In 1875 loopt Maria van haar pensionaat weg, waar haar tranen de voornaamste industrieën van Duitsland op een zelfgetekend kaartje in inktvlekken hebben veranderd. Aardrijkskunde is natuurlijk ook niets voor vrouwen, wier hersens nu eenmaal niet voor de ligging van zulke dingen als ijzerertslagen en hoofdsteden zijn ontworpen. Ze houdt wel van geschiedenis, een vak waar het vrouwelijk brein dan weer heel geschikt voor is, omdat het de werkelijkheid als een eindeloze vertelling interpreteert. ‘Maar het boek dat wij gebruiken houdt niet van Karel I en ik wel’, klaagt Maria tegen haar oom.
Het staat allemaal in mijn geliefde The Warden’s Niece van Gillian Avery, dat ik voor het eerst las in een vertaling uit 1959; het was een van die kinderboeken die mij foutief conditioneerden voor het volwassen-worden. Op de laatste pagina heeft mijn vader genoteerd: ‘Dit boek is zó Engels, dat men de oorspronkelijke Engelse tekst erachter moet kunnen vermoeden om het te savoureren.’ In elk geval kan iedereen eruit opmaken dat kleine meisjes in die tijd aardrijkskunde en geschiedenis kregen, vrijwel uitgestorven disciplines op onze lagere scholen. Ook leerden ze Frans, een exotische taal, die aan mijn kinderen vorig jaar op een halve kilometer van Wallonië niet werd onderwezen.
Voor drie shilling neemt Maria de trein naar haar oom, die rector is van een college in Oxford. Ze wil Grieks en Latijn leren. Ze wil professor in het Grieks worden. Er branden gaslantarens in de motregen. Er is geen aparte badkamer in het huis van de rector. Veel kleine meisjes werken in de fabriek.
‘Een pensionaat voor jongedames is geen opleiding om tot een professoraat in het Grieks te geraken’, zegt haar oom. ‘We moeten je behoorlijk laten onderwijzen. Nu ze vrouwelijke studenten in Oxford toelaten, is er een goede kans dat er nog tijdens jouw leven vrouwelijke professoren zullen komen.’
Maar 131 jaar later in Oxford vertoevend, vraag ik me af hoeveel vrouwen er in verborgen uithoeken van dit zandstenen decor Grieks doceren. Alles is veranderd in hetzelfde. De zon legt haar bladgoud op de colleges. De studenten hebben zich uitgedost op zijn klasseloos kapitalistisch. De zon ketst vonken uit hun fietsen. Voor de etalage van een boekhandel staan kartonnen dozen.
The Children’s Home-Educator ligt op niemand anders te wachten.
De kaften zijn van een voornaam donkerblauw, dat noties wekt van een grote culturele degelijkheid, alsof een volk dat zijn boeken zo bindt onvergankelijk is. De rug is bedrukt door de zon zelf, met bladerranken en een lettertype een imperium waardig. Twee delen, 912 pagina’s, dubbele kolom. Uitgegeven in 1936 door The Waverley Book Company Ltd. De snee is nauwelijks verschoven, het papier amper vergeeld. Deze sublieme ouwe troep kost één pond.
Onvermijdelijk behoor ik tot het genus van de naslagwerkneuroten. Behalve een Encyclopaedia Britannica op cd-rom bezit ik er ook een van papier uit 1951, die door een gedigitaliseerde barbaar bij Radio Vlaanderen bij het vuil was gezet. Onbegrijpelijk genoeg geloven ook ontwikkelde mensen dat de informatiedragers uit het heden per definitie betrouwbaarder zijn dan die uit het verleden.
De onderwerpen die de Huisonderwijzer aanroert zijn niet alfabetisch maar thematisch gerangschikt; ze behoren tot alle domeinen, alle schoolvakken, en vooral de biologie en de voortschrijdende techniek zijn prachtig geïllustreerd, deels in kleur. Ik stel me de lezer van deze boeken voor als een flinke jongen in plusfour, George of Philip geheten, die met meccano speelt en de Britse eilanden met zijn zakmes tegen spionnen verdedigt. Over een paar jaar gooit hij bommen op Dresden. Hij knippert in het geheel niet met zijn ogen als hij boven een foto van een kerkuil deze regels leest:
From yonder ivy-mantled tower
The moping owl does to the moon complain…
Onder het plaatje staat deze bijzonderheid over de kniezende vogel: ‘De uil is onsterfelijk gemaakt door Thomas Gray in zijn beroemde Elegy.’ Hoe de volledige titel van die klaagzang luidde, wist George of Philip gewoon – dat idee vertedert me om een of andere reden, maar het verwart me ook. Welke homeopathie heeft ons onderwijs toch geslikt, hoe is onze kennis toch zo verwaterd?
O, die prentjes – dat is wel het woord – waarop oceaanstomers en vliegtuigen staan afgebeeld, in al hun archaïsche geavanceerdheid! O, de dubbeldekker van het type Victoria, toebehorend aan de Royal Air Force, die zeshonderd mensen uit Kabul redde toen er in 1928-1929 een revolutie woedde in Afghanistan! Hoe achterhaalder de informatie, hoe waardevoller een werk als dit, deze voortdurend door de feiten gewijzigde roman fleuve.
Het is 1936, ook wel ‘het jaar van de drie koningen’ genoemd.
Edward VIII heeft in januari de troon bestegen. Getuige een kleurenfoto lijkt hij alvast op prins Charles, de toekomstige kleinzoon van zijn broer. George zal hem nog dit jaar opvolgen, omdat Edward wil trouwen met de gescheiden mevrouw Simpson. Maar voorlopig heeft hij nog 500.000.000 onderdanen, verspreid over 14.000.000 vierkante mijl, the happiest empire in the history of mankind.
Benito Mussolini is misschien de opmerkelijkste man die deze eeuw heeft voortgebracht, maar het valt nog te bezien of Herr Hitler over de constructieve talenten van de Duce beschikt.
Maria is professor emeritus.
Vanzelfsprekend bestaat ze echt, maar als ze zo tastbaar bestond dat ik haar deze boeken kon laten zien, dan zou ze haar ogen niet geloven – toen al niet.
door Benno Barnard