In januari wordt ze negentig, maar daar wil ze niet aan denken of over praten. ‘Want ik heb nog zo veel te doen.’ De moeder van de dans, Jeanne Brabants, over haar leven en haar liefde. En ook wel een beetje over de koning die haar kinderen wou discrimineren.

Die negentigste verjaardag, zegt ze – ‘daar gaat u toch niet over schrijven? En wat als ik dat dan niet haal?’ Jeanne Brabants is volgens haar identiteitskaart 89 jaar, maar dat geloven we niet. Ze zit nog altijd vol leven, vol verhaal, vol humor. Every inch a lady, dat ook.

‘Ik hoop dat het u niet stoort, maar ik spreek in beelden’, zegt ze. ‘Beelden zijn altijd mijn vak geweest, weet u.’

En dan, na een monoloog van vier uur: ‘Sorry dat ik zoveel gepraat heb. Maar er zitten nog altijd zoveel beelden in mijn hoofd. Euh, had u nog een vraag?’

Op dat moment kunnen we er maar één stamelen: ‘Danst u eigenlijk zelf nog, mevrouw Brabants?’

Stilte, voor het eerst. ‘Nee’, zegt ze, ‘Ik kan het niet meer, ik stap als een meikever. Ik doe nog wel elke morgen mijn oefeningen in de badkamer. Maar oude mensen, dat zijn lappendekens. Patchworks die ze aan elkaar houden.’ Ze somt haar klachten op. Slechte rug, moeilijke voeten. En de spuit die ze gisteren kreeg tegen de Mexicaanse griep, die voelt ze ook nog altijd.

Plots beginnen haar ogen te gloeien. ‘Als ik zo begin, roep ik mezelf tot de orde. “Jeanne, je hebt niet het recht om te klagen, je hebt het allemaal gehad. En als je het niet goed gedaan hebt, dat is het uw eigen schuld.”‘

En toch doet dat niet-meer-kunnen-dansen haar pijn. ‘Omdat goede kunstenaars altijd bewegen. Dat geldt niet alleen voor dansers. Als ik naar een klassiek orkest ga kijken, sluit ik mijn ogen. Luister naar de muziek. Doe mijn ogen weer open en die bedriegen me nooit. Een orkest dat niet beweegt: daar komt ook geen goede muziek uit, dat is niks. Maar een orkest dat danst…’

Zij kan het weten. Jeanne Brabants is al dansende geboren. Toen ze op haar derde een stuk in de opera zag, wist ze meteen wat ze de volgende negentig jaar wou doen.

Haar vader wou dat ze Frans leerde, naar de kostschool ging. Hij was soldaat geweest in de Groote Oorlog. Had commando’s in het Frans gekregen, was uitgescholden voor ‘sale Flamand’. Hij wou dat zijn dochter niet hetzelfde zou overkomen. En dat ze iets anders ging doen dan dansen.

Dat Frans leerde Jeanne uiteindelijk wel, ergens onderweg. Net zoals ze haar diploma lichamelijke opvoeding behaalde. Maar de oude droom – op het podium van de opera staan – bleef. Op haar elfde, de roaring twenties waren net voorbij, maakte ze haar eerste choreografie. Maar al snel had ze door dat ze niet in Vlaanderen zou leren dansen. Dansen: dat gebeurde in Parijs. Niet in Brussel, laat staan in Antwerpen. En dus vond ze hier alles uit: Het Stedelijk Instituut voor Ballet, het Koninklijk Ballet van Vlaanderen, Jeugd en Dans, Danza Antiqua…

‘De Denen zijn met vijf miljoen’, zegt Brabants. ‘En toch hebben ze een van de beste dansscholen in de wereld. Ik vond dat wij Vlamingen minstens even goed moesten kunnen doen.’

Ze reisde met het Ballet van Vlaanderen de wereld rond. Werkte met de grootste choreografen. En werd zelf een instituut. Maurice Béjart noemde haar ooit une fière indépendante, Canvas nomineerde haar voor de ‘Grootste Belg aller Tijden’. En de koning wou van haar een barones maken. Maar dat zag ze niet zitten. ‘Ik wou die titel nochtans eerst aanvaarden. Niet voor mezelf, maar voor de dans. Tot ik hoorde dat je daarvoor moest betalen: 130.000 frank! Ik kon dat niet ophoesten. En dan was er nog iets: van mijn drie kinderen was er toen maar één getrouwd. Die zou dan jonkman worden, de anderen niet. Ik dacht: nu gaat die koning ook nog mijn kinderen discrimineren.’ (lacht)

‘Maar we gaan het toch niet te veel over mezelf hebben?’ Daar draaide haar leven niet om, zegt ze: om baronessen, grootste Belgen of andere titels. Maar wel om dansen. En om liefde, daar ook om natuurlijk. Het begon ergens eind jaren dertig. Ze studeerde aan de dagschool dans. ‘Mijn lerares, Lea Daan, presenteerde de ochtendgymnastiek op de radio. Maar op een bepaald moment vertrok ze naar New York. Ik zou haar vervangen op de radio. Er was maar één probleem: ik sprak alleen plat Antwerps.’

NIR-radiojournalist Bert Van Kerkhoven zou zich een paar uur over haar ontfermen. Die paar uur werden uiteindelijk vijftig jaar. ‘Hij was 14 jaar ouder dan ik, maar behandelde mij alsof ik negentien was. Hij was heel beschermend. Enorm erudiet en belezen, ook. Hij werd al snel mijn mentor en grote liefde. Hoe ga ik hem een heel leven kunnen boeien, dacht ik toen. Ik wou niet onderdoen voor hem. Niet eindigen als twee oude vogels die niets meer tegen elkaar te zeggen hebben. En dus begon ik ook heel veel te lezen.’

Tot de oorlog uitbrak en er niet veel meer te lezen viel. De Duitsers namen de NIR over. Van Kerkhoven weigerde nog langer voor de radio te werken. ‘Plots zaten we zonder inkomen. Samen met mijn twee zussen heb ik toen onze eerste privédansschool opgericht: de Brabantsschool. Hier op deze plaats.’

Een speling van het lot, zegt ze. Dat ze nu oud wordt op de plaats waar het allemaal begon. Terwijl de V1’s en V2’s op Antwerpen vielen, danste Jeanne. In naam van het leven. En in dezelfde naam trouwde ze ook. ‘Ons huis was een afspreekplaats voor het ver-zet. Op de bovenste verdieping logeerden clandestiene medewerkers. Bert gaf ook een sluikblad uit: De Werker. In de redactie zaten mensen als Ward Cassiers, Jos Van Eynde, Louis Major, Ward Coens… die na de oorlog grote namen zouden worden in de politiek of de media. Ik kende hen allemaal. Dat is me later goed van pas gekomen.’

Maar eerst nog iets over die oorlog. ‘Ik heb de Eerste Wereldoorlog honderden keren door mijn vader horen vertellen aan tafel’, zegt Brabants. ‘Eind jaren dertig heb ik in Londen gestudeerd. En daarna de Tweede Wereldoorlog heel bewust meegemaakt. Vandaag staat in de kranten dat Herman Van Rompuy president van Europa zou kunnen worden. Maar de Engelsen zijn weer tegen. Niemand staat daar nog bij stil, maar dat heeft nog altijd met toen te maken. Met het feit dat we twee keer amper meegevochten hebben.’

Terug naar Jeanne. En haar grote droom: een dansschool en vooral een danscultuur oprichten in Vlaanderen. We zitten intussen in de jaren vijftig. Tientallen keren is ze al met haar schoon kleed aan op het stadhuis geweest. ‘Om op tafel te kloppen. Of te roepen. Maar dat mag, hè. We leven in een democratie. Dat ik een vrouw was, was misschien ongewoon. Maar ook niet meer dan dat. Ik denk dat die mannen mij niet als vrouw zagen. Ik stond voor ‘de zaak’: de vrouw zijn ze vergeten. (lachje) Ik gaf hen ook geen aanleiding om daaraan te denken. Heb me bijvoorbeeld nooit mooier voorgedaan dan ik was. Ik trok mij op aan de gedachte dat alle grote dansgezelschappen in de wereld opgericht waren door vrouwen.’

In 1951 kreeg ze van de Antwerpse burgemeester Lode Craey-beckx wat ze wou: er kwam een officiële balletschool aan de opera. ‘Toen ze het mij zeiden, vloog ik naar huis. Zo blij was ik.’ Tien jaar later werd Het Stedelijk Instituut voor Ballet opgericht, met dank aan de latere burgemeester Mathilde Schroyens. ‘Wij hebben onze leerlingen altijd zo compleet mogelijk willen opleiden. Velen onder hen zijn later bijvoorbeeld naar de musical gegaan. Het is bon ton om daar smalend over te doen. Totaal onterecht. Een goede musical kan ook heel grote kunst zijn. Net zomin als ik al die discussies tussen klassieke, moderne en postmoderne dans ooit begrepen heb. In elke dansvorm zit wel iets waardevols. Laat mensen toch gewoon dansen. Wat, dat maakt niet uit. Voor alles is wel een publiek.’

Brabants en haar zussen hadden, zoals ze dat zelf zo mooi uitdrukt, ‘bomen in de woestijn geplant’. ‘De Fransen hadden een danstraditie van 300 jaar. Dat in 58 jaar inhalen, was onmogelijk. Maar toch denk ik dat we iets bereikt hebben. Heel het land staat op zijn kop als Tia Hellebaut met een gouden olympische medaille naar huis komt. Terecht, hoor. Maar onze school heeft vijftien van die godenmedailles naar huis gehaald. En nog eens honderden andere medailles. Maar niemand die daarnaar kraaide.’

Dat maakt haar wat droevig, zegt ze. Dat dans in Vlaanderen nog altijd beschouwd wordt als een kunstvorm met een kleine k. ‘We zijn maar dansers. Bij choreografen ligt dat anders. Dat komt ook omdat choreograaf zo’n moeilijk woord is. Als ik een voordracht gaf en aan een zaal vroeg “weet er iemand wat een choreograaf is?” volgde er altijd een stilte. Mensen hebben meestal wel respect voor dingen die ze niet kennen. Wat ik ook heel jammer vind, is dat veel van onze beste leerlingen naar het buitenland vertrokken zijn. Ik begreep dat wel. België is een klein land, hier hadden ze weinig perspectief. Ze mochten vaak maar vier minuten meespelen in de opera. Maar toch…’

Het was een van de redenen waarom ze in 1969 haar eigen gezelschap oprichtte: het Ballet van Vlaanderen. In het contract stond ‘gij zult overal in Vlaanderen dans brengen’. En de rest van de wereld nam ze er dan maar bij.

‘Eigenlijk is het te belachelijk voor woorden, maar ik ben zo laat met Het Ballet begonnen omdat ik vliegangst had. Echt waar. Ik had het bij wijze van spreken al moeilijk als ik Antwerpen moest verlaten. Nog altijd, trouwens. Maar ik dacht: als ik de Vlamingen moet overtuigen dat we een goed ballet hebben, dan moet ik ook buitenkomen. Niet alleen in Brussel of Parijs. Maar ook op plaatsen die niet te bereiken zijn met de trein of de boot.’

Het was ook de eerste keer dat ze iets verdiende met de dans. ‘Tot dan toe had ik alles vrijwillig gedaan, twintig jaar lang. Bert onderhield mij. Het zag ernaar uit dat dat met het Ballet niet zou veranderen. Maar…’

Een onwaarschijnlijk verhaal volgt. ‘Het was de tijd dat er nog geen e-mail bestond, alles gebeurde per brief. Een hoge ambtenaar van het stadhuis zou de contracten opmaken voor het Ballet en naar de minister sturen. Ik kreeg dat contract in handen: we verdienden weer niets. Die avond liet ik het contract teleurgesteld aan Bert zien. “Dat kan niet zijn”, zei hij. Hij typte heel dat contract over. En verving de lonen door het nettoloon dat een NIR-journalist verdiende. “Hier”, zei hij. “Ga dat in de brievenbus steken.” Op dat moment was er naast het Centraal Station een postkantoor dat tot tien uur ’s avonds open was. Ik daarnaartoe. Mijn brief kwam uiteindelijk net voor de brief van de ambtenaar aan op het ministerie. Een paar dagen later zaten we allebei bij minister Frans Van Mechelen. Die keek verbouwereerd naar de twee brieven. Die ambtenaar ontplofte natuurlijk bijna, maar durfde niets te zeggen. “Mijnheer de minister,” zei ik, “als we met iets nieuws beginnen, moet het ook echt de moeite zijn. En dan moet je de mensen ook fatsoenlijk betalen.” Ik heb toen mijn eerste echte loon ontvangen. Ik was vijftig.’

De wereld is hard veranderd, sindsdien. Er hard op vooruitgegaan, zegt Brabants. Maar er ook hard op achteruitgegaan.

‘De voertaal in het Ballet is nu bijvoorbeeld Engels. In Het Ballet van Vlaanderen! Kun je je dat voorstellen? Alle dansinstituten worden ook door buitenlanders gerund. Heel capabele en goede mensen, maar… Stel u eens voor dat de redactie van Knack geleid wordt door een Rus. (zucht) Waar ik me nog het meest zorgen over maak, is de situatie van de dansers. In het kunsthumanoria bestaat er nu een opleiding ‘dans’. Prima natuurlijk. Laat kinderen zo veel mogelijk bewegen. Het probleem is dat ze hen een professionele carrière in de danswereld voorspiegelen. En dat mogen ze hen niet wijsmaken, want het is gewoon niet waar. Om te beginnen duurt het lang vooraleer je danser bent. Het is zoals Mozart zingen: je zingt dat niet vanzelf. Een goede danser opleiden kost minstens tien jaar. Maar het ergste is: als ze dan eindelijk zover zijn, is er geen werk. Toen ik ontslag nam bij het Ballet in 1984, waren er nog 247 professionele dansers in België. Vijfentwintig jaar later blijven er daar nog 55 van over. Dat is natuurlijk voor een groot deel de schuld van Maurice Béjart. Toen die met zijn Ballet van de XXste Eeuw naar Lausanne vertrok, nam hij 80 dansers mee. Maar het komt ook omdat we vandaag overspoeld worden door Japanse en Aziatische dansers. En die zijn verdomd goed: ze dansen onze eigen dansen vaak beter dan wij.’

Ze zwijgt even. ‘Ik zie mijn grote droom uiteenspatten’, zegt ze plots. ‘Klinkt dat somber? Of ondankbaar? Ik wil dat niet zijn.’ Per slot van rekening heeft ze haar leven te danken aan de dans. Er de wereld door gezien ook (of tenminste toch de theaterzalen van die wereld). En haar grote voorbeelden: ze zijn intussen bijna allemaal dood.

‘Als je zo oud bent als ik, ben je elke dag bezig met afscheid nemen.’

Van de mensen die op bezoek komen. De planten in het appartement. De kamer met de boeken. Het getekende portret van een man met een strik, op kushoogte. ‘Bert is 25 jaar dood. Maar ik kus nog elke dag zijn portret. Nee, ik heb er nooit aan gedacht om te hertrouwen. Sommige mensen zijn nu eenmaal niet te vervangen.’

Ze zit zelfs nog altijd op dezelfde plaats aan hun bureau. Hij links, zij rechts. Links is de stoel altijd leeg. En rechts staat er nu een computer. Heeft ze op leren werken. Mails leren schrijven. Zodat ze haar liefde kan verdedigen. Tegen iedereen die de dans weglacht.

Elke keer als ze schrijft, hoort ze een mannenstem door haar hoofd malen: ‘Niet te lang, Jeanne.’ ‘Maak er weer geen hutsepot van, Jeanne.’ ‘Kort en bondig formuleren, Jeanne.’ En zij roept dan terug: ‘Van Kerkhoven, het is al goed, je hebt weer eens gelijk.’

Brabants: ‘Ik pleit ervoor dat alle schoolkinderen tijdens de lichamelijke opvoeding danslessen krijgen. De meeste mensen zijn vergeten hoe plezant dansen kan zijn. Ze zijn bang dat ze zich belachelijk gaan maken. Maar dat is niks: als je er maar plezier aan beleeft. Wat die jonge mensen doen in discotheken, dat noem ik geen dansen. Dat is schudden voor het gebruik. Er zou dringend nog eens een dansprogramma moeten komen op tv. Het verwonderde mij niet dat Sterren op de Dansvloer op VTM zoveel succes had. Mensen verlangen weer naar een goede oude charleston, een tango… Heel de zaal die naar links schuift. En dan weer naar rechts. Dat is toch het mooiste wat er is?’

Ze zwijgt even en vraagt dan: ‘Danst u vaak? Ik vind het zo verschrikkelijk jammer dat mannen zo weinig dansen. Terwijl ze zo goed dansen. Het lichaam van een man is er ook veel meer voor gemaakt. Door hun spieren en heupen: die staan recht. De heupen van een vrouw zijn gemaakt om te baren. Maar jammer genoeg rust er nog altijd zo’n taboe op dansende mannen. Dansen, dat is voor mietjes, voor homo’s. Weet u, toen ik begon, stond dansen op de zwarte lijst van de Kerk. Dat mocht niet, dat was des duivels. Nu zijn we daar eindelijk van verlost en dan is het dat weer…’

Ze zucht. ‘Ik begrijp niet dat er zoveel onbegrip en vooroordelen kunnen zijn over iets dat zo plezant is.’

DOOR STIJN TORMANS/FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Ik zie mijn grote droom uiteenspatten.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content