Dezer dagen verschijnt een nieuwe uitgave van een kaart van het hertogdom Brabant uit 1656. Deze cartografische parel vertelt een uniek stuk geschiedenis van burgerij, oorlog, commercie en politiek.

In het Kunsthistorisches Museum in Wenen hangt het schilderij ?Allegorie van de schilderkunst? van Jan Vermeer, dat van rond 1655 dateert. Daarop is ook een wandkaart van de Zeventien Provinciën afgebeeld, een bekend werk van Claes Janszoon Visscher van omstreeks 1636. Op het schilderij is een barst te zien die dwars door Brabant loopt, het(geografische) hart van de Lage Landen. Alleen de titel van het schilderij nodigt de kijker al uit tot een allegorische blik, waardoor ook de betekenis van de barst weinig aan duidelijkheid te wensen overlaat. Ze kan daar namelijk niet toevallig staan.

Het schilderij dateert immers van enkele jaren na het Verdrag van Munster (1648), dat de Nederlanden na de letterlijk half mislukte opstand tegen Spanje in twee helften opdeelde. Daarmee werd de feitelijke scheiding van de Nederlanden sinds de val van Antwerpen (1585) definitief bezegeld. Het zuiden bleef Spaans en rooms bezit, het noorden vormde de protestantse Nederlandse Republiek. En het is, wat Jan Vermeer betreft, goed om weten dat zijn vader behoorde tot de omvangrijke intellectuele en economische braindrain die na de verovering van het opstandige Antwerpen door de Spanjaarden van zuid naar noord trok.

De barst in het schilderij illustreert een geopolitiek feit, dat in de cartografie zelf niet altijd evident is. Landkaarten willen voor de menselijke blik moeilijk overzienbare realiteiten als territoria overzichtelijk weergeven, afbeelden, voorstellen. En, omdat het maken van kaarten een dure zaak was en is, moesten ze ook ergens goed voor zijn. De cartografie zweeft in zijn verschijningsvorm tussen kunst en wetenschap, maar dat neemt niet weg dat de praktische bruikbaarheid ervan altijd voorop stond.

DE KIJK VAN DE MIGRANT

Dat nut is traditioneel economisch ; de kaartenmakerij ontstond uit de behoeften van handel en (dus) verkeerswezen, vooral de scheepvaart. Kaarten hadden ook een politiek nut, want ze toonden een vorst waar hij zoal gerechtigd was om belastingen te innen, terwijl zijn generaals erop konden zien waar en hoe er oorlog te voeren viel. En deze laatste functie zorgde er dan weer voor dat overheden zich vaak hebben ingespannen om cartografische informatie geheim te houden.

Dat was ook het geval in de Spaanse tijd. Maar de informatief-commerciële noodzaak en wat later de pronkwaarde van kaarten zorgde ervoor dat de kaartenmakerij in de Nederlanden in het begin van de Nieuwe Tijd een hoge bloei kende. Wetenschappelijk ontwikkelde ze het eerst rond de Leuvense universiteit, later werd ze commercieel ontwikkeld in Antwerpen, met coryfeeën als Gerard Mercator en Abraham Ortelius. Na de scheiding in de Nederlanden zou het zwaartepunt van de cartografie, net als dat van zoveel andere gesofistikeerde activiteiten, naar het noorden verschuiven.

Dus was zo’n kaart van de Nederlanden in 1655 niet vanzelfsprekend. Want kaarten hebben een natuurlijke of beredeneerde afgrenzing, terwijl die kaart op het schilderij van Vermeer iets weergaf wat althans politiek, militair en diplomatiek niet meer bestond, de Nederlanden. En dat werd precies geïllustreerd door die barst. Geen lijntje dat een nieuwe grens aangaf, maar een barst, wat meteen aangaf hoe die Vermeer daarover dacht : als iets onnatuurlijks, iets gewelddadigs, iets dat van buitenaf is aangebracht.

Hoewel. Was die barst niet iets wat vooral een Noord-Nederlander van Zuid-Nederlandse afkomst als zodanig kon ervaren ? Ze weerspiegelt een particuliere ervaring, die van de migrant die, net als gevolg van zijn migratie, noodzakelijkerwijs het besef moest hebben dat hij in een bredere ruimte evolueerde, en dat zich daarin een barrière bevond. Maar dat was niet het dominante bewustzijn. Groot-Nederlandse illusies hoeven de blik niet te vertroebelen, want er bestond in de Nederlanden geen wijd verspreid besef van eenheid of samenhorigheid. Dat de eenheid van de Nederlanden verloren ging in de troebelen van de zestiende en zeventiende eeuw, werd nauwelijks als een feit op zichzelf betreurd.

Het identitaire aanvoelen in dit tijd lag immers niet in de eerste plaats bij het grote geheel, de Nederlanden, maar wel bij de diverse gewesten of provinciën, de vorstendommen die samen de Nederlanden vormden. De opstand tegen Spanje was tenslotte niet voor niets het gevolg van het verzet van de lokale notabelen tegen de centralisatiepogingen van Karel V en diens opvolger Filips II, die het bestuur over de pays de par deça moesten integreren en rationaliseren. Maar die werden ter plekke beschouwd als een breuk in het contract (de Blijde Inkomsten) dat de leenheer had gesloten met de plaatselijke wereldlijke en geestelijke notabelen en dat hen vrijheid en eigenheid beloofde.

DE LEEUW HAD EEN VIJAND

En het ontbrak niet aan dergelijke lokale notabelen ; het hertogdom Brabant telde met zijn 10.000 vierkante kilometer niet minder dan negenhonderd lokale territoria met een eigen rechterlijk statuut. Deze hadden een relatieve autonomie van handelen (vrijheden) gekregen, met name om belastingen te heffen. Het principe van de gemeentelijke autonomie, dat in het hedendaagse België nog zozeer in ere wordt gehouden, is een verre uitloper van die lokale vrijheden. Een soortgelijk scenario van verzet tegen de aantasting van de plaatselijke autonomie ontwikkelde zich twee eeuwen na de opstand tegen Spanje, toen de Brabantse Omwenteling van het einde van de achttiende eeuw zich keerde tegen de centralisatiepolitiek van de Oostenrijkse ?keizer-koster? Jozef II.

De cartografie is de getuige van dat lokaal-particularisme. Wat de zeventien provinciën samenhield, was een dynastieke band, de gemeenschappelijke vorst, maar daar bleef het bij. Toen keizer Karel in de vroege jaren 1530 wel eens eengeografisch overzicht van zijn bezittingen in de Nederlanden wou krijgen een verlangen dat niet losstond van zijn neigingen tot centralisering brachten cartografen als Jacob van Deventer niet de Nederlanden in hun geheel in kaart, wel gewest per gewest.

Natuurlijk ontstond wel in 1583, op het hoogtepunt van de strijd tegen Spanje, de zogeheten leo belgicus, een emblematische voorstelling van de Nederlanden, noord en zuid samen, gevat binnen een leeuwenfiguur. Het lijdt geen twijfel dat de leeuw op symbolische manier een samenhang tussen de diverse onderdelen van de Nederlanden tot uiting wou brengen. Maar nog altijd was dat niet het gevolg van een of andere expliciete eenheidswil. De inspiratie ervan was negatief : de eenheid bestond slechts omdat er een gemeenschappelijke vijand bestond, Spanje, waar de Nederlanden ?als een leeuw? tegen ten strijde waren getrokken. De leo belgicus (dit adjectief is de Latijnse vertaling van ?Nederlands?) reveleert een alliantie, geen eenheid.

Even opvallend is dat na de feitelijke scheiding van 1585, de kaartenmakers de Nederlanden in hun geheel als een geografisch kader bleven hanteren. Tot aan het verdrag van Munster werden slechts twee kaarten uitgegeven waarop alleen de Noordelijke Nederlanden als een geheel voorkomen, terwijl er geen enkele bekend is waarop de Zuidelijke Nederlanden als een eenheid worden afgebeeld.

Zo bleven de zeventien provinciën samen op een ogenschijnlijk paradoxale manier terug opduiken als een referentie in de cartografie, ook lang nadat de scheiding was voltrokken, tot in de achttiende eeuw. Het zou onjuist zijn daar een door samenhorigheidsgevoelens of andere sentimenten gesmeed heimwee naar een territoriale eenheid in te zien. Men had nu eenmaal de behoefte aan een ruimer geografisch kader om de diverse gewesten van de Lage Landen in te situeren en daarvoor lag het voor de hand om terug te grijpen naar een bestaande referentie, de aloude Nederlanden. Aangezien ze gevoelsmatig niet zoveel betekende, bleef ze ondanks de scheiding nog bruikbaar.

BELGIE ALS REMMENDE FACTOR

Politieke onderverdelingen hadden kennelijk minder belang. Tenslotte omvatten deze kaarten niet alleen de Nederlandse Republiek en de Spaanse Nederlanden, maar ook de tevoren Vlaamse gebieden die tot de Franse kroon waren gaan behoren, het zogeheten Frans-Vlaanderen. De Nederlanden vormden een kader, maar de nadruk lag ondubbelzinnig op de componenten daarvan. In de historiografie domineerde al evenzeer lange tijd de provinciale geschiedenis, veeleer dan een geschiedschrijving die het geheel van de Nederlanden tot haar onderwerp nam.

De cartografische tegenhanger daarvan, is de nadruk die op de gewesten zelf werd gelegd. De eerste kaart van Jacob van Deventer van het hertogdom Brabant uit 1536 had daarvoor de toon gezet. Zo verscheen in 1656 andermaal, acht jaar nadat de scheiding door het verdrag van Munster was bezegeld, een grote kaart van het oude hertogdom, dat door de scheiding zelf nochtans in twee was gedeeld.

Bleef het zuidelijke deel behoren tot de Spaanse kroon, het noordelijke werd gerekend tot de Generaliteitslanden aangezien het door de Staten-Generaal van de Nederlandse Republiek werd bestuurd. Tot in de achttiende eeuw zouden dergelijke ?achterhaalde? kaarten blijven verschijnen. Een curiosum hierbij : in de catalogus van een Nederlandse tentoonstelling van kaarten van het hertogdom uit 1991 wordt gewezen op ?het gevoel van verbondenheid dat door de eeuwen heen onder de mensen in het oude Brabant geleefd heeft.? Voor dat gevoel is, zo heet het, ?de verzelfstandiging van België lang een remmende factor geweest?, een onafhankelijkheid die, zoals bekend, pas van 1830 dateert.

De kaart van 1656 is een wandkaart, ontworpen door Zacharias Roman uit Middelburg en uitgegeven in Amsterdam door Nicolaus Janszoon Visscher, zoon van Claes Janszoon Visscher, wiens kaart van de Nederlanden op het schilderij van Vermeer voorkomt. Visscher senior zou met het werk begonnen zijn, junior maakte het af en wou dat met zoveel woorden geweten laten zijn, zoals blijkt uit het opschrift van de kaart : Ducatus Brabantiae Novissima Descriptio per Nicolaum Ioa. Visscherum.

Van deze kaart verschijnt dezer dagen een mooie reproductie bij de uitgeverijen Canaletto in Alphen aan de Rijn en Universitaire Pers Leuven, becommentarieerd door Willem van Ham en Lisette Danckaert. De oorspronkelijke kaart is getekend op een schaal van ongeveer 1 : 110.000, maar werd voor deze reproductie verkleind tot 82 procent. De reproductie werd gemaakt van een origineel van de kaart dat zich bevindt in de collectie Bodel Nijenhuis van de Rijksuniversiteit te Leiden.

Zeker van wandkaarten zijn niet zoveel exemplaren overgebleven. Ze werden gemaakt ten behoeve van een welvarende burgerij en dienden ook om woonvertrekken te verfraaien. Vandaar dat ze vrij geregeld voorkomen op schilderijen van burgerlijke interieurs, zoals op Vermeers ?Allegorie van de schilderkunst?. Dat decoratieve gebruik leidde ertoe dat nogal wat van deze wandkaarten verloren zijn gegaan. Ze waren in die woningen immers blootgesteld aan stof en rook, wat niet bevorderlijk was voor hun goede bewaring.

HET VOORDEEL VAN KOPER

Toen de Visscher-Roman-kaart ontstond, had de cartografie al een hele ontwikkeling doorgemaakt. De eerste kaarten kwamen als het ware handschriftelijk tot stand : er bestond in principe maar één exemplaar van, uitgevoerd op perkament. Wie er een tweede van wilde, moest het in zijn geheel met de hand kopiëren. De boekdrukkunst maakte het dan mogelijk om kaarten in meerdere exemplaren te produceren. Aanvankelijk werd daarvoor de houtsnede gebruikt. Dit was een hoogdruktechniek, waarbij de kaart in spiegelbeeld op hout werd getekend, waarna de onbedrukte oppervlakte werd weggesneden.

In het midden van de vijftiende eeuw introduceerden Italiaanse kaartenmakers de kopergravure, een diepdruktechniek die het mogelijk maakte meer details op de kaarten aan te brengen, preciezer te werken en ook om meer exemplaren van een kaart te drukken. Bovendien kon zo’n kopergravure relatief eenvoudig worden aangevuld en geactualiseerd voor latere heruitgaven. In houtsnede was dat nauwelijks mogelijk, de drukplaten gingen sneller slijten, terwijl het gepresenteerde werk noodzakelijkerwijs grover uitviel.

Maar hoe dan ook bleef het maken van een kaart op kopergravure een zaak van aangelegenheid. Zo’n kaart als de Visscher-Roman-kaart, gemaakt op basis van een kopergravure, hield een kaartenmaker naar schatting zeker een half jaar aan het werk een vierkante centimeter graveren vergde al gauw tien minuten. Dan moest ze nog worden afgedrukt, alweer een omslachtig werkje. En aangezien kleurendruk nog niet mogelijk was, moest het eventuele inkleuren van de kaart met de hand gebeuren. Wie een originele kaart bestelde, diende daar bijgevolg tenminste evenveel duiten voor op tafel te leggen als voor een schilderij.

De kaart van 1656 is niet ingekleurd, althans niet het exemplaar in de Leidse universiteitsbibliotheek waarvan de reproductie is gemaakt. Ze is ook niet bijzonder opvallend versierd. Wel omvat ze aan de zijden (niet al te nauwkeurige) panorama’s van dertien Brabantse steden en een van het Hof van Brussel. Onderaan is in drukvorm nog een beschrijving, in het Nederlands en het Frans, van het hertogdom toegevoegd.

MAASTRICHT HOORDE ERBIJ

De makers van de Visscher-Roman-kaart zagen het hertogdom Brabant in het groot. De kaart toont ook het hertogdom Limburg, dat van in de dertiende eeuw met Brabant was verenigd. Dit hertogdom heeft overigens weinig met de huidige provincie Limburg te maken die komt min of meer overeen met wat toen het Land van Loon was. Doordat ook het hertogdom Limburg op de kaart is opgenomen, omvat ze eveneens de tussenliggende streek, het stroomgebied van de Maas van Namen tot Dordrecht. Die brede kijk van de kaartenmakers leidde ertoe dat ook Maastricht bij de dertien stadsgezichten is opgenomen. Maar de stad had nu eenmaal een groot militair belang en behoorde fiftyfifty aan de prinsbisschop van Luik en aan de hertog van Brabant, terwijl deze laatste er de hoogste jurisdictie uitoefende.

Hoewel deze kaart een vergelijking met, bijvoorbeeld, hedendaagse stafkaarten natuurlijk niet kan doorstaan, stellen Wim van Ham en Lisette Danckaert dat ze ?nogal voldoening (geeft) op cartografisch gebied?. Behalve de rivieren is er een groot aantal beken en kreken op aangegeven, terwijl reliëfverschillen met heuveltjes zijn aangeduid. Steden worden getekend met een rudimentair stratenpatroon, hoewel zeker de omwallingen vaak met een grote precisie zijn weergegeven.

Hebben Roman en Visscher zich voor hun kaart duidelijk gebaseerd op bestaande kaarten, dan hebben ze vooral hun voordeel kunnen doen met het cartografische werk dat vanaf de late jaren 1620 over Noord-Brabant werd verricht. De reden daarvan had alles te maken met de krijgsverrichtingen rond Bergen op Zoom, Breda en ’s Hertogenbosch. Ja, kaarten moesten nuttig zijn.

Marc Reynebeau

Willem van Ham en Lisette Danckaert, ?Atlas Ducatus Brabantiae. De wandkaart van het hertogdom Brabant uitgegeven door Nicolaas Visscher en Zacharias Roman (1656)?, Canaletto/Universitaire Pers Leuven, Alphen aan de Rijn/Leuven, 4500 frank.Voor deze bijdrage werd informatie ontleend aan de door Jan Roegiers en Bart van der Herten geredigeerde studie ?Eenheid op papier. De Nederlanden in kaart van Keizer Karel tot Willem I? (Davidsfonds, Leuven, 1994) en aan het door Dieter R. Duncker en Helmut Weiss samengestelde boek ?Het hertogdom Brabant in kaart en prent? (Lannoo/Fibula-Van Dishoeck, Tielt-Bussum, 1983).

Zicht op Leuven. De pastorale taferelen op de voorgrond waren niet zeer kenmerkend voor de economische activiteit in de stad.

Zicht op Brussel, gezien vanuit de omgeving van de Hallepoort.

Een fragment uit blad t van de kaart : Leuven en het gebied ten oosten daarvan.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content