Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Confrontaties, omarmingen en crashes in het nieuwe SMAK.

“Met kunst- en vliegwerk” iets maken wat een “professionele vanzelfsprekendheid” heeft, zo verwoordde Frank Beke (SP) het resultaat van een burgerinitiatief dat na 42 jaar inspanningen zijn museum van hedendaagse kunst gerealiseerd zag. De verre van rijke, middelgrote stad die Beke bestuurt, nam zich deze werkwijze ter harte en zag haar investering van 300 miljoen frank in het SMAK beloond met een gebouw dat dezelfde mogelijkheden biedt als vergelijkbare internationale musea die talloos veel meer geld hebben gekost. Samen kwamen de directeur en de architect van het Gentse SMAK – stadsambtenaren Jan Hoet en Koen Van Nieuwenhuyse – tot een oplossing die alleen nog in naam aan een Casino herinnert, en volledig beantwoordt aan alle functies die een modern museum hoort te hebben: technische ruimten, depot, foto- en restauratie-atelier, kantoren, cafetaria, bibliotheek en tentoonstellingszalen. Alleen een auditorium is niet voorzien, maar op wandelafstand zijn er de faciliteiten van het ICC, gelegen in hetzelfde Citadelpark.

Architecturale meerwaarde creëren, is soms een zaak van dure nieuwbouw – zoals Aldo Rossi met het Bonnefantenmuseum van Maastricht bewees – maar niet noodzakelijk. In de omgebouwde textielfabriek De Pont in Tilburg scheppen de vroegere wolhokken een bijzondere sfeer die de kunst ten goede komt. En zoals het zich laat aanzien, zal de nieuwe Londense Tate Gallery voor moderne en hedendaagse kunst baat vinden bij het monumentaal karakter van de industriële kathedraal waar het ingetrokken is.

De optimalisering van het daglicht, de wisselwerking met het Citadelpark, de evenwichtige verdeling en de diversifiëring van de zalen zijn de belangrijkste troeven van Van Niewenhuyses ombouwoperatie. Alleen het kunstlichtsysteem staat nog niet op punt. Overwegend spots die aan plafondrails vastzitten, bedienen de volledige vierduizend vierkante meter tentoonstellingsoppervlakte. Het zijn er onvoorstelbaar veel en daarom storen ze, al hebben ze bijna het wit van de muren.

Ze heten noodzakelijk te zijn, maar in een museum dat zo rijkelijk van daglicht is voorzien, zou hun gebruik tot het uiterste beperkt kunnen worden. Alvast in de begindagen had de staf het bedieningssysteem nog niet onder de knie, zodat zon- en daglicht samen de kunstwerken in een egale, onnatuurlijk helle gloed zetten. In een museum waar veel aandacht besteed wordt aan de betekenisvolle plaatsing van een werk in de ruimte, mag geen achteloosheid postvatten inzake licht. Elk kunstwerk vraagt zijn eigen licht, van halfduister tot fel.

VORM EN BEWUSTZIJN

Maar in het heetst van de inaugurale strijd concentreerde het SMAK zich op het inprenten van haar grondslagen: verandering zonder verlies van het autonoom eigene, mondiale betrokkenheid met behoud van het regionale, beeldend burgerforum zonder babylonische spraakverwarring, extra muros-werking. Wat dat laatste betreft: de kleine staf was niet alleen in de weer met de openingstentoonstelling van de vaste collectie in het SMAK, maar was ook rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken bij vier andere tentoonstellingen buiten de muren.

Eén ervan, het inmiddels voorbije Trafique-parcours van curator Piet Vanrobaeys, had zich in enkele van de meest volkse maar ook kwetsbare delen van het sociale weefsel van de stad genesteld. Om de tocht zelf was het te doen. Een schakeling van menselijke en beeldende ontmoetingen, sterk gelieerd met de ervaring van de verschillende sites, de afstanden en de bewegingen ertussen. De ingrepen zelf kwamen helaas iets te vaak neer op een koket flirten met onzichtbare wijsheid of integendeel met een nadrukkelijkemise-en-scène. Van een directe overdracht van vorm en bewustzijn was iets te weinig sprake. ( Fernando Alvim, Rik Moens, Michel François, Evelyn Nicodemus, Jozef Legrand, Boris Ondreica en Antoine Prum verstopten zich niet achter een modieus transcultureel discours en maakten voor alles toch sterke beelden.) De open transfer van verschillende culturele inhouden was een nobele bedoeling, met gemengde resultaten.

De idee van verandering in het SMAK heeft wezenlijk te maken met de wil om met de zeer rijke vaste collectie niet te verzanden in clichés, vaste waarden, schools gedefinieerde richtingen of beproefde zienswijzen. Jan Hoet heeft daar door de jaren een probaat middel tegen ontwikkeld. Ervan overtuigd dat elk boeiend kunstwerk zo getoond kan worden dat het als nieuw verschijnt of op een nieuwe manier kan worden gelezen, onderwerpt hij het telkens weer aan een confrontatie met, of een omhelzing van een ander beeld, een andere plaats en omgeving, tenzij hij verkiest om het te laten dolen. Dan zijn het ambulante gestalten, verloren in de ruimte: een figuur “Het Boek” genaamd, van Henk Visch, een in dekens gehuld gevaarte van Christo (“Grand Empaquetage”), een dode vos met een muis onder de riem door Mark Manders.

Het effect van deze verschillende vormen van displacement is dubbel: uit zijn voorspelbare plaats gerukt, krijgt het werk zijn autonomie als vreemd voorwerp terug, terwijl het tegelijk in een interactief visueel veld werken beïnvloedt waardoor het zelf beïnvloed wordt.

Die nieuwe situatie kan een ware shocktherapie betekenen, voor de blik zowel als voor de werken zelf. De door de kunsthistorie inmiddels doodgeknuffelde en door een traditionele manier van ophangen volmaakt academisch aandoende schilderijen van de Cobra-beweging uit de jaren vijftig, zijn in het SMAK aan zo’n drastische behandeling onderworpen. Samengebracht tegen een immense wand, knetteren de barbaars gestileerde kleurgedrochten van Asger Jorn, Lucebert, Karel Appel en Corneille als één groot vuurwerk, terwijl het kijken naar het tere beeldschrift van Pierre Alechinsky niet kan zonder het plompe gevaarte van Ilja Kabakovs collectieve woon-wc in de rug te voelen. Het zet de esthetische blik onder druk en laat opnieuw de wilde ondertoon van onder de burgerlijke elegantie in Alechinsky’s beelden opklinken. Een heilzame toepassing van het confrontatieprincipe.

JAPANSE ZANG

De bewakers van de historisch correcte presentatie van het werk van Marcel Broodthaers zullen vreemd opkijken wanneer ze zijn objecten, boeken en beeldplaten uit de SMAK-collectie, weliswaar keurig in een apart zaaltje, tentoongesteld zien in het gezelschap van een frêle popart-sculptuur van zijn generatiegenoot, Tatsumi Kudo. De Japanse zang van liefde, genot en vergankelijkheid – opstijgend uit de stoffelijke resten van een paartje in twee strandzetels, de grote harten in twee kooien gevangen – versterkt een aspect van poëtische frisheid in de beeldvondsten van Broodthaers, en legt zijn wortels in de popart bloot. Mooi, en niet orthodox.

Exemplarische sculpturen van Ulrich Rückriem, Donald Judd (de context van minimal art) en Richard Long (land art) uit de jaren zeventig worden geconfronteerd met schilderijen van GeorgBaselitz en Markus Lüpertz (Duits neo-expressionisme) uit dezelfde periode. Er ontstaat een uitwisseling van sferen: iets van de heftige obsessie in het schildersgebaar slaat over op de naakte geometrie van de sculpturen, waarvan de gestrenge zuiverheid de strakke ritmiek in de schilderijen accentueert. Beide polen zijn ingebed in een heilig woud, met een plantaardige aanwezigheid ( Carsten Höllers “Halber Fliegenpilz” uit lichte kunststof), een tempeltje met lichamelijk bepaalde maten ( Stanley Brouwn), een wandtribune uit geklonterde pasta voor de saters ( Avery T.C. Preesman), een stalen pijpenstel met geverfde openingen voor een goddelijke energie om door te suizen (“Yellow Spaces/ Red Channels” van Kristjan Gudmundsson) en een handwerkelijk geconstrueerd blank rooster als een menselijke benadering van het absolute (“R72-24” van Jan Schoonhoven).

Deze magistrale constellatie past perfect in de centrale, drieledige ruimte beneden waar het minste daglicht binnenvalt. Het klimaat van stilte en halfduister in een woud waar alleen een zacht fluorescerende schicht (“The Diagonal of May 25” van Dan Flavin) door gaat, werd op de openingstweedaagse evenwel genegeerd door algemeen kunstlicht, en zelfs brutaal verkracht in de Night of the SMAK toen een kunstvandaal er tijdens een nep-performance de protserige afbeelding van zijn geborneerde geest naliet. Enige tekenen van potentieel iconoclasme waren overigens al te merken in de onmiddellijke omgeving van het heilig woud. Toen minimal kunstenaar Carl Andre in 1974 zijn koperen tegelpad (“Sixtyseventh Copper Cardinal”) in absolute harmonie met de lege ruimte aanlegde, en iedereen zich schroomde om het überhaupt te betreden, zal hij wel nooit bevroed hebben dat zijn werk ooit als ordinaire loper door duizenden vernissagebezoekers zou worden vertrappeld in een smal gangpad.

Sterk aanbevolen is de doorgang aan de linkerkant, waar de blik onmiddellijk steil in de hoogte getrokken wordt, naar het grote witte muurvlak waarlangs de rede het SMAK verlaat, begeleid door Braco Dimitrijevics post-historische triptiek van appelen, buishoeden en Géricaults “Portret van een schizofreen”.

In het SMAK is het gehalte waanzin behoorlijk groot, al ligt het telkens in balans met visionaire beeldkracht, een uitgesproken vorm- en structuurbewustzijn en een kinderlijke ontvankelijkheid voor grillen en spontane invallen.

DE VERPLETTERENDE REDE

Waanzin en toch geen waanzin, omdat ze op zichzelf toekijkt. “Waanzin” als een bewust gekozen anti-rede, als schutplek ook tegen de verpletterende ratio die naar uitbuiting, oorlog en massavernietiging leidt. Dat is een rode draad die van de Cobra’s en de tuigen van Panamarenko naar de sculpturen van Hugo De Baere, Danny Matthys, Thierry De Cordier, Franz West of Bruce Nauman loopt, naar de installaties van Bjarne Melgaard en Ricardo Brey, de schilderijen van Luc Tuymans, René Daniels, Jessica Diamond en Marien Schouten, naar de beren van Fabrice Hybert.

De bezoeker van het SMAK is een actieve en langdurige betrokkenheid geraden, wil hij de intensiteit en de betekenissen van de vele honderden autonome beelden, de talloze beeldconstellaties en de verschillende sferen op de openingstentoonstelling van de SMAK-collectie maximaal in zich opnemen. Hart, wil en verstand worden uitgedaagd, op de proef gesteld en (gelukkig) ook vaak in vervoering gebracht en getroost. In de kamersuites, beneden meestal met zijlicht, boven met zenitaal licht, gaat alles nogal met zachte hand. Een esthetische en poëtische sfeer overheerst er, bij een minimum aan evidenties. De opstelling kan er op basis van correspondenties in kleur en vorm, geestverwantschap en attitude tot stand gekomen zijn. Hoewel allemaal een afzonderlijke beschouwing meer dan waard, moeten ze in dit korte bestek onbesproken blijven.

De grote middenzaal achterin boven is geconcipieerd als brandpunt in de wereld. Door de priemende ogen en op de tred van de wandelende meneren op de monumentale kleurenfoto van Gilbert en George (“Eyes”) overschouwen we het slagveld van de wereld en het onvermogen van de kunstenaar om er iets aan te doen met zijn kunst, zodat alvast Peter Santino zich genoopt voelt om in een reusachtig zandtapijt met felle kleurpigmenten, nederig zijn excuses aan te bieden. Welke oorlogsklacht evenaart de impact van Picasso’s “Guernica”, nadat de grote Amerikaanse generatie lyrische abstracten met Jackson Pollock door de kunst geraasd is, en Art & Language koel de action painting-formule op het model van de Guernica probeert af te stemmen? Is de montage van brisante informatie en naakt fotomateriaal, waarmee Hans Haacke zijn politieke statements als kunst verkoopt, een efficiënte strategie? Zij aan zij registreren de grijnzende spookkardinaal van Francis Bacon en de getormenteerde naakte vrouw van Camiel Dhavé het hele wereldtheater.

DOEDELZAKKEN

Hier staan directeuren, stafleden, kunstenaars, critici en bezoekers stil en treden met elkaar in discussie – de forumfunctie van deze ruimte mist zijn effect duidelijk niet. De houding van geduld, bescheidenheid en eerlijk engagement, zoals Peter Santino die tentoonspreidde door zijn indiaans monnikenwerk van ’96 ( De Rode Poort) weer helemaal over te doen, lijkt mentaal overdraagbaar te zijn. Jan Hoet mag dan de grote mediator, communicator of hoe-je-hem-ook-wil-noemen, zijn – hij staat met zijn hypergedreven, titanische persoonlijkheid de kunst niet in de weg, zoals zijn critici volhouden.

De vele internationale kunstenaars die bij de opening van het SMAK in de vreugde deelden, spontaan de kunst celebrerend, beschouwen dit museum, meer dan welk ander ook, als het hunne. Omdat ze er in volle vrijheid hun gang kunnen gaan. Omdat de confrontatie met die vreemde, weerbarstige, autonome dingen, kunstwerken genaamd, er onontkoombaar is. Omdat de geest van verandering desnoods alles van onder het stof vermag te halen. Het mooiste voorbeeld gaf Arte Povera-kunstenaar Gilberto Zorio weg. Hij wijdde het voorgeborchte van het SMAK in met een kanjer van een werk. Een pekzwart sculptuur bestaande uit twee metalen gasflessen, twee doedelzakvormige lebmagen en een ranke kanovorm bovenop, richt zich – pneumatisch aangedreven – omhoog en zwaait zijn lange metalen tweeloop van de ene kant van de muur naar de andere, bij elke tik een lik teer tegen de witte muur smerend. Sculptuur, schilderkunst, ruimtelijk werk, alles in één: symbool van het SMAK. Zorio schonk het werk aan het museum.

Openingstentoonstelling t/m 5.12.99. Elke dag open van 10 tot 18 u. (gesloten op maandag). Citadelpark, Gent.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content