Verkiezingen in den Belgiek! Rupsenplaag in Rusland! Nachtlawaai in de Far West! En waar zat Jef?
(foto’s: Patrick De Spiegelaere)
(Sommige namen in dit verhaal zijn veranderd)
– En? Hoe gaat het ermee?
Slecht. Ik heb lak aan de jaarwisseling. Al dat gedoe. Alsof het leven ophoudt ná 2002.
– En op het werk?
Jaaroverzichten maken. Pim vermoord, Abou rukt op, Jimmy wint de Nobelprijs. En Steve schrijft een kookboek. Ik vermoed een complot.
– En met de kleintjes?
De kleintjes?
BELGIEK
Een rijksweg, een paar cafés en wat verkavelingen. En kapelletjes. Op één ervan staat ‘Ik vertrouw op U’gekrast . Boven een straat hangt een vergeeld spandoek: ‘Belgiek Koerse 2002’.
Een man met een wielrennerspet van Eddy Merckx fietst voorbij. ‘Toegegeven’, zegt hij, ‘het is een beetje afgekeken van Waregem Koerse. Maar onze koers is honderd keer plezanter. Hier lopen tenminste geen chichi madammen rond. Geen champagne, geen vip-gedoe. Een wielerkoers, een paar paarden en bier. Veel bier. Zo moet dat. En iedereen teut op het einde. Beeld u in: om halfzes ’s morgens lag heel den Belgiek in de gracht. En maar zingen. La-la-la-la. Maar: gelachen!’
En toch. Belgiek Koerse 2002 was de Belgiek Koerse van vorig jaar niet. Er ontbrak iemand. ‘De Fristie. Vijfennegentig jaar is hij geworden. Hij heette eigenlijk Evarist Vandeginste. Maar iedereen noemde hem “Fristie”. Of: “meneer den burgemeester”. Dat was hij al sinds eind jaren zestig. Verkozen-voor-het-leven. Toegegeven: democratisch was het niet. Ze dachten waarschijnlijk: “Dat probleem lost zichzelf wel op. ” Maar ja, de Fristie bleef maar leven (lacht). Ach, geen slecht woord over de man. Als er eens ruzie was in de wijk, kwam hij tussen. “Mijnen Belgiek moet aan één zeel trekken!”, zei hij dan. “De buurt mag niet uit elkaar vallen!” Een paar maanden voor zijn dood – zijn levensgeesten waren al aan het wijken – riep hij de mensen van de wijk bij elkaar. “Mannen, ik ga dat hier niet lang meer uithouden. Er moet een nieuwe burgemeester komen. Nieuwe verkiezingen!”
De man met de wielrennerspet zucht. ‘Verkiezingen, verkiezingen, dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Hoe organiseer je zoiets? Hoeveel kandidaten moeten er zijn? Wie mag stemmen? Niemand wist het. Uiteindelijk vonden we het kiesreglement terug. Iedere straat mocht één kandidaat aanwijzen. (lacht geheimzinnig) We hebben wel een beetje gefoefeld met het reglement: de nieuwe burgemeester mocht zijn functie voor zes jaar uitoefenen. We leven per slot van rekening in 2002, hé meneer.’
Vier weken voor de verkiezingen begon de campagne.
‘Heel den Belgiek stond op zijn kop! De Frank reed door de wijk in een open wagen, vergezeld van een grote groep fietsers. Kwestie van de groene kiezers binnen te halen, zei hij. Geert had de steun van Fristie. En Jacques en Stefaan probeerden het met een affichecampagne. Duizenden affiches hingen in de wijk. ‘Stem zes, dat is gegarandeerd succes.’ ‘Ik ben er voor eender wie, stem drie!’
‘Greta haalde het. Sympathieke vrouw. Maar we hebben haar wel moeten leren wuiven. Dat moet een burgemeester van den Belgiek toch kunnen. Enfin, het is al veel verbeterd. Ze wuift al evengoed als het nieuw lief van prins Laurent (lacht). Ook een schoon meisje, trouwens.’
‘Allez’, zegt de man met de wielrennerspet, ‘ik ga nog wat fietsen. Ik moet aan… (wijst naar zijn bierbuik) werken van mijn vrouw.’ ‘En de groeten aan Greta’, roept hij ons na.
Doen we.
‘Dat is den Belgiek, hé’, lacht Greta. ‘Allemaal vriendelijke mensen.’ Zoals de burgemeester? ‘Nee, die moet alleen tournées générales geven (gniffelt). Over de verkiezingen gesproken: de andere kandidaten waren wel ontgoocheld. Begrijpelijk, sommigen hadden veel geld in hun campagne gestoken.’
Frans (haar man): ‘Het kwam een beetje onverwacht, dat burgemeesterschap van Greta. Hoewel. Ze was de enige vrouwelijke kandidaat. Dat heeft haar zeker extra stemmen opgeleverd. Maar ze is ook populair bij de jongeren van den Belgiek. En vriendelijk tegen iedereen. Er waren kandidaten die campagne begonnen te voeren vier weken voor de verkiezingen. Die zeiden dan plots goedendag tegen iedereen. Dat kan niet, hè. Greta voert heel haar leven al campagne. Maar ze had ook een goed programma!’
Greta: ‘Aanleg van een speelplein, een pretpark… Toegegeven: een beetje gelogen. Maar dat doet elke goede politicus, hé’ (grijns).
Frans: ‘Het heeft ook wel nadelen, die sjerp. Ik wou mij dit jaar kandidaat stellen voor het Feestbestuur. Maar de mannen zeiden: ‘Jamaar, uw vrouw is burgemeester, die functies kun je niet… hoe noemden ze dat ook al weer, Greta? Cumuleren, ja. Ach, volgens mij begrijpen ze dat woord zelf niet eens’ (schatert).
KLEIN-RUSLAND
In Klein-Rusland went een mens aan het leven. Het is een wat kleurloze sociale woonwijk. Maar er wonen mooie, gemoedelijke mensen. Mensen die niet brullen of blèren voor het minste. Mensen gelijk Marcel. Vijfenzestig jaar woont hij al in Klein-Rusland. Heel zijn leven gewerkt in de fabriek. Maar wat hij de voorbije jaren heeft meegemaakt: pure Kafka.
‘Zie je daar die spoorwegberm?’
Marcel gebaart naar buiten. ‘Op een dag wilde de Spoorwegen de berm vervangen. Wegens: te oud. Ge kent de NMBS, hè: het mocht weer niet te veel kosten. Kwamen ze hier aan met materiaal uit Zuid-Afrika. Rommel. Bleek dat er beesten tussen die stenen zaten. Zandduizendpoten? Miljoenenpoten? Niemand wist het. In elk geval: iets met veel poten. In het begin was het nog plezant. Af en toe stak er eens eentje de straat over naar de wijk. “Hierzie, een rups!”‘
Maar het lachen verging de Russen snel. ‘Dat kweekt als zot’, roept Marcel. ‘Elk koppel legt twintig- tot dertigduizend eitjes.’
Op een dag begon het. Duizenden, miljoenen rupsen bestormden de wijk. De invasie van Klein-Rusland. ‘Hou zulke beesten maar eens buiten. Overal kropen ze. Onder de deur. Op de televisie. Langs de muur. Tot in de slaapkamer. En wat doe je eraan? Het waren taaie mannen, hoor. Ik heb er eens een paar in een bokaal gestopt. Zonder eten of drinken. Wel, twee weken later waren ze nog springlevend. Naar het schijnt kun je ze enkel verdelgen met DDT. Maar ja, je kunt je huis toch niet vol DDT spuiten? En kapot trappen gaat ook niet, want dan scheiden ze een geur af. Als je ze al kunt pakken, want ze zijn razendsnel. Bovendien moet je opletten dat ze niet op je lichaam kruipen, want dan krijg je uitslag.’
De Klein-Russen trokken naar het stadsbestuur. De maat was vol. ‘Weggelachen werden we’, blaast Marcel. ‘Niemand geloofde ons. “Rupsen? Hahaha. Trap ze dood!” Wat moesten wij doen? Wij komen maar uit Klein-Rusland, hé.’
Tot de communistische partij PVDA zich met de zaak ging bemoeien. De partij spande een rechtzaak aan tegen de NMBS. ‘Goede mensen, die communisten’, vindt Marcel. ‘Ze luisteren tenminste nog naar de mensen.’
Uiteindelijk besliste het stadsbestuur om toch in te grijpen. Het terrein naast de spoorwegberm moest worden afgebrand. De techniek van de verschroeide aarde. ‘Met twintig brandweerwagens kwamen ze hier aan’, herinnert Marcel zich. ‘Lomp! Die miljoenenpoten zijn ook niet van gisteren, natuurlijk. Die kropen verder onder de grond. Al die verbrande grond werd houtskool. Extra voedsel voor hen! En miljoenenpoten zijn dol op houtskool. Gevolg: ze begonnen nog meer te kweken.’
Een tweede poging, dan maar. Met een bobcat werd een grote beek gegraven tussen de wijk en het terrein met de miljoenenpoten. D e Atlantik-wal. ‘Konden die beesten toch wel zwemmen, zeker! We hebben dan toelating gevraagd om gif te gebruiken. Aan Jaak Gabriëls, toen die nog minister van Landbouw was. Ge weet hoe dat gaat met die mannen, hè’, gniffelt Marcel, ‘de ene dag Vlaams-nationalist, de andere dag socialist. Als het maar opbrengt. Enfin, de Atlantik-wal betekende het einde voor veel miljoenenpoten. Daar konden ze niet tegenop. Met duizenden liepen ze in de val.’
Toch zijn de miljoenenpoten nog niet helemaal uitgeteld. ‘Nee’, zegt Marcel, ‘het probleem is onder controle, maar niet opgelost. Een professor uit Gent is met de zaak bezig. Ik heb gehoord dat hij zoekt naar natuurlijke vijanden van de miljoenenpoot. Kun je je het al voorstellen? Die beesten hebben, buiten de mens, geen enkele vijand. Niemand lust miljoenenpoot. En dat duikt dan in Klein-Rusland op!’
Buiten is het intussen gestopt met regenen. Een kerstman blijft zijn paraplu vasthouden. Tussen de plassen laveren mensen. Af en toe staan ze stil. Om verhalen te vertellen. Over het voorbije jaar. Over rupsen, natuurlijk. Over hun leven, ook.
In een deurgat staat Irène. ‘De mensen vragen mij wel eens: “Woon je nog altijd in Rusland?” “Nee”, zeg ik dan, “ik woon nu in Rupsenland”.’(schatert)
Ferme vrouw, Irène. De tachtig voorbij. Maar oud? Dat zijn de anderen. Een paar maanden geleden is ze gaan betogen met de anti-globalisten, in Brussel. En maar roepen en schreeuwen. Dat alle mensen gelijk zijn. Dat iedereen de kleine man vergeet. Tot de flikken er doof van werden. “Hela madammeke, een beetje rustig, hé.” ‘De jongste gendarmes zijn de ergste’, vindt Irène. ‘Die denken dat ze zich alles kunnen permitteren. Ik heb hen gezegd: “Ik doe niets, maar de eerste die aan mijn lijf komt, zal het voelen”.’
Een vuist gaat in de lucht. Zegt ze: ‘Ik kan niet tegen onrecht of machtsmisbruik. Tegen mensen die naast hun schoenen lopen. Neem onze burgemeester. Hij heeft ons dit jaar in de steek gelaten met die rupsenplaag. En nu wil hij parkeermeters plaatsen in het dorp. (Imiteert het ABN van de burgemeester): “Zo kunnen we het nijpende mobiliteitsprobleem in onze gemeente oplossen.” Flauwekul. Er is hier helemaal geen mobiliteitsprobleem. Hij heeft een gat van 12 miljoen in zijn begroting, dat hij moet opvullen. Awel, dat hij dat dan zegt in plaats van de mensen wat voor te liegen.’
‘Onlangs was het volksvergadering. En de burgemeester maar roepen. Ja, hij peinst natuurlijk dat oude menskes niet goed meer horen. Maar ik laat mij niet doen, hoor. “Irena weet het weer beter, zeker”, riep hij. En nochtans, vroeger was dat zo’n brave jongen. Ik kan het weten: ik heb zijn pampers nog ververst. Maar ja, de macht, hé. Het is toch iets raars. Allez, neem die socialisten die vandaag in de regering zetelen… de Teletubbies (trekt een lang gezicht). Nee, het communisme, dat is de toekomst. Dat zijn de socialisten van vroeger. Gewone mensen, die dicht bij het volk staan.’
En al plannen voor het nieuwe jaar? ‘Ik zou graag op reis gaan. Naar Amerika. Om mijn neef, Oskar, nog eens te zien. Jaren geleden is zijn moeder van Klein-Rusland naar Amerika gevlucht. Het leven was ginder beter. Althans, dat zeiden ze toen. Het is zeker vijftig jaar geleden dat ik Oskar nog gezien heb. Misschien herken ik hem niet meer. Maar toch, het jeukt, jong. Al jaren zaag ik de oren van mijn man. “Wanneer vertrekken we?” “Volgend jaar”, zegt hij elke keer. Maar nu heb ik hem gezegd: in 2003 gaan we. Straks zijn we allebei dood. En als je niet meewilt, zoek dan maar een andere vrouw.’ Ze slurpt van haar koffie. En zegt dan, met pretoogjes: ‘Dat laatste mag je niet opschrijven. Ik zie hem doodgraag.’
FAR WEST
( In Vilvoorde-city, meer bepaald in de Far West. Dààr gebeurt het allemaal)
‘Mag ik even uw aandacht voor een opsporingsbericht? Joseph is 1,70 meter groot en droeg op het moment van zijn verdwijning een blauwe jeans, een bleekgroen hemd en beige schoenen van het merk ‘Caterpillar’. Wie meent de man te hebben gezien, wordt gevraagd contact op te nemen met het nummer 0800/20.20.01 of zijn of haar lokale politiedienst.’
Fons maakt het Mauritz Duchéhof schoon. Duizenden mensen passeren elke dag langs ‘zijn’ plein. Propere mensen, vuile mensen, luidruchtige mensen, stille mensen.
‘Maar Jef, mijnheer, dat is toch een geval apart. Heb je al gehoord van zijn jongste stoot?’ Fons zucht. ‘Op een avond zit ik tv te kijken. Plots verschijnt die knappe griet op het scherm. Hoe heet ze ook al weer? Evy Gruyaert, ja. “Mag ik even uw aandacht voor een opsporingsbericht?” Ik dacht dat ik van mijn stoel viel. ‘Jef! De cafébaas van hier om de hoek!’
‘Ik loop naar buiten om te horen wat er gaande was. Bleek dat hij al een paar dagen spoorloos was. Iedereen maar speculeren, natuurlijk. “Had hij schulden? Heeft hij zelfmoord gepleegd? Een ontvoering? Een liefdesaffaire misschien?” Wat bleek? Meneer was erop uitgetrokken. Naar de zee voor een paar dagen. Zonder iemand iets te zeggen. Hij lag godverdomme op zijn gat te zonnen in De Panne!’
Fons schudt het hoofd, zo van: hoe bestaat het! ‘Enfin, Jef ziet dat opsporingsbericht natuurlijk ook. En slaat in paniek. Wat nu? Hij koopt een pruik en vertrekt naar Frankrijk. Zes weken later stond hij terug achter de toog van zijn café. Weet je wat hij zei? “Ongerust, ongerust, als ne mens nu al niet meer mag verdwijnen… ” Gene gewone, die Jef.’
Zelf heeft Fons ook iets bizars meegemaakt. Elk jaar versiert hij zijn huisje met kerstbollen en slingers. ‘Een ritueel’, verduidelijkt hij, ‘om de sfeer er wat in te brengen. Op een avond – ik wou net gaan slapen – hoor ik gestommel buiten. Stond er een fanfare voor mijn deur. Bleek dat ik de prijs voor het mooist versierde huis van de Far West gewonnen had. (slaat de handen in de lucht) Een reis naar het Zwarte Woud! “Om nog meer kerstsfeer op te snuiven”, zeiden ze.’
Hij kijkt beteuterd. ‘Wie wil er nu naar het Zwarte Woud? Hoewel. Misschien zou ik daar eindelijk eens rustig slapen. Dat is maanden geleden . (wijst naar boven) Het is toch nogal wat, hé meneer, die vliegtuigen . Elke nacht is het van dattum. Om de vijf minuten. Bmmmmm. Enfin, ik heb een nieuwe bezigheid. Vliegtuigjes tellen in plaats van schaapjes.’ (buldert). Fons maakt het grapje vijf keer per dag, maar hij méént het.
Een paar straten verder. Op een bank zit Hanne. Licentiate in de Germaanse filologie, sinds juli. Nee, ze woont hier niet. Af en toe doolt ze wat rond in de Far West. ‘Oude mensen kijken’, lacht ze.
2002? ‘Het was een rotjaar. Ik heb het uitgemaakt met mijn vriend. Hij woont nog bij mij maar daar komt het zo ongeveer op neer. Hoe vlugger hij verhuist, hoe liever.’
Binnen twee maanden vertrekt ze voor een half jaar naar Mozambique. Om mee te helpen aan een ontwikkelingsproject. ‘Ach, eigenlijk moest ik er vooral uit. Het roest moet eraf.’
‘Weet je wat raar is? Al maanden wil ik weg. Weg van de routine, weg van mijn leven hier, weg van mijn zekerheden ook. En nu ik op het punt sta te vertrekken, begin ik te twijfelen. Net nú besef ik dat ik tot onder mijn oksels in de Vlaamse klei zit. Veel verder dan ik ooit dacht. Heel vreemd is dat.’
We kijken naar de eerste pendelaars die zich in de verte naar het station van Vilvoorde haasten. Mensen op de achtergrond. ‘Straks’, zegt Hanne, ‘als het begint te schemeren, kaatst het licht naar voren en vallen er schaduwen. En dan worden het reuzen.’
Ze grijnst, drinkt haar busje Spa leeg en wandelt verder.
2003 ligt wijd open.
Stijn Tormans
‘En maar roepen en schreeuwen. Dat alle mensen gelijk zijn. Dat niemand nog denkt aan de kleine man.’
‘Straks worden het allemaal reuzen.’