De uitbreiding van Brussel lijkt een van de weinige concrete eisen die de Franstalige partijen meebrengen naar het Octopusoverleg. De vraag is of de zes faciliteiten-gemeenten in de Vlaamse Rand die daarmee in het vizier komen echt zoveel beter zouden worden van een versmelting met de hoofdstad.
‘Wie staat er nu zonder slag of stoot een stuk van zijn tuin af?’ Alexis Calmeyn, de perfect tweetalige burgemeester van Drogenbos, de minst welvarende faciliteitengemeente in de Vlaamse Rand, gelegen in het oude industriegebied van de Zennevallei, is niet per definitie tégen de aanhechting van de faciliteitengemeenten bij Brussel, maar hij durft wel hardop aan de ernst en de haalbaarheid van dat Franstalige streven te twijfelen.
Ook de wenselijkheid van zo’n aanhechting roept bij de jonge burgemeester (de zoon van Jean Calmeyn, die bijna veertig jaar lang de scepter voerde in het kleine Drogenbos) nogal wat vragen op. ‘Je kunt de zes faciliteitengemeenten namelijk onmogelijk over één kam scheren’, benadrukt Calmeyn. ‘Wij zijn totaal verschillend van elkaar, zowel qua oppervlakte, qua bevolkingssamenstelling, als qua geografische ligging. Dat een gemeente als Kraainem bij Brussel wil, daar kan ik inkomen: Kraainem gaat haast onmerkbaar in Sint-Pieters-Woluwe en Sint-Lambrechts-Woluwe over. Maar wat bindt ons met Brussel? De uiterste punt van Laag-Vorst en tramlijn 82, meer niet.’
Daarnaast beschouwt Calmeyn een aanhechting bij Brussel als niet meer dan een losse flodder zolang niet exact berekend is welke bijkomende financiële lasten dat zou meebrengen. ‘Het is gemakkelijk om zomaar te roepen dat we naar Brussel gaan. Maar volgens mij zijn daar toch ernstige kosten aan verbonden. Bovendien kwamen heel wat Franstalige gezinnen en bedrijven zich in Drogenbos vestigen om fiscale redenen. De registratierechten liggen hier lager, de successierechten ook. Die voordelen verliezen ze als we voor Brussel kiezen.’ Ook op de waarde van het vastgoed zou dit een negatieve weerslag hebben, meent Calmeyn, die vastgoedmakelaar van opleiding is. ‘Drogenbos zou namelijk een verre uithoek van Laag-Vorst worden.’
Voeg daarbij dat veel Franstalige inwoners van Drogenbos de hoofdstad juist zijn ontvlucht om in de rust en in het groen te gaan wonen. ‘En wat lees ik in de communautaire nota van premier Guy Verhofstadt?’ vraagt Calmeyn, terwijl hij zijn versie van de tekst erbij haalt. ‘Dat Brussel niet zo goed boert, niet? Dat de negentien Brusselse gemeenten te kampen hebben met zware financiële moeilijkheden, met problemen van openbare netheid, met hoge werkloosheid en met een groot onveiligheidsgevoel. Moeten wij dááraan ons lot verbinden? Ik vraag me toch af wat ons dat zou opleveren. Begrijp me niet verkeerd: ik zeg niet principieel nee tegen Brussel, maar laten we eerst de kosten en de baten van zo’n operatie eens grondig bestuderen. Tot nu toe heeft niemand dat gedaan. Ik voorspel bijvoorbeeld dat we, als we ons bij Brussel zouden voegen, de gemeentebelastingen zullen moeten verhogen, want Drogenbos zal dan mee opdraaien voor al die Brusselse problemen.’
Het voortbestaan van sommige faciliteitengemeenten lijkt in een scenario van aansluiting bij Brussel overigens ook niet zo zeker. Een kleine gemeente zoals Drogenbos, met amper 5000 inwoners, dreigt een aanhangsel van Vorst te worden – voor de waarde van het vastgoed inderdaad geen prettig vooruitzicht. Maar gesteld dat de nieuwkomers in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toch als onafhankelijke gemeenten overeind zouden blijven, dan zouden ze toch moeten wennen aan wat Jan Walraet (CD&V), arts en gemeenteraadslid in Wezembeek-Oppem, ‘een andere bedrijfscultuur’ noemt. De gemeentelijke autonomie is in Vlaanderen namelijk vele malen groter dan in het Brussels Gewest.
HOEZO, NADELEN?
Volgens Alexis Calmeyn van Drogenbos willen ook de Franstalige politici in de faciliteitengemeenten de toestand in de grond het liefst behouden zoals hij is, maar worden ze opgestookt door de communautaire richtlijnen die vertrekken vanuit Brusselse partijhoofdkwartieren. ‘Mijn geluk is dat ik, in tegenstelling tot mijn collega-burgemeesters, aan geen enkele politieke partij gebonden ben’, zegt Calmeyn, die zijn gemeente bestuurt met de tweetalige lijst Drogenbos Plus. ‘Ik kan dus vrijuit spreken.’
Samen met de andere burgemeesters steunt hij weliswaar de eis om een eventuele aanhechting bij Brussel te laten beslechten door middel van een referendum onder de inwoners van de faciliteitengemeenten – een voorstel dat ook PS-voorzitter Elio Di Rupo dit weekend opnieuw oprakelde, naast het onzalige idee van een talentelling in de Vlaamse Rand. Hoewel hij niet op de uitslag van zo’n volksraadpleging wil vooruitlopen, denkt Calmeyn dat Di Rupo wel eens voor verrassingen zou kunnen komen te staan. ‘Ik ken de bevolking van Drogenbos door en door, en ik geloof echt dat ze vragende partij is om alles bij het oude te laten. Heel wat Franstalige inwoners zeggen me dat ze liever in Vlaanderen blijven.’
Het hoeft niet te verbazen dat Damien Thiéry, de geroyeerde FDF-burgemeester van Linkebeek, daar helemaal anders over denkt. Thiéry vormt samen met Arnold d’Oreye (Kraainem) en François van Hoobrouck d’Aspre (Wezembeek-Oppem) het trio van opstandige burgemeesters dat Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden Marino Keulen (Open VLD) weigert te benoemen wegens herhaalde inbreuken op de taalwetgeving. Een aanfluiting van de democratie volgens Thiéry, die met gepaste trots terugblikt op ‘de belangrijkste daad uit mijn politieke carrière’, namelijk het versturen van de oproepingsbrieven voor de verkiezingen ‘in de taal van de betrokkene’. Dat wil zeggen: meestal in het Frans. Ook al kostte die daad van verzet tegen de Vlaamse voogdijoverheid hem zijn burgemeesterssjerp.
Bij een referendum zouden de inwoners van Linkebeek massaal voor Brussel kiezen, daar is Thiéry heilig van overtuigd. Linkebeek, ‘de mooiste van de faciliteitengemeenten’, en tegelijk een van de duurste, gelegen in het verlengde van Ukkel op de groene heuvels aan de zuidkant van het Brussels Gewest, bestaat uit een pittoreske dorpskern met chique villa’s eromheen. Voor een daling van de vastgoedprijzen hoeven ze hier niet te vrezen. Maar of het kleine Linkebeek echt een toekomst heeft als de twintigste gemeente van het Brussels Gewest – de droom van Damien Thiéry -, dan wel als een deftige villawijk in een nog te vormen Groot-Ukkel, valt te bezien.
Thiéry ziet het alvast groot. Tegenover de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde, een eis van de Vlamingen, plaatst hij een substantiële uitbreiding van Brussel, niet alleen met de faciliteitengemeenten maar met ‘heel zijn sociaaleconomische hinterland’. Alle studies bewijzen volgens Thiéry dat dit broodnodig is voor de financiële leefbaarheid van Brussel.
Wat volgt, is een opsomming van de moeilijkheden en pesterijen waarmee Franstaligen volgens hem in Vlaanderen worden geconfronteerd. ‘Vlaanderen heeft de faciliteiten de laatste jaren stelselmatig uitgehold. Door de omzendbrief-Peeters moeten Franstalige inwoners de Franse vertaling van officiële documenten telkens opnieuw aanvragen. Dat is een ernstige inperking van onze rechten. Ook aan de beslissing om de Vlaamse onderwijsinspectie hier Franstalige basisscholen te laten controleren, tillen wij zwaar, naast het oude zeer dat wij geen subsidies mogen verstrekken aan Franstalige initiatieven op het vlak van sport, jeugd, cultuur en welzijn.’
Volgens Thiéry ligt de toekomst van België in ‘zoveel mogelijk tweetalige gemeenten in de oude provincie Brabant’. De taalgrens moet in die zin worden aangepast, vindt hij.
Destijds, bij de vastlegging van de taalgrens in 1963, verwierven zes gemeenten in de Vlaamse Rand een speciaal taalstatuut. Burgers die dat wensen, moeten daardoor ook in een andere taal dan de officiële bestuurstaal door hun gemeentelijke overheid geholpen worden. Vormden de Franstaligen aanvankelijk nog minderheden in de faciliteitengemeenten, door de gestaag toegenomen stadsvlucht uit Brussel, de inwijking uit Wallonië en de laatste jaren ook meer en meer uit het buitenland, zijn vandaag vier van de zes (met als uitzondering Wemmel en in mindere mate Sint-Genesius-Rode) faciliteitengemeenten sterk verfranst. De plaatselijke (Franstalige) politieke bewindvoerders zien aansluiting bij het tweetalige Brussel dan ook als de logische aanpassing van hun administratieve grenzen aan de sociologische realiteit. Over de mogelijke nádelen van zo’n aansluiting bij Brussel wordt, althans in het officiële politieke discours, niet gerept.
De faciliteitengemeenten afstaan aan Brussel, is voor Vlamingen uiteraard ondenkbaar, benadrukt Anne Sobrie, Vlaamse schepen in het voor de Franstaligen erg strategisch want tussen Waterloo (Waals-Brabant) en Ukkel (Brussel) gelegen Sint-Genesius-Rode. Haar burgemeester, de CDH-politica Myriam Delacroix-Rodin, heeft in tegenstelling tot haar FDF-ambtgenoten in Kraainem, Linkebeek en Wezembeek-Oppem de gemeenteraad nooit in het Frans laten verlopen. Al was dat volgens Sobrie meer uit lijfsbehoud dan uit overtuiging. Ook Delacroix-Rodin is immers een zelfverklaard voorstander van aansluiting bij Brussel.
Sobrie betreurt dat de Franstaligen de kostprijs van een eventuele aanhechting bij Brussel niet of nauwelijks onder ogen zien. ‘Sint-Genesius-Rode moet nu al vechten om zijn groene ruimtes te kunnen behouden’, zegt ze. ‘Ook vanuit Vlaanderen neemt de verstedelijkingsdruk toe, maar we hebben het nog enigszins in de hand. Maar als straks Brussel voor onze ruimtelijke ordening bevoegd zou worden, is het hek gegarandeerd van de dam. De Vlamingen in onze gemeente zijn sterk van dat besef doordrongen – de Franstaligen jammer genoeg niet, omdat de keuze tussen Vlaanderen of Brussel hen ook nooit in die termen is voorgelegd.’
GOUDEN SCHOTELTJE
Ook Guy Verhofstadt bespreekt in zijn nota mogelijke oplossingen voor de kwestie van Brussel en de Rand, maar niemand lijkt echt warm te lopen voor de persoonlijke voorstellen van de premier. De Vlamingen zijn bang dat toegevingen in de faciliteitengemeenten het smeermiddel worden van de volgende staatshervorming, zegt Jan Walraet, gemeenteraadslid in Wezembeek-Oppem en voorzitter van de Conferentie van Vlaamse mandatarissen uit de Rand. ‘Verhofstadt legt een belangrijke verruiming van de faciliteiten op tafel. De Franstaligen zouden bevoegd worden voor cultuur, onderwijs, jeugd en sport. Dat komt neer op een indirecte uitbreiding van Brussel, en zou de doodsteek betekenen voor het Vlaamse verenigingsleven in die gemeenten.’ De premier geeft de Franstaligen de faciliteitengemeenten ‘op een gouden schoteltje’, vindt Walraet, want naast ruime faciliteiten, waardoor de vraag naar aanhechting bij Brussel volgens hem snel zal verstommen, is er ook sprake van de afschaffing van de omzendbrief-Peeters en van de ratificatie van het Europese minderhedenverdrag.
Maar ook FDF’er Damien Thiéry van Linkebeek geeft het voorstel-Verhofstadt een erg negatieve waardering. ‘Dit is volstrekt ontoereikend. Er is sprake van een inschrijvingsrecht voor de Franstaligen in de faciliteitengemeenten, die bij de volgende federale verkiezingen in Brussel zouden kunnen gaan stemmen. Maar wie aandachtig leest, ziet dat dit recht alleen geldt voor wie nu al in de faciliteitengemeenten woont, niet voor nieuwkomers. Dat voorstel komt dus neer op een zuivere splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde, maar dan gespreid in de tijd. Bovendien vergeet Verhofstadt alle andere Franstaligen in de Rand – voor hen is er in niets voorzien. Om die reden blijven mijn partij en de hele MR vasthouden aan de uitbreiding van Brussel’, aldus Thiéry. ‘Wie met andere woorden gelooft dat we een definitieve regering hebben met Pasen, die droomt.’
Door het aanhoudende communautaire gekibbel zijn de faciliteitengemeenten, die weliswaar de thuishaven zijn van een meer dan bemiddeld volksdeel, vaak geen voorbeelden van wat tegenwoordig goed bestuur heet. Plaatselijke dossiers worden niet op hun inhoudelijke merites beoordeeld maar op hun communautaire lading. Vlamingen, Franstaligen en een stijgend aantal expats leven er naast elkaar. De werkloosheid ligt er gemiddeld hoger dan in de rest van Vlaams-Brabant, niet zelden door een grotere aanwezigheid van eentalig Franstaligen, en plaatselijke politici zijn vaak meer in de weer met Brusselse besognes dan met de dorpspolitiek. Maar het blijft er natuurlijk goed wonen, in deze residentiële en nog betrekkelijk groene dorpen op een steenworp van de hoofdstad.
DOOR HAN RENARD/foto’s franky verdikt