspositie. Dat voedt in het korps frustraties en verbittering.
De wijze waarop voormalig stafchef Charlier zijn gram over de besluitvorming inzake Rwanda verbeet, sprak boekdelen. ?Pas na het drama, toen de tien para’s vermoord waren, oordeelde de regeringstop het noodzakelijk om me te ontvangen. In tegenstelling tot het buitenland bestaat in België geen degelijk overleg tussen leger en regering.? Even leerrijk was de repliek van premier Jean-Luc Dehaene (CVP) op 5 maart 1997 : ?Wat luitenant-generaal Charlier ons voorhoudt over de normale gang van zaken in het buitenland, is het niet noodzakelijk bij ons. Het kan alleszins niet zijn dat de politici de simpele uitvoerders van de militaire desiderata zijn. Overigens is het normaal dat er spanningen tussen de politiek en de militaire leiding bestaan, zeker als het om de grootte van het militair contingent gaat.?
Veel meer woorden maakte Dehaene aan de beschouwingen van Charlier niet vuil. Als het om magistraten ging, was de premier meestal omzichtiger. Dat bewijst alvast dat het ongenoegen van de militairen niet echt een probleem is waar de regeringsleider zijn slaap voor laat of bang voor is. Die appreciatie is ook de meerderheidspartijen, zeker de CVP en de PSC, niet onbekend en dat kan hen aansporen om inzake het militaire de promotoren van een hard rapport een stuk te volgen. Het valt trouwens op dat zowel Swaelen als Willame naar het leger verwijzen wanneer ze hun stelling argumenteren dat geen namen noemen, onhoudbaar is.
Rond de politieke verantwoordelijkheden is de meerderheid daarentegen bijzonder terughoudend. Zij houden het bij de thesis dat alle belangrijke beslissingen collegiaal door de regering werden genomen. Ook de grootte van het contingent en de terugtrekking was een beslissing van het hele kabinet. Voor Delcroix is dat goed nieuws. Van alle politici kwam hij tijdens de Rwandaverhoren het meest onder vuur te liggen en in het eindrapport riskeert hij een slechte beoordeling. De CVP, althans een invloedrijk deel ervan, wil daar niet van weten.
?Als Delcroix voor de bijl gaat, dan ook Willy Claes (SP),? zo heet het. De Vlaamse socialisten zouden het daar zeer moeilijk mee hebben. Voor hen heeft Claes de afgelopen jaren al meer dan genoeg geboet. Bovendien zou het zeer onterecht zijn dat hij ook in het Rwandadossier, waarin hij volgens de partijgenoten een bijna feilloos parcours aflegde, nog eens als zondenbok moet opdraven. Voor de SP valt Claes in deze even veel of even weinig te verwijten als Dehaene zelf. Als de ene een blamage krijgt, dan ook de premier.
Dehaene die de oprichting van de Rwandacommissie altijd een erg slecht idee vond en dat ook in vertrouwelijke kring liet horen, zou aan een vermelding in het Rwandarapport heel zwaar tillen. Allicht zou hij, maar evengoed de partij, er conclusies aan verbinden. Een niet onbelangrijk regeringslid van de CVP formuleerde het als volgt : ?Verhofstadt moet nu weten wat hij wil. Als hij doorgaat met het namen noemen, kan hij het ook na de volgende verkiezingen vergeten. Dan is hij voor ons definitief persona non grata.?
Senaatsvoorzitter Swaelen op wie de last drukt om het partijbelang in de commissie te verdedigen, zucht diep als hij met die uitspraak wordt geconfronteerd. ?Het ligt zeer delicaat, ook al omdat er nogal wat verborgen agenda’s in omloop zijn. Het is tijd dat de Rwandacommissie de werkzaamheden besluit en dat ik me opnieuw met het eigenlijke Senaatswerk kan bezighouden.?
Paul Goossens
Voorzitter van de Rwandacommissie Frank Swaelen (links) met verslaggever Guy Verhofstadt : als die doorgaat met het namen noemen, wordt hij na de volgende verkiezingen persona non grata voor de CVP.