Tussen 4 juli en 20 juli dregde de politie het kanaal Brussel-Charleroi over een afstand van 25 kilometer. Tussen Seneffe en Charleroi lagen 41 voertuigen op de bodem. De Cel Verdwijningen leidde de operatie. ‘God, laat ons het doen, al helpen we er maar één familie mee.’
ERGENS TUSSEN ZWART EN WIT
Niemand kan de onheilspellende kleur benoemen van dit soort schaduw.
Maar op de vierde dag werd de hemel donkerder en waaide de wind heftiger. De regen viel zwaar naar beneden en wilde niet ophouden. De druppels sloegen luchtbellen op het water. Het was alsof het kanaal vanuit zijn diepte naar adem hapte. Het was een donderdag, de eerste donderdag van de maand.
***
Een politieboot met blauwe zwaailichten voer voorbij en kwam weer terug. Op de boot bogen mannen zich over een toestel. Ze keken via akoestische straling naar wat voor mensenogen onzichtbaar is: de bodem. Duikers zwommen aan de oppervlakte.
Ze zochten iets.
***
En niemand kan de vreemde waardigheid verklaren van dit soort desolate plekken.
Maar onder de oude sluis van Viesville met haar acht meter diep verval leek alles van ver te komen. Beneden onder de hoge betonnen pijlers van het viaduct van de E 42 klonk het geraas van auto’s en vrachtwagens. Een cadans. Voorbij het struikgewas denderden lege passagierstreinen. Een hoge kraan stond statig tussen het onkruid. De afgedankte industriegebouwen hadden ingeslagen ruiten. Langs de smalle asfaltweg bij het water lagen de uit het kanaal opgeviste karkassen van die ochtend. Een tot op de motor leeggeroofde Golf III en een gedeukte Fiat Punto vol drek. In de modder dreef een Maxell-cassettebandje. De regen sloeg diepe geulen. De lucht rook naar verstikt wasgoed.
***
Het regende zo hard dat de politiemannen aan de kade de kragen van hun jas over hun lippen trokken. Ze mompelden verwijten naar de hemel.
Ze gaven een handdruk alsof ze daarmee iemands identiteit wilden testen. Claude Passchier en Valéry Marechal van de Cel Verdwijningen leidden de operatie. Ze hadden een schrift met grijze stoffen omslag waarin ze alles noteerden. Vier dagen waren ze al aan het dreggen in het kanaal Brussel-Charleroi. Op maandag waren ze begonnen ter hoogte van Seneffe, dan verder naar Godarville, Pont-à-Celles, Luttre. Dichter bij Charleroi werd de lijst van wat ze gevonden hadden langer: een Renault Megane, twee BMW’s op elkaar, een grijze Opel, een witte Citroën Berlingo… Bijna een schrift vol.
Vincent, een jongen met een gouden ring in zijn linkeroor, leunde tegen de deur van zijn vrachtwagen. Hij droeg de afstandsbediening van zijn kraan op zijn borst. Achter zijn rug stond geschreven: Dépannage sinds 20 jaar. 24 uur op 24 uur.
De drie mannen van de civiele bescherming spoten de karkassen van de auto’s leeg. Met een koevoet braken ze de koffers open. Ze voelden traag naar wat er nog in het slib verborgen kan zitten. Met het slijk op hun gezicht, brachten ze aan wat ze in de wrakken gevonden hadden.
Een gehandicaptenkaart die pas in 2012 vervalt.
Een plastic zak met drie volle flesjes Jupiler.
Een paraplu.
Een been. Van een koe.
Een portefeuille met een klantenkaart en een foto van een vrouw.
‘Die vrouw deed aangifte van diefstal van haar wagen’, zei Eric Rouvez, de speurder van de politie van Charleroi. Iemand van de politiemensen kreeg telefoon. Zijn baby had die nacht slecht geslapen en had koorts. Zouden het de eerste tanden zijn? Zijn collega’s kwamen met loeiende sirenes de weg afgereden. Ook zij gaven een handdruk die naar meer polste.
Willy Luypaert van het identificatieteam inspecteerde de lades met zijn werkmateriaal in zijn Peugeot. Op de rug van zijn regenjas stond zijn functie: DVI. Disaster Victim Identification Team. De latexhandschoenen. Desinfectie-gel. De spateltjes. Hij zei dat hij soms het slib in wagens zorgvuldig moest spoelen en ziften om er menselijke botten uit te halen. De voorzichtigheid lag niet alleen in zijn gebaren, het zat in zijn vingers, in zijn manier van spreken. Hij keek met een peilende blik naar autowrakken. ‘Bij het dreggen van een kanaal hebben we ooit een wagen naar boven gehaald met Nederlandse nummerplaat. Er zat nog een moeder in.’ Dood. Op de achterbank stond een Maxi-cosi met een omgord kinderlijkje.
Het was een gewoonte geworden als een archeoloog in het leven te staan.
Hij toonde kleine potjes met opschriften. ‘M staat voor menselijk, P voor delen, O voor zaken.’
De mannen hoopten iets te vinden.
***
In de verte stond de sluiswachter achter het vensterglas van zijn toren. Hij volgde de bewegingen van de politiemacht. Hij verborg zijn ogen achter een verrekijker. Toen ging hij weg bij het raam. Hij zette verse koffie voor de duikers. Hij zette de televisie aan. Hij keek verbaasd naar de extra nieuwsuitzending. In Londen waren bommen ontploft in de ondergrondse. Hij vloekte. Hij zei: ‘Het is toch niet waar. Het kan toch niet waar zijn.’
Zo’n dag was het.
Zo een dag waarop onder de oppervlakte het gevaar bleek te huizen.
De sluiswachter goot de koffie in een thermoskan die alles lang warm wist te houden.
Het was al de vierde dag op rij dat het regende. Malse zomerregen.
***
Koffie en verhalen tegen welk vergeten ook.
‘Of in d’ ouw pruim’, zegt Willy Luypaert van het Disaster Victim Identification team: ‘Dat café daar in Beersel, waar een paar ongetrouwde zussen de klanten serveerden. Wie er een pint bestelde, moest met een van de dochters mee naar de donkere kelder afdalen om er een flesje uit de bierbak te halen.’
Alleen wie dronk, kwam te weten wat er in het duister gebeurde.
‘En weet ge nog hoeJean de gangsters pakte? Hij verdween voor een week uit het bureau. Niemand die wist waar hij uithing. Tot hij na een paar dagen weer boven kwam mét de gangster. ‘Waar is uw dossier’, vroeg de overste. Jean, graaide in zijn broekzakken en gooide vijftig zwart beschreven bierviltjes op zijn bureau. Het dossier was opgelost.’
Jongens, toch.
Herinneringen ophalen. Duister. Louche. Bars met zwarte vrouwen en blonde Leffes.
Een mens kan wat meemaken.
‘Er was eens een oude vrouw in een home’, zei Eric Rouvez. ‘Haar man was dood, haar kinderen dood. Ze had niemand meer. Op een dag verdween ze.’
En toen?
‘Nergens te vinden. Onze politiepatrouille merkte langs deze kade iets op: twee vrouwenschoenen die mooi naast elkaar stonden. Mysterieus. ‘
Wat?
‘En een zorgvuldig opgeplooide rok. Een toegevouwen blouse. Een halsketting. Een uurwerk. Alles netjes bij elkaar gelegd, en dan het water in gesprongen. Boven op het stapeltje lag haar trouwring.’
Haar trouwring?
‘Een mens wordt naakt geboren. Zij wou naakt sterven…’
Welsprekende zwijgzaamheid.
Jachten voeren voorbij. Mensen in de fleur van hun leven wuifden. Ze filmden de politiepatrouille, een homevideo. Genietend van hun pensioen en zacht deinend bestaan. Hun jachten heetten ‘La vie est belle’ en ‘Dreamland’.
‘Wij hebben het lichaam van die vrouw een maand later in dit kanaal gevonden. Er was niemand op de begrafenis.’
Als er een stilte viel, luisterde iedereen naar de druppels en de motor van de rubberboot van de duikers op het water.
‘Quicksilver’ heette de rubberboot van de duikers.
Een duiker kwam boven.
Als een verschijning.
Hij deed zijn mondstuk af en spuugde de smaak van benzine en olie weg.
Met zijn rechterhand stak hij een nummerplaat in de lucht.
Met zijn vingers spoelde hij de modder eraf.
Iedereen keek naar hem.
Boven het water van het kanaal werden traag rode tekens zichtbaar: KAG 518.
Toen draaiden de politiemannen zich naar elkaar om.
De blik in hun ogen verstarde.
Hun bewegingen werden sneller.
Ze tastten naar hun gsm.
Ze knikten.
***
Soms lijken opsporingsberichten het belangrijkste wat er over een mens te zeggen valt.
Op 9 februari 2005, vijf maanden geleden, had de procureur des Konings een boodschap laten verspreiden.
Zondag 15 januari 2005, omstreeks 19.30 u., verliet Michel Faucon, 59 jaar oud, zijn woning op de Boulevard Mayence in Charleroi.
Sindsdien gaf hij geen teken van leven meer.
Zijn gezondheidstoestand vereist dringende medische hulp. Indien u Michel Faucon gezien hebt of indien u de plaats kent waar hij zich momenteel bevindt, gelieve dan contact op te nemen met de onderzoekers op het gratis telefoonnummer 0800/91.119.
Michel Faucon heeft een forse lichaamsbouw en meet 1,72 meter. Hij heeft grijsblauwe ogen en korte grijze haren. Hij draagt een bril. Mogelijk verplaatst hij zich met een blauwe Ford Escort met nummerplaat KAG 518.
***
De duiker dook opnieuw. De diepte in. Hij zag niets dan zwart in dat donkere kanaal. Hij had geen houvast. Hij had altijd van de stilte onder water gehouden. Nu schreeuwde een vraag in zijn hoofd. ‘Zal ik met mijn handen in het karkas van de blauwe Ford Escort tasten?’ – Die vraag was niet retorisch. Hij wist dat hij naar een graf dook.
Hij had altijd gevonden dat het mooiste leven zich onder water afspeelt. Het was de enige plek die hem rustig maakte. Boven water werd hij zenuwachtig. Hij maakte onder water de kettingen aan de wielen van de auto vast, zodat die loodrecht naar boven kon worden gehesen.
Boven borrelde het water in het kanaal. Er kwamen twee witte ballonnen bovendrijven. Aqua-long stond er op de ballonnen. De kettingen van de kraan trokken strak. Een snok. Geknars van metaal. Vincent, met de afstandsbediening op zijn borst, hees met de kraan het wrak van een blauwe Ford Escort op. Langzaam. Loodrecht. Eerst was alleen het ingedeukte dak zichtbaar.
De duiker boog zich door de kapotte ruiten naar binnen.
Het lichaam was intact. Gezwollen. De vissen hadden alleen aan de handen gebeten.
De duiker had nog nooit een dode boven gehaald.
Die dag, de vierde dag op rij met malse zomerregen, was de duiker de eerste die Michel Faucon dood zag.
***
De laatste die Michel Faucon levend had gezien, was zijn poetsvrouw. Voor hij voorgoed verdween die zondag 15 januari, had hij eerst de buurvrouw op de Boulevard Mayence in Charleroi nog gedag gezegd. ‘Een gewone goedendag.’ Dan was hij de poetsvrouw gaan betalen voor wat strijkwerk. Hij had zijn zaken graag op een rij.
Hij was niet terug naar huis gegaan. Thuis was een plek waar niemand op hem wachtte. Hij was al meer dan twintig jaar gescheiden van zijn vrouw. Zijn moeder en zijn lievelingstante, bij wie hij na zijn scheiding weer was ingetrokken, waren al meer dan tien jaar overleden. Na hun dood was hij naar Charleroi, naar de Boulevard Mayence verhuisd. De liefde viel niet te redden, de genegenheid niet terug te winnen. Zijn zoon zag hij niet veel meer. Ze konden geen hoogte meer van elkaar krijgen. Zijn zoon noemde hem ‘Mister Jekyll en Hyde’.
Carine, de secretaresse op het werk, had al vaak gezegd: ‘Michel, neem dan toch een hond of een kat, daar krijg je veel liefde van.’ Hij had geantwoord dat dat een goed idee was. Maar hij had geen behoefte aan een hond of een kat.
Eens in de week zag hij zijn twee kleinkinderen. De week voordien was hij nog met de jongen en het meisje naar de Quick gegaan. Met Pappie naar de Quick gaan, was voor de kleinkinderen een feest.
Hij zou zestig worden dit jaar. Zestig, wat is dat. Hij was een gevierde belastingadviseur. Hij stond mensen bij die zich zijn klanten noemden. Tot tien jaar geleden had hij vele rollen gespeeld. Hij was kardinaal geweest, commissaris, de ‘papa’ in Mademoiselle Beulemans. Hij hield van theater. Ze hadden met hun Waalse toneelgroep nog de eerste prijs in een concours gewonnen. Hij was in 1985 een van de pioniers geweest van Radio Tanque Vive. Hij had er een programma met klassieke muziek gepresenteerd.
Hij sprak zelden over zijn leven of zijn familie op zijn werk. Op kantoor sprak hij over de programma’s die hij de avond voordien op televisie had gezien: Star Académie en La ferme de Célébrité. Hij hield van variété. De anderen volgden zijn programma’s niet, maar waren wel benieuwd naar wat er op het scherm gebeurde. Zaterdag 14 januari was hij nog naar kantoor gegaan. Januari was een drukke maand. Het vorige trimester moest worden afgesloten.
Maar hij was graag met boekhoudkundige gegevens bezig. ‘Ik ga nooit op pensioen. Ik sterf nog liever op mijn bureau’, had hij ooit tegen zijn collega’s gezegd. Carine, die tegenover hem zat, had gelachen en gezegd: ‘Michel, doe dat niet. Ik zal uw zware lijf nooit kunnen optillen.’
Hij was een beer van een vent. Groot en fors. Altijd graag gegeten. Nochtans lette hij op zijn voeding sinds de diagnose ‘diabetes’. Het was zoals zijn collega’s zeiden: ‘Michel wordt zelfs dik van een glas water.’ Hij snoepte niet meer, maar met kerst had hij voor de collega’s een kerstgebak gekocht.
De anderen gingen ’s middags wel eens broodjes halen of frieten. Maar hij bracht meestal zijn eigen boterhammen mee. Hij propte ze ’s morgens in een doorschijnend plastic zakje. Hij stak ze altijd in zijn vestzak. Ook die zaterdag. Patrick, die op het bureau naast hem zat, had hem om 12 u. nog met zijn ogen gevolgd, toen Michel naar de kapstok liep. Patrick zei: ‘Ik zal mij van u altijd die boterhammen in een plastic zak in uw vestzak herinneren.’
Een dag later was Michel met zijn Ford Escort naar zijn geboortestreek gereden. De stad uit. Richting Souvret. Als kind had hij vaak bij het kanaal gespeeld.
Niemand wist wat hem bezield had, die zondag in januari. Of wat hij zich herinnerde, of wat hij niet kon vergeten toen hij voor het kanaal plankgas gaf.
***
Een week na de vondst in het kanaal, rijdt een lijkwagen in de stralende zomerzon het kerkhof van Pont-à-Celles op. Er zijn twaalf mensen. Ze lopen als apostelen achter de kist. Het graf in de aarde is vers gedolven. De twaalf leggen een gele roos neer. Niemand spreekt. Geen grafrede. Geen laatste woorden. Stilte. Tot tussen het geschuifel van voeten, een nauwelijks hoorbaar schriel geluid klinkt. ‘Au revoir pappie. ‘ Het komt van een kleine jongen die een Diddl-briefje op de kist legt. De jongen heeft sinds de verdwijning iedere dag een briefje naar zijn grootvader geschreven. In de hoop ooit het adres te weten te komen waar hij zijn post naartoe kon sturen. Dit was het laatste. De grafdelvers nemen hun spade.
Bij de poorten van het kerkhof, weg van het graf, zeggen de volwassenen: ‘Iets moet hem te veel geworden zijn. Hij was te trots. Hij was een man van “zo en niet anders”. Als het niet zwart was, was het wit. Altijd te.’
TEKENS VAN LEVEN De politie bleef nog een week lang dreggen in het kanaal. Met een ploeg van twintig personen, die bestond uit leden van de Cel Verdwijningen, duikers, de civiele bescherming, de plaatselijke politie en speurders van Charleroi, mensen van de dienst waterwegen, de maritieme politie en leden van het DVI-team. De oevers van het kanaal tussen Roux, Jumet en Marchienne-au-Pont stroomden vol nieuwsgierigen. Eind vorig jaar waren duikers hier nog op zoek gegaan naar een wapen dat mogelijk gebruikt was door de Bende van Nijvel. In 1986 had de politie al ter hoogte van Ronquières een arsenaal van de door de Bende gebruikte wapens teruggevonden.
De ijsventer zette zijn kar op het einde van de weg. Hij deed gouden zaken.
Uit het kanaal werd het ene wrak na het andere gevist. De mensen die hier woonden, waren mensen van de wereld. Een vrouw stampte met haar schoen tegen de voet van haar man die in slaap gevallen was. ‘Word wakker, weer één!’, riep ze. ‘Een Audi! Gebruikt voor een hold-up, een overval.’ – Hoe meer zinnen ze uitsprak, hoe fictiever haar verhaal.
‘Leeg gejat’, zei haar man. ‘De lederen zetels eruit gehaald. De velgen eraf gedraaid.’ In Roux waren er meer carrosseriebedrijven en handelaars in auto-onderdelen dan kruideniers. De man en de vrouw werkten ’s avonds in een pizzeria. ‘Als ik ’s nachts thuiskom, springen mijn honden met hun twee poten op mijn schouders’, zei de vrouw. ‘Zo uitgelaten als kinderen.’ Enkele uren nadat de politiemacht de plek verlaten had, lummelden pubers rond de autowrakken met op hun T-shirt het opschrift: ‘Bad Boys Car club’.
De volgende ochtend voeren Patrick Dejonghe en Philippe De Jaegher opnieuw langs de plekken. Dit technische-steunteam van de scheepvaartpolitie, scande opnieuw de plekken onder het water. ‘Vannacht zijn er twee nieuwe wagens op de kanaalbodem terechtgekomen’, zuchtten ze.
*
Tussen 4 en 20 juli werden 41 autowrakken uit het kanaal gehaald. 38 daarvan waren gesignaleerd als gestolen. Een van de wagens was van Michel Faucon.
Vorig jaar was er een soortgelijke zoekactie tussen Ander-lecht en Clabecq. Toen werden drie lichamen en een dertigtal autowrakken uit het water gehaald.
De acties werden geleid door de Cel Verdwijningen. ‘Al is er maar één wagen waarin er een vermiste persoon wordt gevonden, dat is één familie minder die in het ongewisse moet blijven. De rest van de wagens blijken altijd verbonden met misdrijven. Diefstal van voertuigen, soms gebruikt voor een hold-up. In sommige wagens zit de sleutel nog in het contact. Dat kan wijzen op een zaak van oplichting van de verzekering.
‘Wie dit werk wil doen, moet beseffen dat wij geen patissiers zijn. Wij worden geconfronteerd met de uitwassen van de maatschappij en met veel individuele ellende. Wij opereren tussen leven en dood’, zegt Alain Remue, die sinds de oprichting, tien jaar geleden – het jaar van de vermiste kinderen – aan het hoofd van de cel staat.
De voorbije jaren heeft de cel bijna 10.000 dossiers behandeld. 75 procent daarvan werd opgelost. Op de cel werkt een hecht team van elf mensen. ‘We moeten elkaar honderd procent kunnen vertrouwen. Niet omdat we in gevaarlijke situaties terechtkomen, maar omdat wij zoveel morele steun van elkaar nodig hebben. Wij leven tussen hoop en ontreddering.’ Remue vergeet nooit de dag dat een duiker hem een dode peuter in de armen legde. Aan de ene muur van zijn kantoor hangen alle foto’s van alle vermiste kinderen. ‘Het is voor die ouders dat je het doet.’ Aan de andere muur hangt tussen zijn diploma’s van de FBI Academy/Child abduction and serial killer unit, een door een kinderhand gemaakt certificaat ‘beste papa van de wereld’.
Hij toont recente cijfers van zijn dienst:
Cijfers vermissingen 2004.
Aantal behandelde dossiers: 1001.
Teruggevonden personen: 886, van wie 93 overleden:
– Zelfmoorden: 63 (35 verdrinking)
– Moorden: 11
– Natuurlijk overlijden: 3
– Ongevallen: 13
– Verdacht: 3 (autopsie afwachten)
– Aantal openstaande dossiers: 115
– Het aantal onrustwekkende verdwijningen van min of meer lange duur met een voertuig: 42
Cijfers zijn cijfers: ‘Maar de impact van de verdwijningen op de familie is nauwelijks in te schatten.’
Geen mens kan iedere avond opnieuw met de bange onrust van zoveel onwetendheid gaan slapen. Dat weet men op de Cel Verdwijningen maar al te goed. ‘Soms zegt een ouder nadat zijn kind al jaren verdwenen is: “Alain, ik zal zo content zijn, jongen, de dag dat je ons zult kunnen zeggen dat je het lijk van onze kleine hebt gevonden”.’
Geen mens is gemaakt om jarenlang tussen hoop en vrees te zweven.
Begin juli werd er in het kanaal Brussel-Charleroi voor de tweede keer gedregd naar het lichaam van Sabir K., die sinds 9 oktober 2004 spoorloos is. Zijn vrouw was toen een maand zwanger van een tweede kind. Intussen is zijn zoon geboren. Zijn vrouw hoopt nog altijd dat Sabir K. ooit zijn zoon in zijn armen zal kunnen houden. Op café verklaarde een man: ‘Sabir kan niets meer zeggen. Hij kan alleen nog de wortels van planten eten.’
Op de Cel Verdwijningen kan men alleen vermoeden, zoeken en vinden. ‘Ik heb leren zien met andere ogen. Ik kijk niet rond zoals een burger of een toerist.’
Laatst werd er gezocht naar een klein kind. Het werd teruggevonden in de ijskast op het erf. Remue zocht een paar jaar geleden naar een verdwenen jonge man. ‘Een echte eenzaat. Hij had maar drie nummers in de telefoonlijst van zijn gsm zitten. Ik trek zijn kleerkast open. De man valt eruit. Hij had zich tussen zijn hemden in het hoofd geschoten.’ Vorig jaar vond men in Brussel het lijk van een vermiste Pool, verborgen in een dichtgelast olievat.
Een mens mag dan onvoorspelbaar zijn, het water is dat nog meer. ‘Geen moeilijker plek dan water om bij een verdwijning te gaan zoeken.’
Als er na maanden nog altijd geen spoor is van een verdwijning met voertuig, kan men vermoeden dat het in het water te vinden is. ‘De vraag is alleen waar je moet gaan dreggen.’ Er zijn zoveel krachten die het water onvoorspelbaar maken. Niemand kan voorspellen waar een lichaam naartoe gaat. Er zijn stromingen, onderstromingen, tegenstromingen. Lichamen worden meegezogen door binnenschepen. Zelfs kilometers stroomopwaarts. Sommige lichamen zijn verminkt door de schroeven. Er werden lichamen gevonden die met een touw aan een blok beton waren vastgebonden, maar bovenkwamen omdat het touw rotte.
Remue: ‘Wij hebben een slogan bij de cel: ZEG NOOIT NOOIT. Mijn zoon heeft dat door zijn juf Latijn laten vertalen. Ik ga dat eens op een schildje laten zetten: Numquam Numquam Nic.’
***
Wat een kanaal met mensen doet, weet hij als geen ander. ‘Een wetsdokter past de wetenschap toe om de waarheid te achterhalen’, zegt gerechtelijk geneesheer Wim van de Voorde. ‘Bij iedere ontdekking van een lichaam vragen wij ons af: Wie was het? Waarom is het een lijk? Wanneer is het overlijden ingetreden, is het in het water gebeurd of werd de persoon elders gedood.’
Hoe het leven onder water eindigt en de natuur haar gang gaat, is vastgelegd in tijdschema’s. Een verdrinkingsproces duurt 3 à 5 minuten. Maximum 1,5 minuut bij bewustzijn. Een menselijk wezen hapt automatisch naar adem. Onder water ademt hij water in plaats van lucht. Longen lopen vol water. De zuurstofreserve raakt op. Als er geen bloed met zuurstof meer naar de hersenen stroomt, is het menselijk wezen in 10 seconden bewusteloos. Het water in de longen wordt opgenomen in het bloed. De longen trekken droog. Het watervolume in het bloed neemt toe. Het hart moet dat volume rondpompen. Het hart vertoont ritmestoornissen.
Het menselijk wezen sterft.
Het hart raakt bloedleeg.
Het menselijk lichaam ontbindt.
‘Iedereen sterft met een tevreden gelaatsuitdrukking, wat voor grimassen hij enkele seconden voor zijn dood ook getrokken heeft.’ Het zijn de spieren die verslappen. Het is de eeuwige rust.
‘Wij keren terug naar de meest elementaire zaken in de natuur. De basiswet van de biologie luidt dat een structuur instandhouden energie vraagt’, zegt de wetsdokter. Bij leven krijgen wij energie van de zuurstof in ons lichaam. Zonder zuurstof kunnen cellen zich niet instandhouden en stort de structuur in. Als ons verweer- en immuniteitsstelsel wegvalt, krijgen de bacteriën in ons lichaam de overhand. Zij zien kapotte cellen als een ideaal substraat om zich te voeden. De bacteriën blijven aangroeien. Bij voorkeur de bacteriën die zwavelgas en methaangas produceren.’
Het lichaam zwelt. Het lichaam verkleurt en wordt uiteindelijk zwart. Alleen onder water doet zich soms nog een speciaal proces voor door verandering in het vetweefsel dat men in gewone termen ‘verzeping’ noemt. Het lichaam wordt een grijs pantser. En vissen, vooral schaaldieren, doen hun werk.
‘Een mens keert niet terug tot stof en as, maar tot vocht en gas.’
Afhankelijk van het seizoen komt een lichaam na enkele dagen tot meerdere maanden bovendrijven. Hoe kouder en dieper het water, hoe langer het duurt. ‘Maar het is evengoed mogelijk dat het lichaam onder het wateroppervlak ergens aan blijft vasthaken of in de bodem verzinkt.’
Sommige zaken komen nooit boven water.
GESCHIEDENISSEN VAN DE WEG NAAR NERGENS In het kanaal Brussel-Charleroi huizen vele geschiedenissen: wereldse en onwereldse, persoonlijke en vaderlandse. Liefdesgeheimen, economische ontwikkelingen, gruweldrama’s, moordverhalen. Het kanaal loopt langs lugubere paden, achterbuurten, langs het huis van Andras Pandi, het slachthuis van Anderlecht, langs autozwendelaars, richting Charleroi.
Het vertelt heldenepossen – hoe klein de heldendaad ook. ‘Bijna 140 vissen gevangen op twee locaties in het kanaal Brussel-Charleroi!’ (Sinds kort kunnen vissen in het Brusselse kanaalwater weer perfect overleven, liet het Brussels Instituut voor Milieubeheer weten, begin deze zomer.) Hoewel de kwaliteit van het water nog altijd niet voldoet aan de Europese normen. Opmerkelijk is dat in Anderlecht meer vissen werden gevangen dan op plekken voor de stad. De Blankvoorn is met in totaal 135 exemplaren de meest voorkomende soort. Wielertoeristen verbeteren langs het kanaal hun persoonlijk tijdrecord.
***
Het is zo’n plek die men zonder overdrijven de eigenschap ‘veelzijdig karakter’ meegeven kan. Het is dan ook het geesteskind van een tragisch genie.
Toen Jean-Baptiste Vifquin in 1789 werd geboren in Doornik, wisten zijn vader en moeder niet hoeveel gevechten hun kind zou moeten leveren. Jean-Baptiste verliet als jonge man het ouderlijke huis om als veldofficier mee op te trekken in de oorlogen van Napoleon. Van Napoleon leerde hij dat strategie vooral een kwestie is van juiste wegen en inzicht in structuren.
Hij raakte erdoor bezeten en besloot in Parijs aan het polytechnisch instituut voor ingenieur te studeren. In 1814 kwam hij terug in België aan met een diploma in de hand en dromen in zijn hoofd. Ook een over een kanaal. Hij trok naar Brussel, waar men al vier eeuwen nadacht over een waterweg naar het zuiden van het land. Allerlei oorlogen en andere soorten onwil stonden de uitvoering van door de eeuwen heen geopperde ideeën in de weg. Begin 19e eeuw besloot Willem I met Hollandse daadkracht vorm te geven aan de plannen. Het kon niet langer dat de steenkool over een slecht wegennet naar Brussel moest geraken.
De studies die Vifquin voor het kanaal gemaakt had, werden goedgekeurd. De werken werden uitgevoerd van 1819 tot 1832. Bij de inhuldiging had het kanaal een lengte van 74 km en was het voorzien van 55 sluizen. Vifquin was een visionair. Hij was niet te stuiten. Hij ontwierp zelfs een houten boot waarbij de verhoudingen speciaal waren aangepast om in het kanaal Brussel-Charleroi maximaal rendabel te zijn. Hij tekende de plannen voor de kleine ring van Brussel en ontwierp de eerste glazen galerij van Europa bij de Munt. Vifquin bleef intensief bezig met de infrastructuur van de spoorwegen en de waterwegen in het jonge België. Tot hij zich in 1849 uitgeput en vermoeid terugtrok. Hij werd gek. Hij overleed, gebrandmerkt als waanzinnige, in 1854 in Ivry sur Seine, nabij Parijs.
***
Soms blijkt de waanzin van de mens uit de reconstructie van een geschiedenis. Voor sommige reconstructies dient het bootverkeer op het kanaal even te worden stilgelegd. Twee weken geleden toonden Francis K. (53) en Patrice D. (36) de onderzoeksrechter van Brussel hoe ze het lichaam van Da-niël V. (50) in stukken hadden gezaagd. Hun wandeling naar het kanaal Brussel-Charleroi met een plastic tas van de Lidl vol lichaamsdelen deden ze niet over. Wel de manier waarop ze de zak hadden leeggeschud boven het kanaal.
Daniël V. woonde in een troosteloos appartement aan de Bergensesteenweg in Anderlecht. Hij was lange tijd trucker geweest, maar leefde de jongste jaren van een uitkering. Hij was gescheiden, had een zoon van elf en woonde alleen in de flat op de tweede verdieping. Op de eerste verdieping, net onder hem, woonde Francis K.
Op zaterdag 23 april hadden Francis, Patrice en Daniël de hele middag zitten drinken. Eerst in het café, later bij Francis thuis. De mannen kregen ruzie. Patrice sloeg Daniël V. en wurgde hem. Met een breekmes sneed hij in één beweging diens keel over. De mannen zaten met een lijk. Met een ijzerzaag sneden ze het in stukken. Francis hield de plastic zak open waarin Patrice de lichaamsdelen gooide. Toen wandelden ze naar het kanaal.
Zeven dagen later merkte een autobestuurder ter hoogte van het slachthuis van Anderlecht iets vreemds op. De locatie deed slachtafval vermoeden. Maar het bleek een menselijk bekken van 40 centimer doorsnede. Het parket beval een DNA-analyse en een autopsie. Twee dagen later zagen voorbijgangers een arm en een hand drijven in het kanaal onder de Pierre Marchantbrug. Een dag later zag de havencontroleur van de haven van Brussel in Neder-Over-Heembeek een romp drijven. Aan de Rederskaai lag een onderbeen in het water. Duikers vonden een voorarm terug. Woensdag 4 mei dreef ter hoogte van het Redersplein het hoofd van Daniël V. in het kanaal. Het was gekarteld aan de keel.
***
Lugubere vondsten waren er in de loop der tijden genoeg in het kanaal. In de zomer van 1994 dreef er op het kanaal Brussel-Charleroi ter hoogte van Anderlecht een romp. Enkele dagen later dreef een paar kilometer verder een been. Nog meer lichaamsdelen volgden.
De dienst Moordzaken van de politie zat met de zaak verveeld. Waar konden de lichaamsdelen in het kanaal zijn gegooid? Een van de speurders die met de zaak belast was, ging bij ingenieurs te rade. Waar komt om 18 uur een lichaamsdeel terecht dat je om 12 uur op deze plek gooit. Niemand kon hem op die vraag naar een tijdschema een antwoord geven. De onvoorspelbaarheid van water was te groot. Hij ging naar het slachthuis, kocht een zak met 5 kilogram vlees, een met 10 kilogram vlees en een met 15 kilogram vlees. Hij nummerde de zakken. Nummer 1, 2, 3. Hij ging naar de sluiswachter en vroeg hem het tijdstip te noteren waarop de zakken in de sluis terechtkwamen. Het bleek een nutteloos experiment.
De lichaamsdelen bleken afkomstig te zijn van een zekere Marc O. Hij was een slager, afkomstig uit Lot, die in het slachthuis van Anderlecht werkte. De gerechtsdokter merkte op dat het lichaam perfect uitgebeend was. De verdenking rustte op collega’s. Een van de speurders merkte op dat een lichaam soms wel om praktische redenen in stukken wordt gesneden voor het in het kanaal te dumpen, maar dat het vreemd was dat het geslachtsdeel van Marc O. ontbrak.
Bijna een jaar later zei Chantal, de vrouw van Marc O. dat ze niet kon blijven leven met een geheim.
Op 23 april had Marc O. zijn dertien maanden oude dochtertje boven het kanaal gehouden en ermee gedreigd haar erin te gooien. Chantal, die toen 21 was, was het gewelddadige gedrag van haar man beu. ‘Ik was zijn slavin, zijn object. Ooit bond hij een touw rond mijn nek en sleurde mij daarmee tot achteraan in de wei. Of hij duwde mij met mijn gezicht in een koeienstront omdat ik de mesthoop niet goed had opgeruimd.’ Samen met haar moeder en haar 72-jarige vriendin Léonce beraamde ze de moord. Op 26 april 1994 schrokte Marc O. zijn avondmaal op waarin zijn vrouw Rohypnol had verwerkt. Hij was een beer van een vent. Toen hij in slaap was gevallen, hakte Léonce drie keer met een bijl in zijn hoofd. Chantal keek met haar dochtertje op de arm toe. Léonce zei achteraf: ‘Ik ben helderziende. Ik zag, dat als ik niets deed, het dochtertje in dezelfde miserie zou terechtkomen als Chantal. Die man moest weg.’
Daarna versneden de vrouwen Marc O. met zijn eigen slagersmessen. Ze beenden hem uit.
Professioneel. Ze verdeelden het vlees over verschillende plastic zakken die ze verzwaard met stenen in het kanaal gooiden.
Omdat de lichaamsdelen op twee verschillende grondgebieden werden aangetroffen, werden ze op twee verschillende grondgebieden begraven. Het hoofd en de penis van Marc O. zijn nooit teruggevonden.
De vrouwen kregen van de rechter voorwaardelijke celstraffen. Het gerecht oordeelde dat Marc O. de moord had uitgelokt door zijn jarenlang gewelddadig gedrag.
***
Soms gebeuren de dingen naast het kanaal. Twee weken voor Kerstmis 2004 ruimden drie vuilnismannen naast de dijk van het kanaal Brussel-Charleroi ter hoogte van Ander-lecht een sluikstort op. Ze vonden tussen het achtergelaten vuilnis naast het water een zware reiskoffer. De koffer bleek nauwelijks op te tillen. Een van de vuilnismannen opende de koffer. De bagage bestond uit een volwassen man, in foetushouding geplooid. Om zijn hoofd zat een plastic zak. Het lijk voelde nog zacht aan. Het was 16 u. in de namiddag en ze verwittigden de politie. Het Brusselse parket besloot volgens de eerste vaststellingen dat het om een professionele moord in maffiastijl ging. De man in de koffer bleek Mohammed te heten, 35 jaar te zijn en van Pakistaanse afkomst. Het laatste spoor dat men van hem had, was dat hij op vrijdagavond vertrokken was om inkomsten op te halen van het tiental nachtwinkels dat hij over het hele land uitbaatte.
Iedereen vroeg zich af waarom het lijk niet vijftig meter verder in het kanaal werd gedumpt. De speurders gingen ervan uit dat de moordenaars wilden dat hun slachtoffer gemakkelijk gevonden zou worden.
IN HET DUISTER TASTEN
‘Luc, zet Bach op. De Cellosuites.’ Het klinkt als een bevel. Dan verzucht Guido Van Rillaer. ‘Bach.’ Even maar. Hij kan zich ook nog altijd kwaad maken over wat hij onlangs in de krant La Dernière Heure zag. Hij heeft twee dagen met de meetlat en een kopie van een krantenpagina op kantoor rondgelopen. Hij toonde het aan collega’s: ‘Drie centimeter op vijf centimer! Drie op vijf! Lijkdelen in kanaal Brussel-Charleroi gevonden. Een onopvallend berichtje. En daarnaast in het groot, op zeker vier kolommen breed, staat uitgesmeerd wat voor de lezer echt belangrijk wordt geacht: ‘Veertig reigertjes uit boom gevallen en schielijk omgekomen.’ Wat is er nu belangrijk in deze samenleving? De verhouding had omgekeerd moeten zijn. Een groot artikel over die man, zodat het alle aandacht had getrokken, daardoor zouden tips kunnen binnenkomen…’
De klanken van de cellosuites vermengen zich met het geluid van het Brusselse verkeer. Zijn collega gaat terug naar zijn bureau en buigt zich op de tonen van Bach over een nieuw dossier.
‘Op de rug van het slachtoffer werden messteken aangetroffen en ze werd in het gezicht geslagen met een zwaar voorwerp. Het lichaam lag al minstens 48 uur in het water. Het gaat om een vrouw van Afrikaanse origine, 1 meter 56 groot en tussen de 20 en 40 jaar. De vrouw droeg een kaki groen vest, een beige kniebroek en een gele slip.’
Het lijk werd vorige maand uit het kanaal Brussel-Charleroi gevist ter hoogte van de Brusselse kanaaldijk, tussen de Dantestraat en de Vanderveldesquare. Het gerecht gaat ervan uit dat de vrouw vermoord werd.
Niemand weet wie ze is. Ze werd niet als vermist opgegeven. Niemand blijkt haar te zoeken.
Guido Van Rillaer leidt binnen de Cel Verdwijningen, de afdeling ‘ante-mortem’, noem het ‘niet-geïdentificeerde stoffelijke resten’. Hij ontfermt zich over de 130 doden zonder gezicht. In een aparte databank zitten meer dan 100 lichaamsdelen: rompen, voeten, handen, hoofden….
Guido Van Rillaer zoekt naar namen en gezichten om dit vreemde massagraf van ‘anoniemen’ te ontdoen. In België. Enkele jaren geleden werkte hij in Kosovo, in de massagraven. ‘Ik ben diep geraakt door het leed van de overlevenden. En de vasthoudendheid waarmee mensen blijven geloven in een behouden terugkeer van hun geliefden. Een skelet terugbrengen waarvan het DNA aantoont dat het de zoon is. De begrafenis doen. Drie maanden later de moeder die weer op het bureau verschijnt en aangifte doet van de verdwijning. Ik zeg: Maar, het lichaam is afgeleverd. Nee, zegt de moeder, ik heb de beenderen niet herkend.’
Bij zijn 130 dossiers van niet-geïdentificeerde lichamen ziet hij vooral de 130 families die al jaren wachten op nieuws.
‘Bij ieder dossiernummer hoort een moeder, een vader, een echtgenote of kinderen. Mensen die hopen dat de vermiste nog zal opdagen, want je weet maar nooit. Maar na twee jaar moet het huis verkocht worden, want er zijn geen inkomsten meer. De levensverzekering betaalt niets uit, want er is geen officieel bewijs van overlijden. Er is niets. Alleen iemand die verdwenen is en mensen die achterblijven en niet meer weten van wat en waar en hoe.’
Op 21 september 2003 kwam er een lijk bovendrijven op het kanaal Brussel-Charleroi van een vrouw rond de tachtig. Geen spoor. Tot er eind vorig jaar een telex bij Van Rillaer terechtkwam. Uit Milaan. Een foto van Julienne M., geboren in 1914, verdwenen in Milaan op 19 september 2003. ‘Het was een gezicht dat ik niet vergeten was.’ Het lichaam dat als ‘Onbekende femme agée‘ bij Van Rillaer te boek stond, bleek bij de naam en de foto van Julienne M. te horen. Ze had lang in Ukkel gewoond. Haar man was gestorven. Ze was bij haar dochter in Milaan ingetrokken. Ze was ziek geworden. Ze reisde naar Brussel om hier zelfmoord te plegen. Na bijna twee jaar kon het moederlichaam terug aan de familie worden geven.
‘We zitten zo vaak te puzzelen. Er zou een centrale DNA-bank moeten komen. Bij elke grote verdwijningszaak en niet-geïdentificeerd stoffelijk overschot wordt wel een relevant staal genomen, maar de informatie zit verspreid over parketten, labs van gerechtelijke geneeskundigen, soms in de ijskasten bij de politie-eenheid. Het is pas na lang zoeken dat je informatie kunt vergelijken. Beleidsmensen zouden daar toch eens over moeten gaan nadenken.’
Zolang er geen identificatie is, weet niemand waar hij moet beginnen. De lichamen worden overal gevonden. Soms in kofferruimtes van auto’s die in het kanaal geduwd zijn. Soms met de vingers afgesneden, zodat er geen vingerafdrukken zijn. Soms in delen. ‘Zolang het lichaam niet geïdentificeerd is, kan men amper beginnen met het onderzoek. Wie moet je gaan ondervragen, als je niet weet wie het slachtoffer is. En als het dan geen criminele zaak is, zit je toch met het menselijke aspect.’
***
Er zijn van die karakters die niemand vergeet, maar alleen in de verbeelding bestaan. Inspecteur Martin Beck van de Zweedse thrillerauteurs Maj Sjöwall en Per Wahlöö, was er voor Van Rillaer zo een. ‘Adjudant bij de moordbrigade in Stockholm. Ik keek ernaar op.’ De man die in rook opging. De lachende politieman. De man die even af wilde rekenen. Hij somt titels op. Als hij ooit zijn biografie zou schrijven, zou hij zichzelf moeten opsplitsen in zes personages, heeft Van Ril-laer zich onlangs zitten bedenken. ‘Thuis word ik misselijk als mijn vrouw zich in haar vinger snijdt, maar in mijn werk heb ik honderden doden gezien.’ Hij durft niet te beweren dat het een kwestie is van de knop omdraaien. ‘Het lijkt alsof ik die knop op meerdere standen kan zetten.’
Hij zwijgt.
‘Ik denk dat iedere mens in staat is om een ander mens van kant te maken.’
Er zijn van die zinnen die in zijn hoofd zijn blijven hangen.
Hij citeert: ‘Sjöwall en Wahlöö: ‘Op weg naar huis zag hij slechts twee levende wezens: eerst een kat. En dan nog een kat.’
***
Er zijn van die dingen die niemand helemaal begrijpt, maar waar iedereen weet van heeft.
‘Er gebeurt niets nieuws onder de zon’, zegt de wetsdokter. Het duister valt. Hij steekt zijn bureaulamp aan. Het licht valt vaal op zijn gezicht.
‘Steeds meer heb ik de indruk dat er een natuurlijke neiging bestaat om het kwade te laten overheersen.’ Achter hem liggen de lange, lege gangen van het mortuarium. Een labyrint. In de diepvrieskisten bewaart hij DNA-materiaal, botten. Hij bewaart hersenen op formol om eventuele trauma’s na geweldpleging na te gaan.
‘In mijn beroep zie ik tot welke gruwel de mens in staat is. Wat wij beestachtig noemen, is de hoogste vorm van onmenselijk gedrag vertoond door mensen. Dieren doen zoiets niet.’
Hij zegt dat hij steeds meer de betekenis begon te vermoeden van wat men het goede en het kwade noemt. Hij vraagt of hij oubollig klinkt. Hij zegt: ‘Het kwade is een natuurlijke gang van zaken. Alleen het goede, wat het ook moge betekenen, is in staat er een dam tegen op te werpen.’
Hij zegt dat hij het overal ziet: de manier waarop politiek bedreven wordt, de machtsspelletjes, in partnerrelaties, in families. ‘Al die kleinmenselijkheid en we trappen allemaal in de val. We zouden het zo gemakkelijk kunnen vermijden door eenvoudig en simpel “goed” te zijn.’ Hij bewondert het incasseringsvermogen van de mens. ‘Het goede bestaat’, zegt hij. Maar aan het goede moet worden gewerkt. Het vraagt inspanning, energie. Alleen het kwade komt vanzelf. Als een ontbindingsproces.’
Door Anna Luyten
Soms lijken opsporingsberichten het belangrijkste wat er over een mens te zeggen valt.
Tussen de diploma’s van de FBI Academy/Child abduction and serial killer unit, hangt een door een kinderhand gemaakt certificaat ‘beste papa van de wereld’.
Niemand kan voorspellen waar een lichaam naartoe gaat. Er zijn stromingen, onderstromingen, tegenstromingen.