De Burgerschapsprijs van de Stichting P&V gaat dit jaar naar Wannes Van de Velde. Knack trok met Wannes op pelgrimstocht naar het fort van Breendonk.

‘H alt! Wer weiter geht wird Erschossen!‘ Wannes Van de Velde trekt zijn pet nog wat steviger over zijn hoofd. Het regent, zoals het hoort. Tussen groepen snaterende schoolkinderen dwalen we door de gangen van het fort van Breendonk. De met blauwe verf verduisterde ramen. ‘Zoals die van de Antwerpse trams tijdens de oorlog’, herinnert Wannes zich. De kazematten met de stapelbedden en de muffe geur van strozakken. De cellen ter grootte van een hondenhok. De kantine van de SS-officieren: art-decolampen, Duitse adelaar, een doodshoofd met de leuze Meine Ehre heisst Treue. De bijna levensgrote foto van de kampcommandant, SS-Sturmbannführer Philip Schmitt, met zijn hond Lump – een Duitse herder.

‘De erfzonde’, zegt Wannes. ‘De erfzonde is dat we dit nooit meer ongedaan kunnen maken. Ook niet door de schuldigen te bestraffen. Je kunt je duizend vragen stellen als je hier rondloopt, maar op geen enkele zal je een zinnig antwoord krijgen.’

Een uur later staan we op de plek waar 164 gevangenen zijn gefusilleerd en 21 opgehangen. Executiepalen. Een houten schavot, een valluik, roestige kettingen. Wannes bestudeert de koperen gedenkplaat met de namen van de geëxecuteerden. ‘P. Schenkels, 31 jaar.’

‘De schoonbroer van mijn moeder. Een overtuigde communist, vriend van Jef Van Extergem. Heeft met de Internationale Brigades in de Spaanse burgeroorlog gevochten, zat vanaf 1942 in het verzet. Ik heb thuis nog een fotootje van hem, ik heb ook zijn postume decoraties. Maar ik heb nooit geweten waar hij geëxecuteerd was. Mijn nonkel Piet.’

MENSENHAAT

Wannes was nooit eerder in het fort van Breendonk geweest. Dat is opmerkelijk, want in interviews heeft hij vaak naar Breendonk verwezen om zijn angst voor extreemrechts te verklaren. ‘Ik durfde de confrontatie niet aan’, bekent hij. ‘Noem het voor mijn part verdringing. Angst om teruggesleurd te worden naar een tijd die ik liever niet had willen meemaken. Breendonk is, vanaf mijn vroegste kinderjaren, een woord geweest met een donkere klank. Het was synoniem voor de waanzin, de absurditeit, het onzegbare. Als kind hoorde ik al gruwelijke verhalen over Breendonk, en die vermengden zich op de een of andere manier met verhalen over de inquisitie. Wij woonden in de Zirkstraat in Antwerpen, vlak bij ’t Steen, waar in de tijd van de Spanjaarden ketters werden opgesloten. Er waren verhalen over folteringen, over ondergelopen kelders en ratten – die inquisiteurs waren al even pervers als de nazi’s. In mijn kinderfantasie schoven al die verhalen over elkaar heen. En al was ik er nooit geweest, ik kon de stank van Breendonk ruiken.’

‘De angst die ik voor extreemrechts heb’, zegt hij, ‘heeft niets met politiek te maken, maar alles met wat ik hier vandaag in Breendonk voel. De mensenhaat druipt van de muren. De verdoemenis sijpelt in uw lijf. Dat mensen zo kunnen verbeesten, daar kun je toch met je verstand niet bij? Welke zieke geesten zijn hier aan het werk geweest? Ik wil nog wel geloven dat de Duitsers dit nie wieder zullen doen, maar hoeveel van dit soort smerige gevangenissen zouden er vandaag op de wereld nog bestaan? Breendonk klinkt natuurlijk veel fataler dan zo’n lieflijke Cubaanse naam als Guantánamo – maar zou daar niet hetzelfde gebeuren? Of in de gevangenis van Abu Ghraib?’

‘Het begint met een handvol straatvechters. Altijd. Als we willen voorkomen dat crapuul het voor het zeggen krijgt, is het onze verdomde plicht om onze mond open te trekken. Ik heb veertig jaar geleden al een lied over het Blok gemaakt – ik blijf het Belang het Blok noemen – terwijl die partij nog niet eens bestond. Maar het klimaat was er rijp voor. Het hing in de lucht. Je zag individuen op straat waar je liever een blokje om voor liep, niet eens uit schrik maar uit weerzin. Zwijgt mij van de Vlaamse kwestie heette dat lied: “wanneer er in ’t gelid de straat wordt opgegaan,/ in Uilenspiegels naam fascisme blijft bestaan,/ als ik ze zie marcheren met Hitlerjugend-gesten,/ spreekt dan maar Frans en zwijgt mij van de Vlaamse kwestie.” Ik begrijp nog altijd niet waarom ze het Blok niet in de kiem gesmoord hebben, toen het nog kon. Ze hebben die gasten altijd met fluwelen handschoenen aangepakt. Het kwam sommige mensen goed uit, denk ik soms. Een bange bevolking is een makke bevolking. Dus dachten ze: een boeman kunnen we wel gebruiken. Zo is het begonnen.’

0110

‘Natuurlijk ben ik bang dat de geschiedenis zich herhaalt. Tom Barman kwam mij heel voorzichtig vragen of ik op 1 oktober mee zou willen doen. Ik heb toen gezegd: jongen, dat is geen kwestie van willen. Ik móét meedoen, want ik zing al veertig jaar over racisme. Ik kon niet anders dan daar zijn. Maar stond ik op dat podium om politiek iets te veranderen? Nee. Die pretentie heb ik niet, ik ben maar een zanger. Ik stond daar uit angst. Angst voor foltering, angst voor een gewelddadige dood, angst voor waanzin en ellende. Ik schaam me niet om dat te zeggen.’

‘Een tijd geleden zat ik in Charleroi in een studio van de Waalse televisie. Het ging over extreemrechts. Er werd eerst een filmfragment vertoond met het getuigenis van een oude joodse man die tijdens de Tweede Wereldoorlog als kind was opgevangen door een Vlaams christelijk gezin. Heel ontroerend. Maar hij vertelde ook over zijn angst voor wat er in Antwerpen gaande is. De interviewer vroeg mij: zijn ze gevaarlijk? Ik heb extreemrechts toen vergeleken met een cirkel. ( Hij tekent een denkbeeldige cirkel in de lucht.) Ik zei: ja, ze zijn gevaarlijk, want op het moment dat de cirkel zich sluit, kom je uit bij de dood. La mort violente. Dat was lang voor de racistische moorden in Antwerpen.’

‘Ik heb altijd in mijn eigen taal gezongen, maar dat maakt van mij nog geen flamingant. Ik zeg weleens, bij wijze van boutade: ik ben een flamingant gewéést. Ik was flamingant in 1840, toen ik er nog voor in de bak vloog. Ik was misschien ook nog wel flamingant in de loopgraven, van 1914 tot 1918. Maar in Breendonk ben ik van gedacht veranderd.’

‘De Vlaamse strijd is legitiem geweest, dat weet ik ook wel. De romantische visie van iemand als Rodenbach, die dat vertrapte volk met zijn verguisde taal zijn waardigheid wilde teruggeven, kan ik zeer goed begrijpen. Ik heb er een lied over gemaakt, dat op mijn nieuwe cd staat. Gentse impressie heet het. ’t Gaat over Klokke Roeland, die de verdorde geesten van de Gentenaars, en bij uitbreiding van de Vlamingen, oproept: waar zijn de helden gebleven, de Jan Hyoens en de Arteveldes? Maar het eindigt triestig.’ Hij declameert: ‘Nog rijst het belfort oud en grijs/ boven de Vlaamse steden,/ en onbegrijpend ziet het neer/ op ’t Vlaanderen van heden,/ waar de proleten van weleer, /die felle socialisten,/ hun stem vergooien aan ’t vertoog/ van bruin’ opportunisten.’

DON QUICHOT

‘Ik beschouw mezelf niet als een protestzanger. Dat doet mij te veel aan Deutsche Liedermacher denken, zoals Wolf Biermann: laut und direkt! Ik zing niet uit colère, maar uit onmacht. Kwetsbaarheid blijft toch altijd nog de belangrijkste bron van creativiteit. Vroeger, in de tijd van Mistero Buffo, was ik militant links. Ik heb weliswaar nooit met een gebalde vuist op het podium gestaan – zó erg was het nu ook weer niet – maar ik ging wel akkoord met het gedachtegoed van Dario Fo. Dat soort woede heb ik nu niet meer. Het is nu allemaal meer bezonken. Misschien heeft dat met mijn leeftijd te maken: ik word volgend jaar zeventig. En ik heb de dood in de ogen gekeken natuurlijk. (Wannes leed de voorbije jaren aan lymfatische leukemie – nvdr) Ik ben in die periode van mijn ziekte toch wel veranderd. Het heeft mij een nieuw soort deemoed ingeblazen. Ik ben nu meer op zoek naar de schoonheid in kleine dingen. Schoonheid is overal, als je ze maar wilt zien. Laatst zag ik in de tram twee kleine meisjes. Zusjes waarschijnlijk, een jaar of elf en een jaar of vijf. Het oudste meisje legde haar arm om de schouder van het jongste. Zomaar een teder gebaar. Als ik zoiets zie, springen de tranen mij in de ogen.’

Op zijn nieuwe cd In de maat van de seizoenen noemt hij zichzelf ‘een muzikale Don Quichot’. ‘Iemand die vecht tegen zijn demonen en zijn illusies. Het illusoire is belangrijk in wat ik doe. De woede is gemilderd, maar de verontwaardiging is gebleven – alleen heeft ze misschien een andere bedding gevonden. Een journalist vroeg mij laatst of ik geen lied wilde maken om te protesteren tegen de afbraak van het Zeemanshuis. Natuurlijk zou ik dat kunnen, maar wat zou het veranderen? Er is geld mee gemoeid, en dus zal het Zeemanshuis verdwijnen zoals de Entrepot verdwenen is. Want de stad moet trendy zijn: the place to be. In mijn boek Tijdsnede noemde ik Antwerpen “mijn Carthago van malcontente kooplieden”. Wat mij nog kwaad maakt, is de uitstalling van al die nodeloze, lege luxe. De mensen hebben blijkbaar nooit genoeg. Materialisme is volgens mij de echte voedingsbodem voor onverdraagzaamheid.’

‘Onze cultuur is moe. Onze maatschappij is moe. Je loopt op een smalle richel, je wankelt, en dan kun je langs de witte of langs de zwarte kant vallen. Je moet de moed hebben om te blijven geloven dat je langs de witte kant zult vallen. Dat is een soort plicht. Je mag je niet laten doen door het crapuul, je moet rechtop blijven staan, met een open blik en ( hij strijkt het haar uit zijn ogen) een ontbloot voorhoofd. Kom maar op, smeerlappen, doe eens iets! Ik zeg het nu heel plat, maar zo voel ik het.’

’s Avonds in de auto, op de terugweg naar Antwerpen: ‘Als je daar in Breendonk bij die galg staat, en je ziet ineens de naam van je nonkel, dan heeft de geschiedenis je toch echt bij de keel. Dan zegt de geschiedenis: “Hé makker, heb je nog iets te zeggen?” Nu even niet, dacht ik vanmiddag. Wat mij nog het meest verbijsterde, was de ongelooflijke banaliteit van dat fort, de bijna ondraaglijke simpelheid van een paar stomme houten planken, de trivialiteit van een plas op de vloer in een cel. Misschien moest ik maar eens een epos over Breendonk schrijven.’

Hij schiet in de lach: ‘Maar ik beloof niets.’

WANNES VAN DE VELDE, ‘IN DE MAAT VAN DE SEIZOENEN’, HKM RECORDS/LC MUSIC

IN HET CULTUURCENTRUM VAN LUCHTBAL (COLUMBIASTRAAT 110, ANTWERPEN) LOOPT VANAF 25 NOVEMBER TOT 22 DECEMBER EEN OVERZICHTSTENTOONSTELLING VAN AQUARELLEN EN PENSEELTEKENINGEN VAN WANNES VAN DE VELDE

‘TIJDSNEDE’ VERSCHEEN BIJ DE LEUVENSE UITGEVERIJ P. IN HET VOORJAAR VAN 2007 VERSCHIJNT HET VERVOLG ‘BELOKEN DAGEN’

DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK FOTO’S PATRICK DE SPIEGELAERE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content